21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 228 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 mei 2014

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 april 2014 over de geannoteerde agenda OJCS-Raad 20–21 mei 20141 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 225), de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 mei 2014 over de aanbieding van de geannoteerde agenda Jeugd- en Sportraad mei 2014 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 226), de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 maart 2014 over het verslag van de OJCS-Raad van 24 februari 2014 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 224) en over de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 april 2014 over de Nederlandse reactie op de EU-consultatie Europese ruimte voor vaardigheden en kwalificaties (Kamerstuk 22 112, nr. 1828).

De op 13 mei 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door Minister bij brief van 16 mei 2014 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Bošnjaković

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

Algemeen

2

Geannoteerde agenda OJCS-Raad 20–21 mei 2014

2

 

Onderwijs

2

 

Cultuur/Audiovisueel

4

Aanbieding van de geannoteerde agenda Jeugd- en Sportraad mei 2014

4

 

Werkplan Sport 2014–2017

4

 

Raadsconclusies over gendergelijkheid

5

 

Beleidsdebat grote sportevenementen

5

II

Reactie van de Ministers

5

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende agenda voor de aanstaande OJCS-raad van 20 en 21 mei 2104. De leden kunnen instemmen met de voorgestelde reacties van de Nederlandse regering bij de verschillende agendaonderdelen voor onder andere onderwijs, cultuur, jeugd etc. De Nederlandse inzet is, zo menen deze leden, hier passend bij het belang van deze onderwerpen maar ook bij de gewenste nationale ruimte die op deze terreinen noodzakelijk en wenselijk is.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen.

Geannoteerde agenda OJCS-Raad 20–21 mei 2014

Onderwijs

De leden van de VVD-fractie merken op dat in andere Europese landen het bedrijfsleven is vertegenwoordigd in de visitatie van opleidingen en instellingen. Zo wordt niet alleen de kwaliteit van de opleiding op inhoud beoordeeld maar ook op arbeidsmarktrelevantie. De leden vinden dit een interessante optie. Zij horen graag van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hoe deze landen dit hebben georganiseerd. Wat kan Nederland wijzigen in de visitatiestructuur om het bedrijfsleven meer te betrekken bij de kwaliteitsoordelen en waarborgen?

Voorts vragen de leden naar een nadere toelichting op de Nederlandse inzet ten aanzien van de bevordering van het Bologna-proces. Veel wijzigingen hebben er al plaatsgevonden in het Nederlandse onderwijssysteem, maar deze leden zien graag dat de uitwisselbaarheid ook in praktische zin voltooid wordt. Kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap daar haar visie en de stand van zaken inzake de voortgang van Bologna in Nederland aangeven? Wanneer wil zij de voortgang van het Bolognaproces evalueren? Hoe zou in dit kader naar MOOC’s2 kunnen worden gekeken binnen het accreditatiestelsel, het waarderen met ECTS3 en de uitwisselbaarheid van MOOC’s. Hier zou internationale samenwerking via de digitale leermiddelen tot een grote vooruitgang kunnen leiden, aldus deze leden.

Tevens vragen de leden wat de Nederlandse inzet specifiek voor het middelbaar beroepsonderwijs is. Het WRR-rapport4 «Naar een Lerende Economie» benadrukt het belang van het erkennen van EVC5. Hoe staat het met de uitwerking van de EVC’s? De leden krijgen signalen van het bedrijfsleven dat de EVC structuur nog altijd niet optimaal in de praktijk werkt. Hoe gaat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zorgen dat dit van de grond komt? Wil de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deze raad gebruiken om te vragen hoe andere landen dit organiseren?

De leden hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op de Europese consultaties over de Europese ruimte voor vaardigheden en kwalificaties. In de reactie geeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan dat onder andere de communicatie naar werkgevers, werknemers en studenten van groot belang is. Deze leden zijn het met deze observatie eens. Zij zouden graag alle informatie in één landelijk informatiepunt beschikbaar willen stellen. Vanuit dat informatiepunt kunnen studenten en werkgevers en werknemers ook begeleid worden bij ingewikkelde procedures in het buitenland. Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bereid om hier werk van te maken door bijvoorbeeld te bekijken in hoeverre deze informatie ook bij de diverse grens-informatiepunten ondergebracht zou kunnen worden?

Voorts ontvangen deze leden geregeld signalen dat er ernstige belemmeringen optreden rond onder andere de erkenning van (middelbare) beroeps-diploma’s in het buitenland. Een voorbeeld hiervan vinden we terug bij de kinderopvang, maar ook in de zorg waar Nederlandse werknemers heel lastig in bijvoorbeeld Duitsland aan de slag kunnen omdat er zo veel Nederlandse diploma’s zijn die elke keer opnieuw door een erkenningsprocedure heen moeten. Ontvangt u deze signalen ook? Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het met de leden eens dat dit uitermate jammer is, aangezien het vaak beroepen zijn waar in het buurland een tekort aan is terwijl er in Nederland juist veel werkloosheid bestaat. Op deze manier is het voor mensen onnodig ingewikkeld om aan het werk te komen, zo menen deze leden. Zijn hier reeds acties op ondernomen? Worden er op dit moment met de buurlanden (Benelux plus Duitsland) afspraken gemaakt om de erkenningsprocedures te versoepelen?

Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekend met het feit dat de Duitstalige gemeenschap in België er in geslaagd is om afspraken te maken over de erkenning van de beroepsopleidingen tussen België en Duitsland? Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bereid om met de Duitstalige gemeenschap contact op te nemen om te kijken in hoeverre hun aanpak ook voor Nederland interessant kan zijn, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van kwaliteitsborging in het onderwijs. Tegelijkertijd menen zij dat deze borging een taak en verantwoordelijkheid is van de afzonderlijke lidstaten. Met betrekking tot MOOC’s, EQF6 en grensoverschrijdend onderwijs, menen zij dat de erkenning van diploma’s, getuigschriften en certificaten door de lidstaten waar de student gebruik wil maken van deze papieren ook in handen van de betreffende lidstaat thuishoort. De lidstaat beoordeelt aan de hand van eigen kwaliteitseisen de waarde van het gevolgde onderwijsprogramma.

Deze leden zijn voorts van mening dat ook onderwijs in vreemde talen de verantwoordelijkheid van afzonderlijke lidstaten behoort te zijn. De inrichting van het onderwijs is een nationale afweging en verantwoordelijkheid. De leden zijn het dan ook niet eens met de Europese wens streefcijfers in te voeren en gegevens te vergelijken. Dit neemt niet weg dat de leden het belang van vreemdetalenonderwijs onderschrijven, zij menen echter dat de inrichting van het onderwijsprogramma een zaak van de afzonderlijke lidstaten is.

Cultuur/Audiovisueel

De leden van de VVD-fractie zijn geen voorstander van een cultureel beleid op Europees niveau. Dat is echt een onderwerp dat op nationaal niveau geregeld kan worden. Zeker ten aanzien van het cultureel erfgoed wordt in de geannoteerde agenda OJCS-Raad 20–21 mei 2014 gesuggereerd dat het Griekse voorzitterschap deze rol wel erg ruim interpreteert. De inzet van Nederland is vervolgens zich te scharen achter de raadsconclusies. De leden vragen aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wat haar visie is op de rol van de EU op het terrein van Cultuur en Cultureel Erfgoed en hoe zal zij deze visie over het voetlicht brengen tijdens de raad.

De leden van de SP-fractie wijzen op het belang van goede regelgeving omtrent e-lending. De mogelijkheden voor goed beleid wordt ingeperkt door Europese regelgeving. Zij vragen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op welke wijze zij zorg kan dragen voor regelgeving omtrent e-lending in Nederland en welke stappen zij in Europees verband gaat zetten om tot goede regelgeving te kunnen komen. Op welke wijze kan de uitleen van e-books gelijk gesteld worden aan de uitleen van papieren boeken, zo vragen zij.

Aanbieding van de geannoteerde agenda Jeugd- en Sportraad mei 2014

Werkplan Sport 2014–2017

De leden van de VVD-fractie merken op dat de expertgroep Good Governance de komende periode «guiding principles» zal opstellen. Nederland is voornemens deze «principles» in 2016 te agenderen. Kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toelichten welke «guiding principles» dit zijn, wat de status van de «principles» is, en welk doel ze hoopt te bereiken met het agenderen van de «principles»?

De leden lezen dat Nederland in het licht van subsidiariteit kritisch is geweest ten aanzien van de tweede pijler en met name ten aanzien van de derde pijler. De leden steunen dit beleid.

Er zijn vijf expertgroepen opgenomen in het nieuwe werkplan. In tegenstelling tot het werkplan 2011–2014 is er geen expertgroep anti-doping. Wat vindt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarvan, met in het achterhoofd de waarde die Nederland hecht aan pijler 1 («good governance»)? Waar valt anti-doping voortaan onder en krijgt het daar de aandacht die het behoeft? De expertgroep matchfixing zal blijven bestaan. Wat zijn de concrete resultaten van deze expertgroep in de periode 2011–2014? Verschilt de agenda van de expertgroep in de periode 2014–2017 ten opzichte van 2011–2014 en zo ja, hoe, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal aandachtspunten bij het agendaonderdeel sport. Zo stelt de regering bij het geagendeerde beleidsdebat over grote sportevenementen terecht dat bij de toewijzing van de organisatie van dergelijke evenementen ook een aspect als mensenrechten in acht genomen dient te worden. De leden willen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport weten hoe zij dit aspect concreet wil betrekken bij deze discussie. Kan zij aangeven hoe Nederland hier mee om wil en kan gaan bij toekomstige toewijzingen van sportevenementen, ook wanneer mensenrechten niet of onvoldoende in acht worden genomen door de organiserende landen, zo vragen zij.

De leden willen voorts met betrekking tot het werkplan benadrukken dat zij het aspect van matchfixing tot prioriteit willen laten aanwijzen bij het onderdeel integriteit.

In het licht van het werkplan vragen de leden verder aandacht voor de positie van jeugdige voetballers bij Europese voetbalclubs. De leden vragen om Europese inzet voor de bescherming van deze jeugdigen tegen financieel wanbeleid en kinderhandel in het voetbal.

De leden van de SP-fractie steunen de aandacht die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft gevraagd voor mensenrechten bij grote sportevenementen. Betekent dit dat er bij komende grote sportevenementen kritischer naar de Nederlandse afvaardiging wordt gekeken dan bij de afgelopen Olympische Spelen het geval is geweest, zo vragen zij.

Raadsconclusies over gendergelijkheid

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport schrijft dat, uit het oogpunt van subsidiariteit, gendergelijkheid op nationaal niveau geregeld kan worden in plaats van op EU-niveau. De leden sluiten zich daar bij aan, maar willen ook benadrukken dat het belangrijk is dat (jeugd-) sport voor iedereen, ongeacht levensovertuiging, huidskleur, geslacht, geaardheid en maatschappelijke positie, bereikbaar is. Hoe is de situatie, wat betreft gelijke toegang tot sport, in de andere EU-landen? Kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens de raad nogmaals benoemen dat gendergelijkheid ook op nationaal niveau geregeld kan worden? Is het aannemelijk dat Nederland het beleid ten aanzien van gendergelijkheid in de sport zal veranderen als er wordt ingestemd met deze raadsconclusies? Zo ja, op welk punt voldoet Nederland niet aan de conclusies, zo vragen zij.

Voorts merken zij op dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport enerzijds schrijft dat Nederland een geïsoleerde positie inneemt ten aanzien van deze beoogde raadsconclusie; andere lidstaten vinden de conclusies wel prioritair. Tegelijkertijd schrijft ze dat er ook bij andere lidstaten «onvrede» is over het oprekken van de conclusies. Kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze ogenschijnlijke discrepantie nader toelichten, zo vragen zij.

Beleidsdebat grote sportevenementen

De leden van de VVD-fractie merken op dat het discussiedocument er nog niet is. Wel willen deze leden graag in brede zin weten wat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wel en/of niet van de EU wil als het gaat om het beleid over grote sportevenementen. Kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tevens specifieker toelichten wat haar inbreng wordt, zo vragen zij.

II Reactie van de Minister

Aanleiding

In de vaste commissies van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij de PvdA, VVD en SP fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar aanleiding van de geannoteerde agenda inzake de Formele Jeugd- en Sportraad van 20–21 mei 2014 te Brussel die ik uw Kamer per brief van 1 mei jl. heb toegezonden. Hierbij stuur ik u het antwoord op deze vragen.

Inhoudsopgave

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties over Sport

6

II.

Reactie van de Minister

7

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties aangaande Sport

Agendapunt beleidsdebat duurzaamheid grote sportevenementen

De leden van de PvdA fractie zijn het eens met de Minister dat het terecht is dat bij de toewijzing van de organisatie van grote sportevenementen een aspect als mensenrechten in acht genomen dient te worden. De leden willen van de Minister weten hoe zij dit aspect concreet wil betrekken bij deze discussie? Kan zij aangeven hoe Nederland hier mee om wil en kan gaan bij toekomstige toewijzingen van sportevenementen, ook wanneer mensenrechten niet of onvoldoende in acht worden genomen door organiserende landen?

Ook de leden van de VVD fractie stellen vragen naar aanleiding van het beleidsdebat over grote sportevenementen. De leden vragen wat in brede zin de Minister wel en/of niet van de Europese Unie wil als het gaat om het beleid over grote sportevenementen? Kan de Minister tevens specifieker toelichten wat haar inbreng wordt?

Tot slot vragen de leden van de SP of er bij komende grote sportevenementen kritischer naar de Nederlandse afvaardiging wordt gekeken dan bij de afgelopen Olympische Spelen het geval is geweest?

Agendapunt Resolutie Werkplan sport 2014–2017

De leden van de PvdA willen met betrekking tot het Werkplan sport benadrukken dat zij het aspect van matchfixing tot prioriteit willen laten aanwijzen bij het onderdeel integriteit. In het licht van het Werkplan vragen de leden verder aandacht voor de positie van jeugdige voetballers bij Europese voetbalclubs, waarbij de leden vragen om Europese inzet voor de bescherming van deze jeugdigen tegen financieel wanbeleid en kinderhandel in het voetbal.

De leden van de VVD fractie vragen naar aanleiding van de opzet van de expertgroep Good Governance en de guiding principles die binnen deze groep zullen worden opgesteld of de Minister kan toelichten welke guiding principles dit zijn, wat de status van de principles is en welk doel ze hoopt te bereiken met het agenderen van de principles?

Er zijn vijf expertgroepen opgenomen in het nieuwe Werkplan sport. In tegenstelling tot het werkplan 2011–2014 is er geen expertgroep anti-doping. Wat vindt de Minister daarvan, met in het achterhoofd de waarde die Nederland hecht aan pijler 1 (good governance)? Waar valt anti-doping voortaan onder, en krijgt het daar de aandacht die het behoeft? De expertgroep matchfixing zal blijven bestaan. Wat zijn de concrete resultaten van deze expertgroep in de periode 2011–2014? Verschilt de agenda van de expertgroep in de periode 2014–2017 ten opzichte van 2011–2014 en zo ja, hoe?

Agendapunt Raadsconclusies Gendergelijkheid in de sport

Tot slot sluiten de leden van de VVD fractie aan bij het standpunt van de Minister over subsidiariteit en gendergelijkheid in de sport. De leden vragen de Minister aan te geven hoe de situatie is wat betreft gelijke toegang tot sport in de andere EU-landen? Kan de Minister tijdens de Raad nogmaals benoemen dat gendergelijkheid ook op nationaal niveau geregeld kan worden? Is het aannemelijk dat Nederland het beleid ten aanzien van gendergelijkheid in de sport zal veranderen als er wordt ingestemd met deze Raadsconclusies? Zo ja, op welk punt voldoet Nederland niet aan de conclusies?

De Minister schrijft enerzijds dat Nederland een geïsoleerde positie inneemt ten aanzien van de beoogde raadsconclusie gendergelijkheid; andere lidstaten vinden de conclusies wel prioritair. Tegelijkertijd schrijft ze dat er ook bij andere lidstaten «onvrede» is over het oprekken van de conclusies. Kan de Minister deze ogenschijnlijke discrepantie nader toelichten?

II. Reactie van de Minister

Ik wil de fracties danken voor hun inbreng en betrokkenheid bij dit dossier. In reactie op de vragen deel ik met U mijn standpunt.

Antwoord op vragen en opmerkingen van de PvdA, VVD en SP-fractie naar aanleiding van duurzaamheid grote sportevenementen

Allereerst dient hierbij opgemerkt te worden dat de toewijzing van sportevenementen aan een land een verantwoordelijkheid van de sport zelf is. De sport zal bij elk evenement relevante omstandigheden meewegen. Ik vind de eerbiediging van mensenrechten bij sportevenementen dusdanig belangrijk dat ik een brief heb gezonden aan NOC*NSF over dit thema. Ik verwijs naar mijn brief aan de Kamer van 30 januari jl. (Kamerstuk 30 234, nr 95) waarbij ik een afschrift van deze brief aan uw Kamer heb gezonden. Met deze brief verzoek ik NOC*NSF om, via hun geëigende kanalen en met respect voor de eigen verantwoordelijkheid van de sport, het onderwerp van de mensenrechten bij de toewijzing van grote sportevenementen aan de orde te stellen bij het IOC. Ik doe daarvoor een aantal suggesties zoals ook door de Kamer geopperd tijdens het wetgevingsoverleg Sport van 18 november 2013. NOC*NSF zal de komende tijd dit thema verder uitwerken en mij in de tweede helft van 2014 hierover nader informeren.

Ik wil bij dit belangrijke thema van mensenrechten en sportevenementen graag samen met de rest van de EU optrekken, omdat ik dat zie als een kansrijke manier voor Nederland om verandering te bewerkstelligen. Eind november 2013 heb ik, samen met 22 andere Sportministers uit de EU een brief gestuurd aan Eurocommissaris Vassiliou (Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport). In die brief roepen wij de landen op om bij de organisatie van grote sportevenementen rekening te houden met de Europese Conventie inzake Mensenrechten en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN. Met deze brief willen de Europese sportministers dat dit belangrijke onderwerp van mensenrechten op de Europese agenda wordt geplaatst. De Europese Commissie heeft hier positief op gereageerd (zie de brief van Eurocommissaris Vassiliou die als bijlage is gevoegd)7. De brief van de 23 Sportministers heeft zich ook vertaald in de brede ondersteuning van het voorstel van Nederland om in het Werkplan Sport (2014–2017) het thema «respect voor mensenrechten bij de organisatie van grote sportevenementen» op te nemen in pijler 1 («Integriteit van sport»). Dit thema zal derhalve in de komende jaren dan ook een prioritair thema zijn in EU-verband.

Voor wat betreft de vraag wat ik wil van de EU ten aanzien van grote sportevenementen zijn er 2 belangrijke thema’s. Ik hecht groot belang aan de principes van «good governance» zoals transparantie bij de toewijzing van grote sportevenementen, bijvoorbeeld als het gaat om de criteria bij bidprocedures. In dit kader wil ik dan ook het belangrijke thema mensenrechten en grote sportevenementen agenderen, mede in het licht van het voornemen van Nederland om dit thema tijdens het Nederlands voorzitterschap op te pakken. Daarnaast is het een feit dat de komende jaren de grote sportevenementen (Olympische Spelen en WK voetbal) allemaal buiten Europa (en de VS) plaatsvinden. Ik wil naar voren brengen dat de Europese landen meer met elkaar kunnen samenwerken om een groot evenement naar Europa te halen.

Inmiddels is het discussiedocument ontvangen (zie bijlage)8. In het document worden door het Grieks voorzitterschap ten behoeve van de interactieve discussie twee vragen gesteld:

  • 1. Is het haalbaar, voor uw land alleen of in samenwerking met andere landen, om in tijden van terugdringen van publieke uitgaven om grote sportevenementen(Olympische Spelen, WK/EK) te hosten?

  • 2. Om een dergelijk evenement te kunnen en willen hosten, welke elementen zijn dan voor uw land het meeste van belang inzake maatschappelijke en economische spinoff? Kunt u voorbeelden noemen van evenementen, zowel positief als negatief «lessons learned»?

Nederland wil daarbij de volgende onderdelen inbrengen:

(Ten aanzien van eerste vraag)

  • Een sportevenement is niet alleen een op zichzelf staand evenement. Het is van belang daarbij in te zetten op een duurzame maatschappelijke en economische waarde van het evenement. Bijvoorbeeld door aan het evenement diverse programma’s op het terrein van sportstimulering te verbinden met een duurzame legacy voor de toekomst.

  • Het Nederlandse evenementenbeleid is gericht op het organiseren van internationale toonaangevende evenementen (bijv. European Youth Olympic Festival in 2013, WK Hockey, BMX en Roeien (in 2014), WK Beachvolleybal en Grand Depart Tour in 2015 en EK Atletiek in 2016 en mogelijk het EK voetbal in 2020. Hiermee claimt Nederland een plek in de internationale arena en dragen we eraan bij dat Nederland een echt sportland is.

  • Een belangrijke bijdrage aan het vergroten van de maatschappelijke spin-off van deze evenementen is het organiseren van side events, zoals bij het Wereld Kampioenschap Hockey dat in Den Haag wordt georganiseerd. Daar wordt een breed pallet aan side events georganiseerd rondom dit WK variërend van WK hockey club dagen, een beach hockey toernooi, een «Stockey World tour» voor elke dag 3000 schoolkinderen, een Hockeyplein midden in de stad, een mini WK voor jeugdteams, voorlichting over gezonde voeding, tot het aanbieden van muziek en gerechten van de deelnemende landen en congressen.

  • Daar waar het gaat om het organiseren van de allergrootste evenementen is het een mooie ontwikkeling dat het EK voetbal 2020 in verschillende Europese steden wordt gehouden. Hierdoor zijn de financiële risico’s om dit evenement te organiseren kleiner en worden de risico’s gespreid, terwijl de maatschappelijke en economische waarde van het evenement wel heel groot is. De landen delen zo de verantwoordelijkheid voor het slagen van het evenement. Daarom heeft Nederland, met Amsterdam, recent een bid bij de UEFA ingediend voor EURO 2020.

(Ten aanzien van de tweede vraag)

  • Nadruk op duurzaamheid: het is van belang van te voren na te denken over de functie van nieuwe accommodatie na het grote evenement. Hiervoor moeten van tevoren al goede businesscases worden opgesteld.

  • Ten aanzien van de vraag welk evenement als voorbeeld kan dienen ten aanzien van duurzaamheid kan gewezen worden op het European Youth Olympic Festival in Utrecht in 2013. Voor dit evenement werd gebruik gemaakt van bestaande accommodaties, was er sprake van een duurzame organisatie van het festival en had men een goed programma van side events opgezet dat was gericht op de sportstimulering van jeugd gekoppeld aan het EYOF (Achmea High Five Challenge). Ook het WK Turnen in 2011 kan dienen als goed voorbeeld, waarbij er sprake was van een breed opgezet side event programma (een gymnastiek plaza voor jong en oud) en namen scholen actief deel.

Zoals bij u bekend heb ik op 29 januari 2014 een brief aan de nationale sportkoepel NOC*NSF gestuurd waarin ik heb aangegeven dat, in het licht van het belangrijke thema van de mensenrechten, er winst te behalen is als door internationale sportbonden aandacht gegeven wordt aan mensenrechten bij de toewijzing van grote sportevenementen. NOC*NSF heeft het thema mensenrechten als één van de belangrijke thema’s binnen sport en integriteit op haar agenda gezet. NOC*NSF zal de komende tijd dit thema verder uitwerken en mij in de tweede helft van 2014 hierover nader informeren. Bij ieder groot sportevenement zal, net als bij de recente Olympische Spelen, steeds weer een afweging worden gemaakt of en zo ja welke afvaardiging vanuit het Kabinet gewenst is.

Antwoord op vragen PvdA en VVD-fractie naar aanleiding van Resolutie Werkplan sport 2014–2017

De basis voor de activiteiten op het terrein van Sport tijdens het Nederlands voorzitterschap in de eerste helft van 2016 is het nieuwe EU Werkplan Sport (2014–2017). Nederland ziet als prioritaire pijler in dit Werkplan het bestrijden van grensoverschrijdende bedreigingen voor de integriteit van de sport. Daaronder valt onder meer het onderwerp «goed bestuur in de sport». In het kader van dit onderwerp (Good Governance) zijn belangrijke thema’s transparantie en respect voor mensenrechten bij de toewijzing en organisatie van grote sportevenementen. Ten aanzien van dit thema heeft Nederland, mede op mijn initiatief, samen met 22 andere lidstaten aandacht gevraagd in een brief aan Commissaris Vassiliou van 21 november jI. waarin gevraagd wordt om een gepaste beleidsaanpak. De Europese Commissie heeft hierop een positieve reactie gestuurd (de reactie van Eurocommissaris Vassiliou is bijgevoegd).

Ik wil dit thema graag op de EU-agenda plaatsen tijdens het Nederlands Voorzitterschap. Op mede initiatief van Nederland is het Good Governance in de eerste pijler van het concept Werkplan opgenomen waarbij een Expertgroep «Good Governance « zgn. guiding principles» zal voorbereiden in de vorm van een advies met aanbevelingen aan de Raadswerkgroep (uiterlijk in de tweede helft van 2015). In de nieuwe Expertgroep «Good Governance» zullen ook experts uit de sportwereld zitting hebben waardoor ook de Europese sportwereld betrokken wordt. Mijn streven is om vervolgens in de Raad van Sportministers de «Guiding Principles» (richtsnoeren/basisprincipes) vast te stellen. De bedoeling hiervan is om een belangrijk politiek signaal vanuit de EU richting internationale federaties (waaronder IOC en FIFA) te geven, waarbij een dringend beroep op de sportwereld zal kunnen worden gedaan om hiermee rekening te houden bij de toewijzing en organisatie van grote internationale sportevenementen.

Een grote meerderheid van de lidstaten was er niet voor om opnieuw een expertgroep inzake antidoping in te stellen. De reden hiervoor is dat de huidige expertgroep antidoping inmiddels een rapport heeft opgesteld inzake antidoping in de recreatiesport, met een aantal aanbevelingen, dat recent aan de Raadswerkgroep is gezonden. Zodra de finale versie gereed is voor verzending zal ik u deze doen toekomen. Dit rapport zal de basis zijn voor verdere behandeling van het onderwerp op EU-niveau. Een belangrijk onderdeel hiervan, ook voor Nederland, is de handel in doping en de Europese/internationale samenwerking hierbij. Dit onderwerp zal dus zeker worden opgepakt op EU-niveau. Daarnaast is het thema antidoping zeker ook onderdeel van het nieuwe Werkplan, alleen dan zonder dat daar (opnieuw) een (advies van) een expertgroep voor nodig wordt geacht. Basis hiervoor zal zijn een studie inzake dopingpreventie waarvoor de Europese Commissie opdracht heeft gegeven aan een consortium van onderzoeksbureau’s. De studie wordt eind 2014 verwacht. Verder zal in EU-verband, ook in het kader van het nieuwe Werkplan, wederom op de agenda staan de coördinatie op EU niveau van het mandaat voor de EU-vertegenwoordigers in de Foundation Board en de Executive Board van de WADA (World Antidoping Agency) en de bescherming van atleten bij de uitwisseling van gegevens in het kader van dopingcontroles (data protectie).

De expertgroep matchfixing zal blijven bestaan. Deze expertgroep zal zich vooral richten op de verwachte Conventie van de Raad van Europa inzake de bestrijding van matchfixing. De verwachting is dat deze Conventie nog dit jaar zal worden vastgesteld in het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Zoals opgenomen in het Werkplan zal van de expertgroep matchfixing het volgende worden verwacht: «Een uitwisseling van best practices in de strijd tegen matchfixing. Daarbij specifiek toewerken naar een mogelijke aanbeveling vanuit de Commissie inzake preventie en de strijd tegen gokgerelateerde matchfixing, gevolgd door een «state of play» rapport.» De termijn die daarbij gesteld wordt is de eerste helft van 2016.

Ook het kabinet vindt matchfixing een prioritair thema en Nederland zal daarom een actieve bijdrage leveren bij de uitwerking van dit onderdeel van het Werkplan, dit geldt eveneens voor wat betreft de Expertgroep «Matchfixing». Ook de positie van jeugdige voetballers bij Europese voetbalclubs (spelersmakelaars en transfers van jeugdige spelers) is voor het kabinet een prioritair thema in EU-verband. Dit onderwerp is daarom, mede op initiatief van Nederland, in het concept Werkplan opgenomen. De thema’s die de leden van de PvdA daarbij noemen zullen hiervan onderdeel zijn. In dit kader zend ik u tevens het rapport van de huidige Expertgroep «Good Governance» inzake «Supervision of sports agents and transfers of players, notably young players»9. Dit recent aan de Raadswerkgroep gezonden rapport, met 11 aanbevelingen, zal meegenomen worden in de verdere uitwerking van dit onderwerp in EU-verband, mede in het licht van het nieuwe Werkplan Sport.

Antwoord op vragen en opmerkingen van de VVD-fractie naar aanleiding van de raadsconclusies rond gendergelijkheid in de sport.

Gendergelijkheid in sport is in een deel van de EU-lidstaten, waaronder Nederland, een belangrijk onderwerp maar het heeft zoals blijkt uit de voorgestelde Raadsconclusies nog niet een acceptabel niveau bereikt in veel lidstaten. In die lidstaten (die niet met name worden genoemd) zijn concrete acties nog steeds nodig, dat geldt evenzeer voor de internationale sportwereld. Volgens de « Eurobarometer on Sport and Physical Activity» (2013) is het aantal vrouwen in de sport nog steeds ondervertegenwoordigd in een deel van Europa en het aantal vrouwen in sportbesturen is ook nog steeds laag. Een concreet overzicht van hoe de situatie in de verschillende lidstaten precies is, is niet voorhanden.

Nederland zal inderdaad tijdens de Raad, in het kader van de lopende subsidiariteitsdiscussie, een verklaring afleggen over het door Nederland ervaren spanningsveld van sport als nationale bevoegdheid versus Europese agendering. Uit het oogpunt van subsidiariteit vindt Nederland dat gendergelijkheid op nationaal niveau geregeld kan worden in plaats van op EU niveau. Gendergelijkheid is voor Nederland een belangrijk onderwerp maar vooral om in Europees verband in algemene zin met elkaar op te trekken en niet te verbijzonderen op deelonderwerpen zoals sport. De Europese Unie is al voldoende actief op het gebied van gendergelijkheid in algemene zin. In de nu voorliggende vorm betreffen de raadsconclusies voorstellen aan de lidstaten, zonder dwingende regelgevende maatregelen, waarbij veel ruimte overblijft voor nationaal beleid. Om deze reden en omdat de tekst (vooral op verzoek van Nederland) voldoende is afgezwakt kan Nederland instemmen met de Raadsconclusies.

Het onderwerp gendergelijkheid en de Raadsconcusies hierover zijn voor de andere lidstaten wel prioritair. Zij vinden het belangrijk dat dit onderwerp ook op EU-niveau op de agenda staat en wordt behandeld. De onvrede van de andere lidstaten had te maken met het feit dat het Grieks voorzitterschap pas in een laat stadium de reikwijdte van het onderwerp ver heeft opgerekt door het onderwerp «geweld en sexuele intimidatie» toe te voegen. Nederland was van mening, samen met een aantal andere lidstaten, dat seksuele intimidatie en geweld in de sport een heel eigen thematiek betreft die een specifieke aanpak vereist, ongeacht gender.


X Noot
1

Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport Raad

X Noot
2

MOOC: Massive Open Online Course

X Noot
3

ECTS: European Credit Transfer System

X Noot
4

WRR: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

X Noot
5

EVC: eerder verworven competenties

X Noot
6

EQF: Europees kwalificatieraamwerk

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven