21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 676 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2012

Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad die van 18 tot en met 20 december plaatsvond in Brussel.

De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over de vangstmogelijkheden voor de visserij in 2013 (inclusief de Zwarte Zee). Nederland heeft daarin een bevriezing van de aantallen zeedagen voor de schol- en tongvisserij en de kabeljauwvisserij op de Noordzee gerealiseerd. De Raad heeft ook een politiek akkoord bereikt over de aanpassing van het langetermijnbeheerplan voor kabeljauw. De Raad heeft verder gesproken over de voortgangsrapportage van het Cypriotische voorzitterschap over de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).

Onder diversen heeft het voorzitterschap verslag gedaan van een conferentie over de invoer en het houden van exotische dieren en heeft de Raad gesproken over het verslag van de Europese Commissie over de hervorming van de wijnsector (specifiek het verbod op de aanplant van nieuwe wijnstokken) en over het tweede evaluatierapport van de Europese Commissie over de afschaffing van de melkquotering. Ook heeft de Raad onder diversen verzoeken van Bulgarije en Duitsland behandeld, respectievelijk over gekoppelde GLB-steun voor landen die op dit moment nog het Single Area Payment System toepassen en over de Hofzaak over de productieheffing op suiker.

Vangstmogelijkheden voor de visserij in 2013

(Politiek akkoord)

De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over de totale toegestane vangsthoeveelheden (Total Allowable Catches, TACs), de verdeling daarbinnen van de quota over de lidstaten en de daaraan gerelateerde aantallen zeedagen voor het jaar 2013 voor de verschillende visbestanden die de EU zelfstandig of gezamenlijk met derde landen beheert. De Raad heeft unaniem ingestemd met een door de Europese Commissie gesteund compromisvoorstel van het voorzitterschap. Estland heeft zich van stemming onthouden. Voor de gezamenlijk met derde landen beheerde bestanden is nog geen definitief akkoord bereikt; er zijn voorlopige vangsthoeveelheden vastgesteld van minimaal 70 procent van het TAC-niveau van 2012, omdat de onderhandelingen met de kuststaten (Noorwegen, IJsland, Faeröer, Rusland) hierover nog niet zijn afgerond. Met Noorwegen wordt in januari verder onderhandeld. Voor die bestanden waarvoor meerjarenplannen bestaan, is de vaststelling gebeurd op basis van die plannen. Daarmee heeft Nederland zijn inzet op dat vlak weten te realiseren.

Nederland heeft zich in de onderhandelingen tijdens de Raad met succes sterk gemaakt voor een bevriezing van de aantallen zeedagen voor de platvisvisserij, om zo een betere afstemming op de beschikbare vangsthoeveelheden te verkrijgen. Nederland heeft daarbij ook de Europese Commissie opgeroepen snel een ontwerp voor te leggen voor de tweede fase van het meerjarenplan voor tong en schol. Verder heeft Nederland aangegeven dat het verder experimenteren met de pilot voor volledig gedocumenteerde visserij belangrijk vindt, niet alleen in de visserij op kabeljauw, maar ook in die op schol. De voorwaarden voor de pilot zouden deelname van vissers niet mogen hinderen. Daarom heeft Nederland opgeroepen het voorgestelde verbod op overdracht van quota van vissers die niet met de pilot meedoen naar vissers die dat wel doen, te schrappen. Over de toestand van de kabeljauw heeft Nederland opnieuw zijn zorgen geuit. Nederland heeft de Europese Commissie opgeroepen met voortvarendheid te werken aan een beheerplan voor gemengde visserij voor de Noordzee en voor nu het kabeljauwherstelplan, dat niet voldoet, aan te passen. Nederland heeft in dat kader gepleit voor een bevriezing van de aantallen zeedagen en steun uitgesproken voor het Commissievoorstel om de TAC met 20 procent te verlagen. Het wetenschappelijk advies en de kritieke situatie van het bestand maken zo’n maatregel nodig. Tot slot heeft Nederland ingezet op bescherming van kwetsbare soorten als haaien en roggen.

Nederland heeft zijn teleurstelling geuit over het uitblijven van resultaten in de onderhandelingen met Noorwegen en heeft gepleit voor het zo spoedig mogelijk hervatten van die onderhandelingen. Voor wat betreft de makreelvisserij heeft Nederland aangegeven dat in 2013 maatregelen moeten worden genomen tegen IJsland en de Faeröer als die niet-duurzame visserij blijven toestaan. Wel heeft Nederland opgeroepen tot een zorgvuldige benadering door de EU en Noorwegen, zodat sancties tegen IJsland en Faeröer gelegitimeerd zijn. In dat licht steunt Nederland een wat hogere reservering dan 10 procent van de makreel-TAC voor IJsland en Faeröer. Nederland heeft daarbij de voorwaarde uitgesproken dat indien geen sancties kunnen worden toegepast of indien deze niet effectief blijken te zijn, het EU-deel in de makreel-TAC alsnog wordt vastgesteld op het niveau van 2012. Daarmee is uitvoering gegeven aan de betreffende motie van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 21 501-32, nr. 671).

In het aangenomen compromis zijn de zeedagen voor de schol- en tongvisserij op de Noordzee vastgesteld op het niveau van 2012. Voor haringhaai en doornhaai wordt een TAC van nul gehandhaafd. Voor andere kwetsbare soorten, te weten de roggen, is tot een TAC besloten die 10 procent lager ligt dan in 2012. Over de pilot met volledig gedocumenteerde visserij is afgesproken dat overdracht van quota tussen vissers die niet deelnemen aan de pilot en vissers die daaraan wel deelnemen toegestaan is. Lidstaten moeten dan wel aantonen dat discards niet toenemen bij de betreffende niet-deelnemers. Door deze afspraak, die mede door actieve inzet van Nederland tot stand is gekomen, zijn nieuwe hindernissen voor deelname voorkomen. Resultaten voor de autonome (door de EU alleen beheerde) bestanden zijn onder meer een status quo in de TAC voor de zilversmelt (grote zilvervis) en een daling van de TAC voor Noordzeetong met 14 procent. Ook voor veel andere bestanden gaat de TAC omlaag. Voor de geassocieerde bestanden (bestanden die worden bijgevangen in de visserij op Noordzeetong en -schol) blijven de TACs op hetzelfde niveau als in 2012.

Ik ben van oordeel dat dit politiek akkoord over het geheel genomen goed aansluit bij de inzet van het kabinet voor een evenwichtig beheer dat biologisch verantwoord is en rekening houdt met de meerjarenbenadering en de sociaal-economische belangen van de Nederlandse vloot op de korte en (middel)lange termijn. Ik ben blij dat Nederland erin is geslaagd bevriezing van de aantallen zeedagen voor Noordzeetong- en schol te realiseren, alsmede een adequate bescherming van kwetsbare soorten als haaien en roggen en een voortzetting van de pilot met volledig gedocumenteerde visserij zonder nieuwe, deelname van vissers belemmerende voorwaarden.

Over de TACs voor tarbot en sprot in de Zwarte Zee is een afzonderlijk politiek akkoord vastgesteld. De Raad (met unanimiteit) en de Commissie hebben zich geschaard achter een compromisvoorstel van het voorzitterschap, waarin de TACs op het niveau van 2012 blijven. De Raad en de Europese Commissie hebben zich voorgenomen werk te maken van nauwere regionale samenwerking met de derde landen rond de Zwarte Zee.

Aanpassing van het langetermijnbeheerplan voor kabeljauw

(Politiek akkoord)

De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over een compromisvoorstel van het voorzitterschap voor de wijziging van het langetermijnbeheerplan (ook wel herstelplan) voor kabeljauw. Daarmee is een jarenlange impasse doorbroken waar het gaat om de aanpak rond meerjarenplannen. Omdat de Europese Commissie het compromisvoorstel van het voorzitterschap niet steunde, was unanimiteit binnen de Raad vereist. Nederland en Spanje hebben zich onthouden van stemming.

Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor Visserij (STECF) heeft bij een evaluatie van het beheerplan voor kabeljauw geconstateerd dat de gestelde doelen niet zijn bereikt en dat het onwaarschijnlijk is dat die voor 2015 alsnog bereikt worden. Naar aanleiding van dit advies en oproepen van Regionale Adviesraden en lidstaten heeft de Europese Commissie een wijzigingsvoorstel aan de Raad voorgelegd. De wijzigingen die nu van kracht worden betreffen flexibiliteit in de vaststelling van de TACs op basis van wetenschappelijk advies en een case-by-case-benadering en de mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden de aantallen zeedagen te bevriezen. Andere wijzigingen zijn een hoger controleniveau en een sterkere verplichting voor lidstaten om discards te reduceren bij een gebleken hoog aantal discards. Over deze onderdelen van het Commissievoorstel moet ook het Europees Parlement zich nog uitspreken.

De discussie in de Raad heeft zich gericht op meningsverschillen over de rechtsgrondslag van meerjarenplannen. De Europese Commissie heeft haar oorspronkelijke voorstel gebaseerd op het in de regel voor maatregelen in het kader van het visserijbeleid geldende artikel 43 lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU). Dat artikel schrijft besluitvorming in codecisie met het EP voor. De jaarlijks door de Raad te nemen besluiten over de TACs hebben echter als rechtsbasis artikel 43 lid 3 VWEU – besluitvorming door de Raad zonder betrokkenheid van het EP – en een blokkerende minderheid van lidstaten is van oordeel dat dit ook moet opgaan voor die onderdelen uit meerjarenplannen die in relatie staan tot die vaststelling van de TACs.

Het voorzitterschap heeft in het uiteindelijk aangenomen compromis voorgesteld om de rechtsbasis van het plan te splitsen, waarbij de TAC-gerelateerde onderdelen separaat, zonder betrokkenheid van het EP, ter besluitvorming worden voorgelegd aan de Raad. De Juridische Dienst van de Raad heeft geoordeeld dat deze splitsing van de rechtsbasis mogelijk is. De Europese Commissie is echter ten principale tegen dit voorstel gebleven, omdat het in haar ogen indruist tegen het Verdrag.

Een voornaam punt van zorg was en is de belasting van de relatie tussen Raad en EP, dat door het besluit van de Raad gedeeltelijk buitenspel wordt gezet. Nederland heeft daarom tijdens de discussie in de Raad voorgesteld om begin 2013 alle betrokken partijen – Raad, Europese Commissie en EP – alle mogelijke oplossingen te laten exploreren. Voor dit voorstel was geen steun in de Raad. De gevolgen afwegend – er kan weer worden gewerkt aan nieuwe en gewijzigde meerjarenplannen (hetgeen belangrijk is voor de positie van de Nederlandse visserij) ten opzichte van de spanning tussen Raad en EP – heeft Nederland besloten zich te onthouden van stemming.

Wetgevingsvoorstellen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2014–2020: voortgangsrapportage

(Presentatie van het voorzitterschap)

Het Cypriotische voorzitterschap heeft zijn voortgangsrapportage over de hervorming van het GLB gepresenteerd aan de Raad. Het voorzitterschap heeft daarin de balans opgemaakt van de discussies die het afgelopen half jaar in dit kader hebben plaatsgevonden.

In reactie op de voortgangsrapportage heeft Commissaris Ciolos aangegeven dat er vooruitgang is geboekt, maar dat ook nog veel werk moet worden verricht. Over de directe betalingen heeft Commissaris Ciolos aangegeven dat het voor hem van belang is dat de regeling voor jonge boeren en die voor kleine boeren EU-breed en verplicht worden toegepast. De Commissaris houdt daarnaast vast aan een substantiële interne convergentie (de herverdeling van middelen binnen lidstaten). Waar het gaat om vergroening heeft Commissaris Ciolos aangegeven voorstander te zijn van een aanpak met equivalentie op het niveau van maatregelen (niet van doelen). Met betrekking tot de gemeenschappelijke marktordening heeft de Commissaris aangegeven dat crisismaatregelen snel, efficiënt en effectief dienen te zijn. De Europese Commissie moet wat hem betreft snel kunnen handelen in diverse sectoren en hij pleit daarom voor uitbreiding van het toepassingsgebied. Daarnaast heeft de Commissaris aangegeven verplichte erkenning van producentenorganisaties van belang te vinden en heeft hij herhaald dat hij de suikerquotering op korte termijn wil afschaffen. Inzake het plattelandsbeleid heeft Commissaris Ciolos nog diverse openstaande punten gemarkeerd, zoals maatregelen ten behoeve van irrigatie, bosbouw en investeringen en de definitie van gebieden met natuurlijke beperkingen. Ook de opname van vergroeningsmaatregelen in de baseline voor agromilieubetalingen blijft een belangrijk openstaand punt.

Nederland heeft aangegeven dat de voortgangsrapportage een goed beeld geeft van de geboekte voortgang en heeft de voor Nederland belangrijke openstaande punten genoemd. Op het gebied van de directe betalingen zijn dat de vergroening van het GLB, een kleinere stap in het eerste jaar van de interne convergentie en een geleidelijker uitfasering van de speciale toegangsrechten. Ook wil Nederland nog verder bespreken welke sectoren onder het nieuwe systeem van directe betalingen worden opgenomen en of zeer kleine bedrijven daarvan worden uitgesloten. Op het vlak van het plattelandsbeleid zijn de belangrijkste punten voor Nederland het inkomensstabilisatiefonds, het opnemen van vergroening in de baseline, vereenvoudiging van staatssteunprocedures, de onderwerpen gerelateerd aan het Meerjarig Financieel Kader en de benadering ten aanzien van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Voorname punten onder de horizontale verordening zijn het sanctiekader en de vereenvoudiging van cross compliance. Wat betreft de gemeenschappelijke marktordening moet de discussie volgens Nederland nog gaan over crisismaatregelen, productiebeperkende maatregelen en producentenorganisaties. Nederland heeft aangegeven dat de marktordening ervoor moet zorgen dat de markt zijn werk doet en tegelijkertijd een bodem legt met het oog op ernstige crises. Nederland heeft aangegeven geen voorstander te zijn van het actualiseren van de referentieprijzen, omdat dit de effectiviteit van het vangnet niet vergroot en een verkeerd signaal afgeeft. Het mag niet aantrekkelijk worden om voor interventie te produceren. Ook heeft Nederland herhaald geen voorstander te zijn van productiebeperkende maatregelen, omdat deze een daadwerkelijke marktoriëntatie belemmeren. Voorwaarde voor Nederland voor een eventuele overgangsperiode is dat daadwerkelijk toegewerkt wordt naar afschaffing van de maatregelen. Voorts heeft Nederland aangegeven dat producentenorganisaties in alle sectoren mogelijk moeten zijn, maar dat lidstaten zelf moeten kunnen beoordelen of ze dergelijke organisaties willen erkennen (met uitzondering van de sectoren waarin lidstaten nu al verplicht zijn om producentenorganisaties te erkennen).

Vrijwel alle lidstaten hebben slechts op hoofdlijnen gereageerd op de voortgangsrapportage en enkele openstaande punten benoemd. Op het vlak van de directe betalingen heeft een groot aantal lidstaten aangegeven dat interne convergentie en de verdere uitwerking van equivalentie van de vergroeningsmaatregelen de voornaamste openstaande punten zijn. Inzake het markt- en prijsbeleid hebben diverse lidstaten gepleit voor aanpassing van de referentieprijzen en het functioneren van de crisismaatregelen. De quotering voor suiker en zuivel en het verbod op aanplant van wijnstokken is door zowel voorstanders als tegenstanders van afschaffing benoemd. Enkele lidstaten hebben handelsnormen aangeduid als belangrijk openstaand punt. Waar het gaat om het plattelandsbeleid hebben verschillende lidstaten aangegeven dat irrigatie, investeringen, bosbouw, de definitie van gebieden met natuurlijke beperkingen en de baseline voor agromilieubetalingen nog belangrijke discussiepunten zijn. Wat betreft de horizontale bepalingen zijn vereenvoudiging, sanctiemaatregelen en vereenvoudiging van staatssteunprocedures genoemd.

Tot slot heeft het inkomende Ierse voorzitterschap aangegeven te streven naar een akkoord met het Europees Parlement in juni 2013. Daarvoor is het volgens de Ierse minister nodig om in maart 2013 in de Raad overeenstemming te bereiken. Hij heeft aangegeven rekening te houden met een overgangstermijn voor het huidige GLB tot 1 januari 2015.

Diversen

Conferentie inzake de invoer en het houden van exotische dieren

(Informatie van het voorzitterschap)

Het voorzitterschap heeft de conclusies gepresenteerd van een internationale conferentie inzake het vervoer van exotische dieren, risico’s van invasieve soorten en maatregelen die daartegen kunnen worden genomen. De conclusies zien op harmonisering van regelgeving en toezicht, de uitwisseling van best practices, certificering van eigenaarschap, versterking van de traceerbaarheid, verder onderzoek naar diergezondheid en toezicht op douanecontroles.

Commissaris Ciolos, die de verhinderde Commissaris Borg verving, heeft in zijn reactie aangegeven dat de gezondheid van dieren en mensen en het behoud van biodiversiteit voorop staan en dat de handel in bedreigde en invasieve soorten moet worden tegengegaan. Binnenkort verschijnt het voorstel van de Europese Commissie voor een diergezondheidswet. Deze regelgeving zal instrumenten bieden als het gaat om traceerbaarheid, certificering, gegevens over het vervoer van exotische dieren en wetenschappelijke gegevens over exotische soorten.

Hervorming van de wijnsector en de uitkomsten van de High Level Group inzake het verbod op aanplant van wijnstokken

(Informatie van de Europese Commissie)

Commissaris Ciolos heeft een toelichting gegeven op het verslag van de Europese Commissie inzake de hervorming van de wijnsector en heeft de uitkomsten van de High Level Group inzake het verbod op aanplant van wijnstokken gepresenteerd. De Commissaris heeft aangegeven dat diverse lidstaten voorstander zijn van de afschaffing van dat verbod, maar dat een groot aantal, met name wijnproducerende, lidstaten een nieuw systeem van regulering willen. De High Level Group heeft geconcludeerd dat een systeem van vergunningen zou moeten worden ingesteld voor het aanplanten van wijnstokken. Deze vergunningen zijn niet-overdraagbaar, tijdelijk (maximaal drie jaar) en gratis. Daarnaast kan een maximum worden gesteld aan de groei van het wijnbouwareaal. Diverse wijnproducerende lidstaten hebben de woorden van Commissaris Ciolos ondersteund.

Gekoppelde steun voor landen met een Single Area Payment System

(Verzoek van de Bulgaarse delegatie)

Bulgarije heeft, mede namens Hongarije, Letland, Polen, Roemenië, Slowakije en Tsjechië en met steun van Slovenië, ervoor gepleit dat landen die nu met een Single Area Payment System (SAPS) werken de mogelijkheid krijgen om in het nieuwe GLB meer dan 10 procent van hun enveloppe voor directe betalingen te besteden via gekoppelde steun aan specifieke sectoren of regio’s. Deze lidstaten beroepen zich daarbij op het uitgangspunt van een gelijk speelveld, omdat ze in voorgaande jaren niet meer dan 10 procent mochten spenderen aan gekoppelde steun.

In het voorstel van de Europese Commissie voor de directe betalingen is opgenomen dat lidstaten gekoppelde steun mogen verlenen aan een brede reeks van sectoren. Lidstaten mogen hieraan in ieder geval 5 procent besteden van hun enveloppe voor directe betalingen. Lidstaten die in de jaren hiervoor in enig jaar meer dan 5 procent van hun enveloppe voor directe betalingen hebben gespendeerd aan gekoppelde betalingen binnen het huidig GLB, mogen straks tot maximaal 10 procent besteden. In het geval dat lidstaten in voorgaande jaren meer dan 10 procent van de directe betalingen aan gekoppelde steun hebben gespendeerd, mogen ze dat wederom doen, na goedkeuring door de Europese Commissie.

Commissaris Ciolos heeft aangegeven geen stappen terug te willen zetten waar het gaat om de hervorming van de directe betalingen en het aandeel van gekoppelde steun daarbinnen. Dat aandeel dient volgens de Commissaris beperkt te blijven, omdat dit anders afbreuk zou doen aan het gelijke speelveld en de interne convergentie.

Hofzaak inzake de productieheffing op suiker 2002–2006

(Verzoek van de Duitse delegatie)

Duitsland heeft de Europese Commissie verzocht zo spoedig mogelijk maatregelen te nemen naar aanleiding van een uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 27 september jl. inzake de productieheffing op suiker over de jaren 2002–2006.

De suikerproductieheffing is een heffing die door de Europese Commissie wordt opgelegd aan de Europese suikerproducenten ter financiering van de Europese suikermarktordening. De berekening van deze heffing voor de jaren 2002–2006 is door de Europese Commissie vastgesteld. Naar aanleiding van een uitspraak van het Hof in 2008 heeft de Europese Commissie een nieuwe berekeningsmethode voor die periode vastgesteld. Tegen deze berekeningsmethode zijn diverse lidstaten in beroep gegaan, wat heeft geresulteerd in de uitspraak van 27 september jl., waarin het Hof aangeeft dat een rechtsgrondslag ontbreekt voor de productieheffingen. Duitsland vraagt de Europese Commissie om maatregelen te nemen zodat terugbetaling aan de suikerproducenten kan plaatsvinden, om een nieuwe berekeningsmethode voor de periode 2020–2006 en om een voorziening te treffen voor de uitbetaling van de verschuldigde rente.

Diverse lidstaten, waaronder Nederland, hebben aangegeven Duitsland te steunen in zijn verzoeken en aangedrongen op spoedige behandeling.

Commissaris Ciolos heeft aangegeven dat op grond van het Verdrag van Lissabon de Europese Commissie het arrest moet toepassen. De Europese Commissie zal binnenkort een informatienota opstellen met een interpretatie van het arrest. Ook werkt de Europese Commissie aan een nieuwe verordening ter zake. Ruim 295 miljoen euro moet terug naar de suikerproducenten. Ten slotte gaf Commissaris Ciolos aan dat hij van mening is dat lidstaten de rente over de terug te betalen suikerproductieheffing moeten vergoeden, gebaseerd op nationale wet- en regelgeving.

Tweede evaluatierapport over de afschaffing van de zuivelquotering

(Informatie van de Europese Commissie)

Commissaris Ciolos heeft het tweede evaluatierapport van de Europese Commissie over de afschaffing van de zuivelquotering toegelicht. De afschaffing van de zuivelquotering vindt in 2015 plaats. Commissaris Ciolos heeft aangegeven dat bij de analyse van de Europese Commissie van de «zachte landing» van de zuivelquotering (het geleidelijk verruimen van de quota in de aanloop naar afschaffing in 2015) twee zaken van belang zijn: de werkelijke productie in relatie tot de geldende quota en de prijs van de quota. Op beide punten heeft de Commissaris aangegeven dat deze een positief beeld geven: de productie in de EU als geheel blijft onder het toegestane quotum (in 2010/2011: 6 procent) en de prijzen van zuivelquota dalen of zijn nihil. Volgens de Commissaris zijn er zes lidstaten (Denemarken, Ierland, Letland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk) die boven de toegestane quota uitkomen en superheffing betalen. Commissaris Ciolos heeft geconcludeerd dat de huidige afspraak om de zuivelquotering af te schaffen gehandhaafd moet worden.

Nederland heeft de Commissaris bedankt voor het rapport en aangegeven dat het rapport duidelijk maakt dat er op EU-niveau inderdaad sprake is van een «zachte landing» van de zuivelquotering. Nederland heeft nadrukkelijk aangegeven dat het rapport ook zeer inzichtelijk maakt dat voor een zestal lidstaten geen sprake is van een «zachte landing» en dat extra maatregelen opportuun en noodzakelijk zijn. Hierbij kan gedacht worden aan reductie van de superheffing of aan aanpassing van de vetcorrectiecoëfficient.

Lidstaten die net als Nederland boven het quotum produceren hebben aangegeven dat aanvullende maatregelen moeten worden getroffen in de aanloop naar de afschaffing van de zuivelquotering. Diverse andere lidstaten hebben aangegeven bezorgd te zijn over de gevolgen van afschaffing van de quotering voor hun sector en hebben gepleit voor verlenging. Enkele lidstaten hebben gepleit voor efficiënte en effectieve maatregelen in het geval van ernstige marktverstoringen.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Bijlage: A-punten

  • Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling, voor het visseizoen 2013, van de oriëntatieprijzen en de uniale productieprijzen voor bepaalde visserijproducten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 104/2000; Vaststelling;

  • Speciaal verslag nr. 11/2012 van de Europese Rekenkamer met als titel «Rechtstreekse steun voor zoogkoeien, ooien en geiten in het kader van de gedeeltelijke uitvoering van btr-regelingen»; Aanneming van conclusies van de Raad;

  • Speciaal verslag nr. 14/2012 van de Europese Rekenkamer met als titel «Tenuitvoerlegging van EU-hygiënewetgeving in slachthuizen van sinds 2004 tot de EU toegetreden lidstaten»; Aanneming van conclusies van de Raad.

Naar boven