21 501-32
Landbouw- en Visserijraad

nr. 385
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 februari 2010

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1, heeft een aantal fracties vragen en opmerkingen aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over en naar aanleiding van de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad op 22 en 23 februari 2010 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 384).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 16 februari 2010. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Atsma

De griffier van de commissie,

Peen

Inhoudsopgave

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Voorzitterschapsnotitie «Toekomst van het GLB: marktbeheersmaatregelen na 2013»

Etiquettering dierenwelzijn

Zuivelmarkt

Situatie rondom Q-koorts

Illegale handel in Ivoor

Leeftijdsgrens testen van rundvee op BSE

Verzoek tot uitstel verbod op het gebruik van de legbatterij

Overig

CITES

Less favoured areas

Uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad van 18 januari 2010

Antwoorden van de minister

VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Voorzitterschapsnotitie «Toekomst van het GLB: marktbeheersmaatregelen na 2013»

De leden van de CDA-fractie wijzen op de deels negatieve gevolgen van verdere afbouw van marktinstrumenten in de vorm van groter wordende prijsfluctuaties en onzekerheid voor de ondernemers. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat quotering en superheffing dienen te worden afgebouwd en willen interventie handhaven, maar geen renationalisatie van beleid. Een stabiele voedselvoorziening staat voor de leden van de CDA-fractie voorop. De leden van de CDA-fractie hebben al eerder opgeroepen om creatiever naar marktinstrumenten te gaan kijken. Om in de EU overschotten van de markt te houden, blijft interventie in de ogen van de leden van de CDA-fractie een noodzakelijk instrument. LTO Akkerbouw heeft recent een interessante suggestie gedaan. Kort samengevat komt het erop neer dat interventiegewassen in de akkerbouw worden ingezet voor de productie van biobrandstoffen. Dit leidt niet tot verstoring van de markt, is goed voor de prijsvorming en het boereninkomen. Bovendien kan het van betekenis zijn voor de duurzaamheidsambities van Nederland. Is zo’n aanpak ook voor andere sectoren denkbaar en is het haalbaar? En in het verlengde hiervan wordt ook gekeken naar de rek en ruimte van de mededingwetgeving?

De leden van de SP-fractie constateren blijmoedig dat de minister een nieuwe toon lijkt aan te slaan in het Europese landbouwdebat in de geest dat niet meer al het heil lijkt te zoeken bij voortgaande liberalisatie, maar meer aansluit bij de grote groep van landen in Europa waar meer ruimte is voor marktregulerende maatregelen. Het Appel van Parijs duidt op een nieuwe wind waarbij verdergaande liberalisering niet meer de hoofdtoon is en verstandige vormen van marktregulering niet worden uitgesloten. De leden van de SP-fractie zijn blij dat de minister nu ook meegaat in deze discussie en hopen dat ze haar neoliberale toon blijft matigen. De extreme prijsstijgingen tijdens de voedsel(prijzen)crisis en de toenemende problemen rond prijsvolatiliteit nopen tot regulerende maatregelen zoals interventie voorraden, quotering en antispeculatie maatregelen. De kwalijke rol van speculatie bij de voedselprijzencrisis blijkt ook uit de rapporten van de World Economy, Ecology & Development (WEED) (Food speculation the main factor of the price bubble in 2008 P. Wahl) en het Institute for Agriculture and Trade Policy (IATP) (Commodities market speculation: the risk to food security and agriculture). De leden van de SP-fractie kijken reikhalzend uit naar de marktinstrumenten voor prijsstabilisatie, tegen speculatie in de voedselmarkt en tegen extreme prijsschommelingen.

Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 22 en 23 februari 2010 zal Eurocommissaris Ciolos voor de eerste keer aanwezig zijn. Onder deze Eurocommissaris zal het besluit vallen over de nieuwe EU financieringsperiode 2014–2020. De leden van de VVD-fractie zijn zeer benieuwd naar de acties en gevolgen van de G22 top in Parijs. Nederland was daar niet vertegenwoordigd. De leden van de VVD-fractie vinden het een jammerlijke ontwikkeling dat Nederland niet meer mee doet aan discussies over de toekomst van het GLB. Kan de minister garanderen dat Nederland in de toekomst bij alle Europese bijeenkomsten met betrekking tot de herziening van het GLB weer aan tafel zit? Kan de minister daarnaast ook garanderen dat het landbouwbeleid wel een gemeenschappelijk beleid blijft? Het kan immers niet zo zijn dat verschillende lidstaten verschillende vormen van steun aan hun agrarische ondernemers gaan geven. Men moet oneerlijke concurrentie tussen agrarische ondernemers binnen de EU niet in de hand willen werken.

Etiquettering dierenwelzijn

De leden van de SP-fractie willen de minister aanmoedigen om te komen tot goede dierenwelzijnsetikettering en informatiecampagnes. De leden van de SP-fractie nemen aan dat dit later nog in de kamer besproken zal worden. De leden van de SP-fractie vragen de minister of ze de aangenomen motie over het etikettering van bont in deze discussie mee wil nemen (31 700 XIV-74).

Wat betreft de etikettering dierenwelzijn zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar de visie van de minister. Wat voor een systeem heeft de minister voor ogen? Een systeem per lidstaat of één Europese standaard? Op verplichte of vrijwillige basis? Hoe zou een dergelijk systeem voor de Europese consument goed te herkennen zijn?

Tijdens de Landbouwraad zal van gedachten worden gewisseld over de etikettering van dierenwelzijn. In de geannoteerde agenda wordt opgemerkt dat door de etikettering van dierenwelzijn primaire producenten in staat gesteld worden om de meerkosten van het bovenwettelijk verbeteren van dierenwelzijn te vermarkten. De leden van de SGP-fractie willen er op wijzen dat een belangrijke factor voor de hiervoor genoemde veronderstelling is dat de verschillende ketenpartners, als tussenhandel en retail, het doorberekenen van deze meerkosten niet in de weg staan door zélf de nodige graantjes mee te pikken. De praktijk laat zien dat hier nog het nodige aan schort. De leden vragen de minister dit aspect in te brengen in de gedachtewisseling over etikettering.

Zuivelmarkt

De leden van de SGP-fractie vragen opnieuw aandacht voor de situatie op de zuivelmarkt. Verschillende toonaangevende zuivelhandelaren verwachten een nieuwe periode van dalende zuivelprijzen. Ze geven aan dat de afzet van zowel volle- als magere melkpoeder stagneert. Daarnaast wijzen zij erop dat de periode van tekorten op de markten voor boter en weipoeder grotendeels voorbij is en dat ook de kaasmarkt steeds meer onder druk komt te staan. Daarbij komt dat interventievoorraden met melkpoeder weer op de markt gebracht zullen worden en de melkproductie de komende tijd zal toenemen, al dan niet als gevolg van de quotumverruiming. Herkent de minister deze signalen en hoe waardeert zij die? Wat zijn de verwachtingen waar de Europese Commissie van uit gaat? Houdt zij bij het op de markt brengen van interventievoorraden rekening met de hiervoor genoemde signalen?

Situatie rondom Q-koorts

Nederland zal een toelichting geven over de stand van zaken met betrekking tot Q-koorts. En meer specifiek over de status van de dierziekte op EU-niveau. De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting op dit punt. De leden van de CDA-fractie hebben al eerder aangegeven dat de indeling in lijst A en lijst B dierziekten al sinds enkele jaren niet meer bestaat en dat een heroverweging noodzakelijk is. De huidige lijst bestaat nu uit een mengsel van dierziekten die zich snel verspreiden, zoals Mond- en Klauwzeer, varkenspest en blauwtong en ziekten die een zoönose zijn, zoals Q koorts, BSE, west Nijlvirus, aviaire influenza en tuberculose. Al jaren pleiten de leden van de CDA-fractie voor een herschikking van de lijst dierziekten die de OIE hanteert en waar de bestrijdingsmaatregelen van de EU op gebaseerd zijn. Kan de minister uiteenzetten of zij deze overwegingen meeneemt in haar toelichting? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat ziekten die een potentieel risico voor de volksgezondheid zijn, bovenaan de lijst horen of op een aparte lijst te staan. Het is naar mening van de leden van de CDA-fractie belangrijker om Q-koorts te bestrijden dan Blauwtong. Kan de minister het bovengenoemde onderschrijven. De leden van de CDA-fractie vragen zich of de minister al in EU verband op de noodzaak van de bestrijding van Q-koorts heeft gewezen of gaat wijzen. Ook vragen de leden van de CDA-fractie zich af of het lukt om financiële middelen uit de EU voor de bestrijding beschikbaar te stellen. Verder vragen de leden van de CDA-fractie zich af of de minister de systematiek van de te bestrijden dierziekten wederom aan de orde stelt. Wordt de Kamer geïnformeerd over het verloop van de Internationale conferentie welke Nederland/het ministerie van LNV gezamenlijk met de EFSA en de European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) heeft georganiseerd? Kan de minister in het verlengde hiervan de Kamer informeren over het aanstaande rapport van het consortium onderzoeksinstellingen o.l.v. de Agence Française?

De leden van de SP-fractie vinden de situatie rondom de Q-koorts zeer ernstig en het lijkt ze een goede zaak dat de minister hier in Europa het gesprek over aangaat. Kennisuitwisseling is essentieel. Wellicht had goede kennisuitwisseling in een eerder stadium de aanpak van de Q-koorts kunnen verbeteren. De leden van de SP-fractie vragen zich af of de grensoverschrijdende bewegingen van de Q-koorts ook op de agenda staan en vragen de minister hoe deze problematiek afgestemd wordt met België en Duitsland.

Wat betreft de Q-koorts zijn de leden van de VVD-fractie zeer geïnteresseerd in de verdediging van de minister over het Nederlandse beleid ten aanzien van de (mogelijk) besmette bedrijven. Gaat de minister het Nederlandse beleid met verve verdedigen en dit aanbevelen aan andere lidstaten? De leden van de VVD-fractie vernemen graag nog de reactie van de minister over de uitkomsten, welke rond 15 februari 2010 verwacht worden, van het EFSA rapport over de Q-koorts.

Illegale handel in Ivoor

De leden van de SP-fractie zijn ongelukkig met de insteek van de minister die blijkt uit de paragraaf over de illegale handel in ivoor in de toegestuurde geannoteerde agenda.

De leden van de SP-fractie vragen zich af wat de inzet van de minister wordt betreffende de wens tot downlisten van Tanzania en Zambia en wat ze hierover in Europa wil zeggen. Tevens vragen de leden van de SP-fractie zich af waarom hier niets over staat in de geannoteerde agenda. De leden van de SP-fractie zijn fel tegen downlisting en vragen de minister hier ook op in te zetten en in ieder geval geen tegengestelde stappen te ondernemen of uitlatingen te doen in de raad voordat zij hier met de kamer over gesproken heeft. Verder vragen de leden van de SP-fractie zich af waarom er staat dat de stroperij in 2009 weer iets lijkt te dalen (eind tweede alinea). Dit komt niet overeen met de informatie die de leden van de SP-fractie hebben (Scientific American, July 2009 The Ivory Trail By Samuel K. Wasser, Bill Clark and Cathy Laurie) en klopt ook niet met wat er eerder in die alinea beweerd wordt.

Graag zien de leden van de SP-fractie een cijfermatige onderbouwing en een duidelijke uitspraak.

Volgens het betreffende artikel en onderliggende rapporten, laat wetenschappelijk onderzoek niet alleen zien dat er een alarmerend toegenomen stroperij plaatsvindt in landen in West en Centraal Afrika; de stroperij is zeker ook enorm toegenomen in Tanzania en Zambia. Eveneens blijkt uit DNA studies van in Azië in beslag genomen ivoor dat vele tonnen illegaal ivoor juist afkomstig zijn van olifantenpopulaties in deze twee landen. Er blijken alleen al in de Selous in Tanzania maandelijks minimaal 50 olifanten te worden gestroopt voor hun ivoor. Graag het commentaar van de minister

De leden van de SP-fractie maken zich ook grote zorgen over de omgekeerde bewijslast die de minister lijkt te willen hanteren die blijkt uit de derde alinea. Deze insteek ondergraaft volgens de leden van de SP-fractie de geest van het akkoord uit 2007 waarbij het verband tussen de legale handel en illegale handel onderzocht zou worden, met als onderliggend idee dat zolang er niet bewezen kon worden dat legalisering van de handel de illegale handel niet in de hand werkt, er niet over gegaan zou worden tot legalisering. Wat de minister nu lijkt te doen is de zaak omkeren, namelijk dat als er niet bewezen kan worden dat legale handel in ivoor de illegale handel aanwakkert, er wel over legale handel gesproken mag worden. Graag worden de leden van de SP-fractie gerust gesteld door de minister middels een boodschap dat dit niet haar bedoeling was.

In de mening van de leden van de SP-fractie ontplooit zich door de legale handel een marktsegment (met o.a. handelaren en winkeltjes in China) en wordt de vraag aangewakkerd. Overigens is de bijdrage die ivoorhandel heeft aan de nationale Afrikaanse economieën, volgens de leden van de SP-fractie, zeer gering vergeleken bij de cruciale bijdrage die (olifant)-toerisme levert aan de nationale economieën (in Tanzania zo’n 17%).

De minister schrijft in haar brief van 11 februari 2010 dat zij op de komende Raad haar zorgen over de illegale handel in ivoor zal inbrengen. De leden van de PvdD-fractie danken de minister voor die inspanning, maar hebben nog wel vragen over de precieze insteek en inzet van de minister. De minister stelt bijvoorbeeld dat de voorlopige cijfers zouden laten zien dat er geen aantoonbare relatie is tussen de legale verkoop van deze voorraden en toegenomen stroperij. Ze schrijft ook dat de cijfers ook niet aantonen dat een dergelijk verband definitief uitgesloten kan worden. Uit de cijfers blijkt volgens de minister wel zeer overtuigend dat toegenomen stroperij en illegale handel een sterk verband heeft met de politieke situatie in een land of regio en de daarmee gepaard gaande corruptie.

De leden van de PvdD-fractie zijn verbaasd over deze opstelling van de minister. Wetenschappelijk onderzoek laat wel degelijk zien dat de stroperij alarmerend is toegenomen in West en Centraal Afrika, maar ook in Tanzania en Zambia. Onderzoek naar in beslag genomen ivoor wijst duidelijk uit dat vele tonnen van dit illegaal ivoor afkomstig zijn van olifanten uit deze twee landen.

Het lijkt erop dat de minister zich wil verschuilen achter mogelijke open eindjes in het onderzoek naar ivoor. Dat vinden de leden van de PvdD-fractie onbestaanbaar. Als er al vragen te stellen zijn, dan toch zeker over de vermeende positieve effecten die de minister verwachtte van de legale verkoop van ivoor, die zij bij de vorige CITES Top heeft gesteund. Heeft de minister daar al bewijzen van, en zo nee, welke conclusies verbindt zij daaraan?

De leden van de PvdD-fractie dringen er bij de minster op aan het voorzorgbeginsel in acht te nemen, en vragen haar op de komende L&V Raad de duidelijke positie in te nemen dat de voorstellen van Tanzania en Zambia om hun olifantenpopulaties te downlisten door Nederland wordt afgewezen.

Leeftijdsgrens testen van rundvee op BSE

De leden van de CDA-fractie dringen aan op verdere afbouw van kostbare maatregelen. Kan de minister uiteenzetten welke inzet zij zal plegen richting de nieuwe roadmap BSE. Gaat de minister inzetten op een verhoging van de testleeftijd zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af. Kan de minister uiteenzetten of er draagvlak is om het advies van de EFSA, te weten minimum testleeftijd te verhogen naar 60 maanden, te volgen? Kan de minister uiteenzetten of er draagvlak is om categorie III dierafval van zoogdieren weer te kunnen verwerken in pluimvee- en varkensvoer met uitsluiting van kannibalisme?

Is het juist dat België het onderwerp BSE op de agenda heeft gezet? Is de minister bereid de verdere afbouw van BSE-maatregelen te ondersteunen? De leden van de VVD-fractie zouden dit van harte ondersteunen.

De Belgische delegatie heeft gevraagd om een gedachtewisseling over de leeftijdsgrens voor het testen van dieren op BSE. Dit zal waarschijnlijk te maken hebben met nieuwe plannen van de Europese Commissie voor verdere afbouw van maatregelen gericht op BSE. Is de minister bereid te pleiten voor verhoging van de minimale leeftijd voor het testen van gezonde runderen? De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de EFSA een verhoging van de huidige 48 maanden naar 60 maanden heeft voorgesteld. Is de minister ook bereid (opnieuw) te pleiten voor verwerking van diermeel in veevoer?

Verzoek tot uitstel verbod op het gebruik van de legbatterij

De leden van de CDA-fractie steunen de inzet van de minister in deze. Een uitstel van het verbod op het gebruik van de legbatterij voor de huisvesting van leghennen is onacceptabel. Op welke wijze wil de minister een goede naleving van het verbod per 1 januari 2012 met gelijkgezinde lidstaten bewerkstelligen neemt zij daartoe initiatief zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af. Ook vragen de leden zich af hoe de minister nationaal het verbod per 1 januari 2012 gaat handhaven. Immers worden de legkippen die dan in de kooi zouden kunnen zitten dit jaar in de kooi gezet. Op welke wijze communiceert de minister over de harde deadline van 1 januari 2012 zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af?

De leden van de SP-fractie vinden het onacceptabel dat de Poolse delegatie aanstuurt op uitstel van het verbod op legbatterijen. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat Polen al te veel tijd is gegeven om de problemen op te lossen. Daarom willen de leden van de SP-fractie de minister van harte aanbevelen om haar rug in deze recht te houden.

Overig

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen de overeenkomst tussen de EU en Noorwegen. Betreffende de discards zijn de leden van de SP-fractie wat teleurgesteld. Het probleem met de discards is danig groot dat aanvullende en effectieve maatregelen op de huidige maatregelen wenselijk worden geacht. Het voorbeeld van Schotland waar discards gecontroleerd worden met camerabeelden, en waarbij de vangst dus leidend is en niet het aanlanden, lijkt de leden een mooi voorbeeld van effectieve discard bestrijding. De leden van de SP-fractie hebben met verbazing kennis genomen van het voornemen van de minister om tegen te stemmen en zijn geïnteresseerd in de motivatie. De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom de minister de deal als structureel onevenwichtig en nadelig voor Nederland kwalificeert. Tevens vragen de leden van de SP-fractie zich af of er ook ecologische of beheerstechnische motieven zijn om tegen te stemmen, of dat dit puur om de belangenbehartiging van Nederland en haar vissers gaat.

De leden van de SGP-fractie vragen in het licht van het Europese aalverordening nog aandacht voor de uitvoering van de schadevergoedingsregeling die ingesteld is naar aanleiding van het aalvangstverbod. De leden hebben begrepen dat nog relatief weinig aanvragen zijn binnengekomen, terwijl de deadline van de openstelling nabij is. De leden hebben van het Productschap Vis, die zorg draagt voor de uitvoering van de regeling, vernomen dat een belangrijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat het pand van Productschap Vis door brand is beschadigd met alle logistieke problemen van dien. Het Productschap zit nu tijdelijk op een andere locatie, waardoor de bezorging van ondermeer aangetekende post niet vlekkeloos verloopt en aanzienlijke vertragingen kent. De leden maken hieruit op dat veel aanvragen wellicht onderweg zijn, maar niet voor de deadline binnen kunnen zijn. Dit valt de beroepsvissers niet aan te rekenen. De leden vragen de minister daarom met klem enige coulance te tonen en de openstelling met minimaal een week te verlengen.

De minister schrijft in haar brief het volgende: «Ik hecht veel belang aan een evenwichtig visserijakkoord tussen de EU en Noorwegen. De voor 2010 gemaakte afspraken op basis van de meerjarenplannen dragen bij aan een duurzaam visserijbeheer in de Noordzee. Dit geldt ook voor de langetermijnafspraak over het makreelbeheer in de Noordoost-Atlantische Oceaan. De overeenkomsten met Noorwegen over het beheer van de visbestanden hebben dan ook mijn instemming. Dit geldt niet voor de uitwisseling van visserijmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen. Deze is naar mijn oordeel structureel onevenwichtig en met name voor Nederland nadelig. Voor 2010 zal Nederland een grotere nettobijdrage aan de uitruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen moeten leveren. Gelet op de urgentie van de implementatie van het akkoord met Noorwegen wordt in schriftelijke procedure gestemd over de aanpassing van de TAC en quotumverordening. Een Raadsbehandeling is derhalve niet voorzien. Ik zal, gelet op de onevenredig grote bijdrage van Nederland aan de balans in het akkoord, tegenstemmen. Met de Commissie zal worden overlegd over een meer evenwichtige bijdrage van alle lidstaten aan het bereiken van een balans in de ruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen. Ook zal naar mijn oordeel het functioneren van het akkoord tussen de EU en Noorwegen in het kader van de hervorming van het GVB geëvalueerd moeten worden.»

Kan de minister aan de leden van de PvdD-fractie uiteenzetten voor welke vissoorten de uitruil van vangstmogelijkheden naar haar oordeel onevenwichtig en met name voor Nederland nadelig zijn en waarom zij deze mening is toegedaan? Kan zij ook uiteenzetten of de nu voorgestelde uitruil van vangstmogelijkheden berust op wetenschappelijke of politieke overwegingen?

CITES

Op 4 maart a.s. is er een algemeen overleg met de minister gepland over CITES waar de illegale handel van ivoor besproken zal worden. De minister heeft verzocht om dit onderwerp in te brengen tijdens de Landbouw- en Visserijraad. Is de minister van mening dat alles in het werk gesteld moet worden om illegale handel in ivoor aan banden te leggen? Is de minister van plan het amendement van Duitsland en Zwitserland te steunen waarbij illegale handel in CITES dieren of dierlijke producten niet kan plaatsvinden en het aanbieden van illegale CITES dieren of dierlijke producten via het internet als een overtreding wordt gezien? Heeft een algemeen overleg nog nut, wanneer de minister anderhalve week eerder tijdens de Landbouw en Visserijraad dit onderwerp ter discussie brengt?

Less Favoured Areas

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen het initiatief rapport van Herbert Dorfmann (EVP). Het onderschrijft het pleidooi van de leden van de CDA-fractie om bij deze technische exercitie volledig betrokken te willen blijven zijn. Te meer omdat anders dan doet vermoeden wel degelijk politieke belangen meespelen en men hiermee een voorschot doet op de toekomst van het GLB. De leden van de CDA-fractie merken op dat het rapport oproept om meer aandacht te schenken aan cultuurhistorische waarden van gebieden. Ook verzoekt de indiener om meer verfijning van de administratieve indeling van gebieden en een beperking voor naar aard van gewassen (bv. olijventeelt). Kan de minister uiteenzetten hoe zij dit ziet? Hoewel de vraag eerder ontkennend is beantwoord vragen de leden van de CDA-fractie gezien het signaal van het initiatief rapport zich af, in hoeverre deze poging tot modernisering het huidige beleid in Nederland raakt. Zou deze exercitie uiteindelijk kunnen leiden tot meer beleidsruimte in de toekomst om uitwerking te geven aan het gestelde in de Houtskoolschets? Op welke termijn komt de Commissie met een wetgevingsvoorstel voor de aanwijzing van de LFA’s van de vernieuwende categorie? Klopt het dat het voorstel voor criteria voor aanwijzing van LFA’s deel zal uitmaken van het voorstel voor een nieuwe plattelandsverordening voor de periode na 2013. Op welke wijze wordt de Kamer verder betrokken bij dit dossier? Hoewel de mededeling (technische exercitie) van de Commissie zich uitsluitend richt op de categorie: «gebieden met andere nadelen» vragen de leden van de CDA-fractie zich af of voor de andere categorieën berggebieden, gebieden met specifieke handicaps een soortgelijke exercitie wordt gedaan? Waarom wel of niet? De leden van de CDA-fractie merken op dat grote delen van Nederland onder de aangepaste categorie gebieden met andere nadelen zouden kunnen vallen. Kan de minister uiteenzetten om hoeveel hectare dat nu gaat en kan zij daarbij uiteenzetten welke nu al onder de categorie gebieden met een specifieke handicap vallen. Betekent de technische exercitie potentiële uitbreiding van de gebieden of vallen deze nagenoeg samen?

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele opmerkingen naar aanleiding van het Alterra rapport ten aanzien van het Less Favoured Areas (LFA’s) beleid, welke een invulling kan geven aan het GLB na 2013. Uiteraard zitten aan dit beleid nog vele haken en ogen. Wanneer de kerngedachte is dat er naar natuurlijke in plaats van sociaaleconomische handicaps gekeken wordt, moet Nederland zeker actief deelnemen in dit debat. Nederland heeft immers met deze bril op, relatief veel «probleemgebieden». De houding van de minister kan dan ook niet zo zijn dat er sprake is van «very valuable areas». Met een dergelijke opstelling zet Nederland zich in een vroeg stadium al buitenspel. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd hoe andere lidstaten invulling geven aan dit, in potentie complexe, beleid. Hoewel nu nog veel te specifiek, zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar de harde grenzen van dit beleid binnen een lidstaat. Wat voor een effecten verwacht de minister voor agrarische ondernemers binnen Nederland wanneer de ene gemeente als een LFA wordt aangewezen en de aangrenzende gemeente niet? Is het juist dat de minister kiest voor een beleid in de LFA’s waarbij er beleid gevormd wordt voor gebieden met natuurlijke handicaps, naast een vaste vergoeding per hectare aan agrarische ondernemers ten behoeve van de maatschappelijke diensten die deze agrarische ondernemers leveren?

Uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad van 18 januari 2010

In de brief over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad van 18 januari 2010 schrijft de minister dat er tijdens de Raad gesproken is over de verhoging van de invoerrechten op levende varkens door de douane-unie Rusland, Wit Rusland en Kazachstan. Door deze verhoging zou de afzet van slachtvarkens door Litouwen, Letland, Estland en Polen, verloren kunnen gaan, zo schrijft de minister. Ze voegt daaraan toe dat dit ook negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de Europese varkenshouderij in het algemeen. De genoemde landen hebben de Europese Commissie verzocht alle mogelijke maatregelen te treffen om de belangen van EU-exporteurs van levende varkens te beschermen.

De leden van de fractie van de PvdD vragen zich af welke kanttekeningen de minister bij die oproep heeft geplaatst. «Alle mogelijke maatregelen» voor de bescherming van de belangen van varkensexporteurs lijkt nogal vergaand. Heeft de minister wel gewezen op de noodzaak de belangen van het lijdende voorwerp, de varkens, in ogenschouw te nemen? Heeft zij haar eerder geuite zorg over de export van levende dieren naar Rusland wel ingebracht? De leden lezen daar niets over terug in de brief. Waarom niet?

Uit de brief over de uitkomsten van de Raad blijkt dat er niet is gesproken over de herziening van de Dierproevenrichtlijn. De leden van de PvdD-fractie vragen de minister om aan te geven wat de huidige stand van zaken is in dit proces. De leden van de PvdD-fractie vragen specifieke aandacht voor de ingenomen standpunten met betrekking tot het gebruik van primaten in experimenten. Begin deze maand werd bekend dat de Europese ombudsman vragen heeft gesteld over de kwaliteit van het onderzoek dat de Europese Commissie heeft laten uitvoeren naar onderzoek met primaten en alternatieven voor deze experimenten. Er zijn twijfels over de expertise binnen de onderzoeksgroep op het gebied van onderzoek met primaten. Ook wordt betwijfeld of gegevens die nut en noodzaak van het onderzoek met primaten bestrijden wel voldoende zijn meegenomen in het onderzoek. Ook mogelijke alternatieven zouden onvoldoende zijn belicht.

De leden van de PvdD-fractie vinden de twijfels over de kwaliteit van het onderzoek van de Europese Commissie naar nut en noodzaak van experimenten met primaten zeer ernstig. Immers, het nu voorliggende Commissiestandpunt om onderzoek met primaten toe te blijven staan is op dit onderzoek gebaseerd. De Nederlandse regering heeft zelfs de minimale beperking die de Commissie daarbij heeft aangebracht, aanvankelijk niet willen overnemen.

De leden van de PvdD-fractie vragen de minister te reageren op het nu lopende onderzoek door de Europese Ombudsman, en welke conclusies zij verbindt aan de gerezen twijfels over de kwaliteit van de onderbouwing van het Commissiestandpunt. Voorts willen de leden graag weten op welke onderzoeken Nederland zich heeft gebaseerd toen de regering haar eigen standpunt innam over het mogelijk houden van onderzoek met primaten. De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat eerder al naar deze onderbouwing is gevraagd, maar dat de regering tot nu toe heeft verzuimd deze informatie te verschaffen. De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat onderzoek met primaten zo snel mogelijk moet worden uitgefaseerd en herinneren de regering aan haar voornemens op dit vlak ten tijde van de beslissing om onderzoek met chimpansees te verbieden (2002/2003). Wat zijn de vorderingen op dit vlak geweest, en welke inspanningen heeft Nederland eigenlijk verricht om dit doel dichterbij te brengen? Kan de Kamer daar inzicht in krijgen?

ANTWOORDEN VAN DE MINISTER

Voorzitterschapsnotitie «Toekomst van het GLB: marktbeheersmaatregelen na 2013»

De leden van de CDA-fractie roepen mij op een creatieve wijze naar (nieuwe) marktinstrumenten te kijken. Dat is inderdaad mijn voornemen. Om die reden schreef ik uw Kamer in de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 22 februari ook steun te geven aan verder onderzoek van de Europese Commissie naar de mogelijkheden van nieuwe instrumenten van marktbeheer, zoals (termijn)contracten en risicoverzekeringen. Meer specifiek vragen de leden van de CDA-fractie mij of een inzet van interventiegewassen in de akkerbouw voor de productie van biobrandstoffen haalbaar en denkbaar is voor andere sectoren. Naar ik heb vernomen laat LTO momenteel de haalbaarheid van haar ideeën omtrent een van marktprijzen afhankelijke variabele bijmengplicht van granen in biobrandstoffen door het Landbouweconomisch Instituut (LEI) onderzoeken. Ik zie met belangstelling uit naar de resultaten van dat onderzoek en van de bespreking van dit sectorinitiatief met de biobrandstoffenproducenten. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie mij of ik in het verlengde van het variabele bijmengvoorstel van de akkerbouwsector zal kijken naar de rek en ruimte in de mededingingswetgeving. In de discussie over het marktinstrumentarium heeft de mededingingswetgeving uiteraard een plek. Of in de voorzitterschapsnotitie van het Spaans Voorzitterschap voor de Raad van 22 februari aandacht besteed zal worden aan de aspecten van mededinging is op dit moment nog steeds onduidelijk.

Ik zal daar het Spaans Voorzitterschap op aanspreken. Wel kan ik uw Kamer meedelen dat de mededingswetgeving aan de orde komt in de bespreking van de Mededeling van de Europese Commissie over het functioneren van de voedselketen. Dit onderwerp zal hoogstwaarschijnlijk worden geagendeerd voor de Raad van 22 maart. Indien dat inderdaad het geval is, zal ik uw Kamer zoals gebruikelijk in de geannoteerde agenda voor die vergadering informeren over mijn precieze inzet.

Tevens zijn de mededingingswetgeving, als ook de marktinstrumenten nadrukkelijk onderdeel van de besprekingen in de High Level Group over de toekomst van het Europese zuivelbeleid.

De leden van de VVD-fractie menen te moeten concluderen dat Nederland niet meer mee zou doen aan discussies over de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Niets is echter minder waar. Nederland participeert zeer actief in de Europese discussie over de toekomst van het GLB. Zoals ik u reeds eerder meldde, zijn vertegenwoordigers van alle 27 lidstaten en de Europese Commissie eind januari op mijn uitnodiging op hoogambtelijk niveau twee dagen in Scheveningen bijeen geweest om informeel met elkaar van gedachten te wisselen over de toekomst van het GLB. Ik zal u conform mijn eerdere toezegging spoedig informeren over de belangrijkste resultaten van die bijeenkomst, die ik ook zal presenteren in de Raad van 22 maart aanstaande.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie mij om te garanderen dat het landbouwbeleid gemeenschappelijk blijft. U kent mijn inzet, die direct voortvloeit uit het coalitieakkoord en expliciet spreekt van de noodzaak van behoud van de gemeenschappelijkheid van het Europees Landbouwbeleid. Dat heb ik met zoveel woorden ook in het Houtskoolschets over de toekomst van het GLB aangegeven. De garantie dat verschillende lidstaten geen verschillende vormen van steun aan hun agrarische ondernemers geven, kan ik de leden van de VVD-fractie echter niet geven. Dat zou immers betekend hebben dat ik niet – zoals door de VVD en andere fracties expliciet bepleit – als enige lidstaat de bedrijfstoeslagen vanaf 15 oktober 2009 volledig had kunnen uitbetalen. Ook had ik dan in september 2009 geen garantieregeling voor land- en tuinbouwers in liquiditeitsproblemen kunnen introduceren. Mijn streven is en blijft handhaving van een gemeenschappelijk Europees beleidskader.

Etikettering dierenwelzijn

De leden van de SP-fractie vragen mij of ik de aangenomen motie over de etikettering van bont in de discussie over het etiketteren van dierenwelzijn wil mee nemen. Motie 31 700 XIV, nr. 74, luidt hetzelfde als de motie Gerkens over een etiketteringplicht voor bont (Kamerstukken II, 2008/08, nr. 19) In reactie op die motie heb ik uw Kamer gemeld dat het Kabinet op Europees niveau zal onderzoeken of er draagvlak bestaat voor een etiketteringplicht voor bont (Kamerstukken II, 2008/09, 30 286, nr. 27). Ik kan u verzekeren dat ik deze kwestie mee zal nemen in de discussies op Europees niveau.

De leden van de fractie van de SP vragen wat voor systeem van etikettering van dierenwelzijn ik voor ogen heb.

Ik ben van mening dat etikettering en informatiecampagnes gericht moeten zijn op het promoten van diervriendelijke producten. Het gaat daarbij om producten die tot stand zijn gekomen volgens verdergaande niveaus dan de wettelijke eisen voor dierenwelzijn. Vooralsnog denk ik aan etikettering op vrijwillige basis. Een door de nationale of Europese overheid nauw gedefinieerde blauwdruk kan immers de creativiteit van private partijen in de markt belemmeren. Anderzijds is het zaak dat etikettering voor dierenwelzijn transparant en betrouwbaar geschiedt. De resultaten van het Europese onderzoeksprojectWelfare Quality kunnen hiertoe een belangrijke bijdrage bieden.

De leden van de SGP-fractie wijzen mij erop dat een belangrijke factor bij het vermarkten van de meerkosten van het bovenwettelijk verbeteren van dierenwelzijn is, dat de verschillende ketenpartners, zoals tussenhandel en retail, het doorberekenen van deze meerkosten niet in de weg staan door zélf de nodige graantjes mee te pikken. Zij vragen mij of ik dit aspect in wil brengen in de gedachtewisseling over etikettering. In het rapport van de Commissie is aangegeven dat de vraag naar diervriendelijke producten voor veehouders een kans biedt om hun meerkosten terug te verdienen. Ik zal ervoor waken dat dit punt ook daadwerkelijk wordt meegenomen in de discussie.

Zuivelmarkt

De leden van de SGP-fractie vragen of ik signalen voor een nieuwe periode van dalende zuivelprijzen herken. Vooralsnog heb ik geen reden om te veronderstellen dat de prijzen (opnieuw) sterk zullen dalen. Een lichte prijsdaling zoals deze nu optreedt, is aan het begin van het kalenderjaar heel gebruikelijk. De middellange termijnverwachtingen van alle gezaghebbende onderzoeksinstituten voor de zuivelprijzen is nog steeds onverdeeld positief. Zo verwacht de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO) een toename van de mondiale vraag naar boter van circa 40% en naar kaas van circa 20% in het komende decennium.

De leden van de SGP-fractie vroegen mij voorts naar de verwachtingen van de Europese Commissie en de wijze waarop die om zal gaan met het op de markt brengen van de bestaande interventievoorraden. De Europese Commissie baseert haar beleid op de huidige marktsituatie, waarbij de marktprijzen van boter en magere melkpoeder met respectievelijk 29% en 15% ruim boven de interventieprijs zitten. De Europese Commissie heeft gezien dit prijsniveau sinds oktober 2009 alle exportrestituties op nul staan. Vanwege het huidige niveau van de marktprijzen worden boter en magere melkpoeder ook al enige tijd niet meer door interventie uit markt genomen. De helft van de bestaande interventievoorraden boter en magere melkpoeder komt binnenkort terug op de markt in het kader van de zogenaamde «minstbedeeldenregeling» van de Europese Unie. De Europese Commissie is naar ik begrijp voorlopig niet van plan de resterende interventievoorraad op de markt te brengen.

Situatie rondom Q-koorts

De leden van de fractie van het CDA vragen meer toelichting ten aanzien van mijn inzet betreffende de status van Q-koorts in Europa.

Ik onderschrijf dat het nodig is dat de huidige lijst van dierziekten waarvoor Europese regelgeving van kracht is, geëvalueerd wordt. Tevens zal er goed gekeken moeten worden naar de relatie tussen de ziekten op de OIE lijst en de ziekten met een Europees wettelijk kader. Zoals u weet wordt er op dit moment in het kader van de Community Animal Health Policy (CAHP, Europees diergezondheidsbeleid) gewerkt aan categorisatie en prioritering van dierziekten. Hierbij wordt onder andere met de OIE samengewerkt. Mijn ministerie neemt deel aan de Europese werkgroep die hieraan werkt. De prioritering zal met behulp van een transparant en integraal afwegingskader plaats gaan vinden. Ik ondersteun deze aanpak aangezien die zeer goed aansluit bij mijn inzet om op Europees niveau een risicogebaseerde aanpak van dierziekten vorm te geven. Het volksgezondheidsaspect van een dierziekte is een belangrijk criterium om verschillende ziekten te prioriteren. Bij een op risico gebaseerd beleid wordt er een integrale afweging per ziekte gemaakt waarbij ook andere aspecten van een ziekte, zoals epidemiologie, beschikbare instrumenten en invloed op dierenwelzijn meegenomen worden. Daarnaast is het natuurlijk zo dat per ziekte het volksgezondheidsaspect anders kan wegen aangezien de volksgezondheidsconsequenties per ziekte verschillen.

Mijn standpunt is dat een eventuele Europese status voor Q-koorts meegenomen moet worden in de ontwikkeling van het Europees Diergezondheidsbeleid. Voor Q-koorts kan dan een integrale afweging worden gemaakt. Vooruitlopend op de uitkomsten van het Europese diergezondheidsbeleid doe ik geen uitspraken over welke ziekten meer of minder prioriteit zouden moeten krijgen.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het lukt om financiële middelen uit de EU voor de bestrijding beschikbaar te stellen. Ik heb al eerder aangegeven dat ik mijn uiterste best doe om financiële middelen uit de EU beschikbaar te krijgen voor de aanpak van Q-koorts in Nederland. Hierover is reeds het overleg met de Europese Commissie gestart en hiervoor zal een verzoek worden ingediend bij de Europese Commissie. Het is uiteraard ter beoordeling van de Europese Commissie of er ook daadwerkelijk financiële middelen beschikbaar worden gesteld.

De leden van de fracties van het CDA en de VVD vragen of ik de Kamer wil informeren over de uitkomsten van het door Nederland georganiseerde internationale symposium over Q-koorts en vragen om het rapport van de EFSA over Q-koorts met een reactie aan de Kamer te sturen. De EFSA zal haar rapport over Q-koorts openbaar maken. Ik zeg toe dit aan de Kamer te zenden. De samenvattingen van de gegeven presentaties van het Q-koorts symposium worden openbaar en zal ik eveneens aan uw Kamer toezenden.

De leden van de SP-fractie vragen naar de afstemming met België en Duitsland over Q-koorts. Er is regelmatig contact tussen België, Duitsland en Nederland over Q-koorts. Zowel op verschillende internationale bijeenkomsten, als bilateraal, worden onze buurlanden geïnformeerd over het voorkomen van Q-koorts en de genomen maatregelen. Indien er een bedrijf vlakbij de grens met België of Duitsland besmet wordt verklaard, wordt er contact opgenomen met de lokale autoriteiten.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe ik het Nederlandse beleid in de Landbouwraad zal toelichten. De Nederlandse situatie ten aanzien van Q-koorts is nog nergens in de wereld voorgekomen.

De Nederlandse aanpak van Q-koorts is dus toegespitst op de Nederlandse situatie. Het is niet bekend of deze situatie zich ook in andere landen voor zou kunnen doen of dat de Nederlandse situatie in bepaalde opzichten uniek is en zal blijven. Indien andere landen met een zelfde soort situatie geconfronteerd mochten worden, zal ik mijn betreffende collega natuurlijk bijstaan met informatie over de Nederlandse aanpak.

Illegale handel in ivoor

De leden van de SP fractie vragen naar wat ik tijdens de Raad zal inbrengen over de voorstellen van Tanzania en Zambia om hun olifantenpopulaties te «downlisten» en een eenmalige verkoop toe te staan. Ik hecht er aan duidelijk te maken dat de inzet voor de vijftiende CITES-vergadering (Conference of the Parties, CoP15) geen deel uitmaakt van de beraadslagingen van de Raad. Het doel van het agendapunt is het uiten van mijn zorgen over de toename van de illegale handel in ivoor. Op dit moment vindt, zoals door de regels van CITES voorgeschreven, een bezoek van een breed samengesteld expert panel aan Tanzania en Zambia plaats om de situatie ter plaatse te onderzoeken in het licht van de voorstellen die beide landen ingediend hebben. Ik wacht de conclusies van het expert panel af voordat ik met een definitief standpunt kom. Dit is ook de houding van de overgrote meerderheid van EU lidstaten en de Europese Commissie. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken zal ik mijn standpunt bepalen en aan uw Kamer doen toekomen. Tijdens een AO dat voor 9 maart gepland staat zullen wij uitgebreid van gedachten kunnen wisselen over de inzet voor CoP15.

De leden van de SP fractie vragen naar de onderbouwing van mijn uitlatingen in de geannoteerde agenda. Ik heb mij gebaseerd op documenten van het CITES Secretariaat. Deze documenten worden samengesteld uit gegevens aangeleverd door landen zelf, Interpol en informatie aangedragen door ngo’s en wetenschappers. Met name de African Elephant Specialist Group van Union for the Conservation of Nature (IUCN) zorgt ervoor dat een breed palet van wetenschap en informatie in de rapporten verwerkt is. In de aanloop naar CoP15 zullende documenten met de laatste gegevens aangevuld worden.

De leden van de SP fractie maken zich zorgen over het hanteren van een omgekeerde bewijslast ten aanzien van de handel in ivoor die ik zou voorstaan. Hier is geen sprake van. Zoals ik in mijn brief van 11 februari jongstleden schrijf, kan er wat mij betreft geen sprake zijn van een nieuwe eenmalige verkoop zolang de effecten van de eerdere verkoop niet geheel duidelijk zijn. Overigens maak ik de fractie er op attent dat in het akkoord gesloten tijdens CoP14, waarnaar verwezen wordt, in beslissing 14.77 gesteld wordt dat tijdens CoP16, over drie jaar dus, over een handelsmechanisme gesproken zal worden. Ook is in het verdrag vastgelegd dat het een recht van een CITES partij is om voorstellen in te dienen bij de Conferentie van Partijen zoals Tanzania en Zambia maar ook Kenia, Mali en anderen nu gedaan hebben.

De leden van de PvdD fractie vragen naar bewijzen van de vermeende positieve effecten van de verkoop van ivoor. Zoals ik in de geannoteerde agenda aangaf, zijn de cijfers nog niet eensluidend.

Temeer daar de verkoop pas een jaar geleden heeft plaatsgevonden. In de aanloop naar CoP zullen recentere cijfers beschikbaar komen.

De inzet voor CITES CoP15 maakt geen deel uit van de beraadslagingen van de Raad. De discussie zal zich concentreren op de toename van de illegale handel in ivoor. Het voorzorgsbeginsel maakt expliciet deel uit van resolutie 9.24 waarin de listing criteria voor opname op CITES lijsten zijn neergelegd. Ook in de preambule van het verdrag wordt dit uitgangspunt genoemd.

CITES

Er is mij gevraagd of een algemeen overleg over CITES nog nut heeft als ik tijdens de a.s. Raad dit onderwerp ter discussie breng. Zoals eerder aangegeven, maakt de inzet voor CITES CoP15 geen deel uit van de beraadslagingen van de Raad. Het doel van agendering is het uiten van mijn zorgen over de toename van de illegale handel in ivoor. Het AO is nu voorzien voor 9 maart. Gezien het trage verloop van de discussie in Brussel, nieuwe cijfers die nog aangeleverd worden en het feit dat voorstellen tijdens de CoP nog veranderd of ingetrokken kunnen worden vindt het AO naar mijn oordeel op een opportuun moment plaats.

Leeftijdsgrens testen rundvee op BSE

De leden van de fracties van het CDA en de SGP hebben mij gevraagd of ik richting de nieuwe roadmap BSE ga inzetten op een verhoging van de minimum testleeftijd. De leden van de fractie van de VVD hebben mij gevraagd of ik bereid ben de verdere afbouw van BSE-maatregelen te ondersteunen. De Europese Commissie heeft aangekondigd in de loop van 2010 een herziene roadmap te willen presenteren aan Raad en Europees Parlement. Het betreft een hernieuwd discussiedocument van de Commissie over haar voornemen tot verdere afbouw van de BSE/TSE maatregelen in de EU. Mijns inziens zijn de twee onderwerpen met het meeste belang de verdere verhoging van de testleeftijd bij runderen en de mogelijkheid om diermelen weer verantwoord te kunnen toepassen in diervoeders.

Het is correct dat België een discussie over de testleeftijd op de agenda heeft gezet. België wil van gedachten wisselen over een verdere verhoging van de testleeftijd. De testleeftijd is met ingang van 1/1/2009 voor de eerste maal verhoogd. Toen bleek er voldoende draagvlak bij de lidstaten voor een verhoging tot 48 maanden. Een verhoging tot 60 maanden was toen nog te hoog gegrepen. Bij die gelegenheid is afgesproken dat als de epidemiologische situatie in 2009 en 2010 verder verbeterd de Commissie een verdere verhoging van de testleeftijd zal voorstellen mits EFSA daar dan positief over adviseert. Het is in de huidige omstandigheden logisch als de Commissie inzet op een verdere verhoging van de testleeftijd per 1/1/2011 en daartoe tijdig advies vraagt aan EFSA. Ik ondersteun deze lijn.

De leden van de fracties van het CDA en de SGP vragen of ik bereid ben te pleiten voor het weer verwerken van diermeel in veevoer.

Voor wat betreft het gebruik van diermelen zijn Raad, EP en Commissie in de huidige roadmap overeengekomen dat het beschikbaar hebben van adequate analysemethodes om kant en klare diervoeders te controleren op de aanwezigheid van ongewenste diermelen, een absolute randvoorwaarde is. De afgelopen periode heeft echter nog niet alle noodzakelijke analysemethodes opgeleverd. Toch is in die periode het kunnen benutten van diermelen uit oogpunt van duurzaamheid steeds belangrijker geworden. Informeel is het onderwerp al enkele malen met de Commissie besproken.

Ik zal in de aanloop naar de nieuwe roadmap dit onderwerp nogmaals nadrukkelijk onder de aandacht van de Commissie brengen. Mijn inzet is dat diermelen weer in diervoeders kunnen worden verwerkt zonder afbreuk te doen aan het hoge beschermingsniveau tegen BSE. Ik denk met name aan de verwerking van slachtafvallen van pluimvee in varkensvoeders en omgekeerd.

Verzoek tot uitstel verbod op het gebruik van de legbatterij

Ik dank de leden van de CDA-fractie voor hun steun voor mijn inzet bij het Poolse verzoek tot uitstel op het gebruik van de legbatterij.

De leden vragen mij op welke wijze ik een goede naleving van het verbod per 1 januari 2012 met gelijkgezinde lidstaten wil bewerkstelligen en of ik daartoe het initiatief neem. Ik heb samen met gelijkgezinde lidstaten initiatief genomen om met de Commissie te bespreken dat een goede naleving van het verbod per 1 januari 2012 cruciaal is. Ook ter voorbereiding van deze Landbouwraad heb ik initiatief genomen om de inzet van de verschillende gelijkgezinden lidstaten onderling af te stemmen. Hiermee zal ik samen met andere lidstaten een duidelijk signaal afgeven tijdens de Landbouwraad.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie mij hoe ik het nationale verbod per 1 januari 2012 ga handhaven en op welke wijze ik de harde deadline ga communiceren. Per 1 januari 2012 is het niet meer toegestaan om leghennen te huisvesten in de legbatterij. Dit betekent dat ondernemers bij het opzetten van een nieuw koppel leghennen van tevoren rekening moeten houden met de duur van een legronde (ruim een jaar). Mijn standpunt over het verbod op de legbatterij is altijd duidelijk geweest. Mijn standpunt is verwoord in de Nota Dierenwelzijn en is ook nu weer beschreven in de geannoteerde agenda van deze Landbouw- en Visserijraad. De sectororganisaties en de dierenbeschermende organisaties zijn allen op de hoogte van mijn standpunt.

De leden van de SP-fractie geven aan het onacceptabel te vinden dat de Poolse delegatie aanstuurt op uitstel van het verbod op legbatterijen en bevelen mij aan om mijn rug in deze recht te houden. Ik ben het geheel eens met de SP-fractie en ben daar ook altijd duidelijk over geweest, zowel in Nederland als in Brussel. Mijn inzet is erop gericht dat alle EU landen zoals afgesproken per 1 januari 2012 zullen voldoen aan het verbod.

Overig

Overeenkomst EU-Noorwegen: TAC en quota

De leden van de SP-fractie melden met verbazing kennis te hebben genomen van het voornemen van de minister om tegen het onderhandelingsresultaat te stemmen en zijn geïnteresseerd in mijn motivatie. De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom ik «de deal» als structureel onevenwichtig en nadelig voor Nederland kwalificeer. Tevens vragen de leden van de SP-fractie zich af of er ook ecologische of beheerstechnische motieven zijn om tegen te stemmen, of dat dit puur om de belangenbehartiging van Nederland en haar vissers gaat.

De leden van de PvdD-fractie vragen mij uiteen te zetten voor welke vissoorten de uitruil van vangstmogelijkheden naar mijn oordeel onevenwichtig en met name voor Nederland nadelig is en waarom ik deze mening ben toegedaan. Zij vragen mij tevens uiteen te zetten of de nu voorgestelde uitruil van vangstmogelijkheden berust op wetenschappelijke of politieke overwegingen.

In de overeenkomst tussen de EU en Noorwegen worden jaarlijks vangstmogelijkheden geruild. Binnen deze uitwisseling is de ruil van Arctische kabeljauw uit Noorwegen voor vangstmogelijkheden in de EU een belangrijk onderdeel. Het jaarlijkse Noorse aanbod van Arctische kabeljauw aan de EU vloeit voort uit afspraken, die gemaakt zijn tijdens de totstandkoming van de Europese Economische Ruimte (EER) in het begin van de jaren ’90.

Op basis van deze afspraken moet Noorwegen jaarlijks een bepaald percentage van de Total Allowable Catch (TAC) voor Arctische kabeljauw aan de EU aanbieden. De EU heeft tot 2009 jaarlijks alle aangeboden Arctische kabeljauw afgenomen en daarvoor betaald met voornamelijk blauwe wijting uit de EU-wateren. Deze Arctische kabeljauw komt door de toepassing van een vaste verdeelsleutel (relatieve stabiliteit) met name ten goede aan enkele zuidelijke lidstaten. De betaling met blauwe wijting gaat vooral ten koste van de Nederlandse vangstmogelijkheden.

Tot en met 2008 slaagde de EU erin om binnen het akkoord met Noorwegen alle aangeboden Arctische kabeljauw af te nemen. Ten gevolge van de verlagingen van de TAC voor blauwe wijting, en daarmee steeds meer ontbrekende «betaalmiddelen» aan EU-zijde, werd de volledige afname minder vanzelfsprekend.

De EU heeft in 2009, ondanks groot verzet van de ontvangende lidstaten, dan ook slechts een deel van de door Noorwegen aangeboden Arctische kabeljauw kunnen afnemen, in totaal 20 050 ton. Voor 2010 is de door de EU afgenomen hoeveelheid Arctische kabeljauw gelijk gebleven aan die van 2009, ondanks een verlaging van de TAC voor blauwe wijting voor het jaar 2010. De daling van de blauwe wijting-TAC voor 2010 ten opzichte van 2009 bedraagt 8 procent; die daling is daarmee sterker dan die van de transfer van blauwe wijting van de EU naar Noorwegen: 5 procent minder dan in 2009 (59 900 ton). Dit betekent dat de Nederlandse bijdrage in de betaling voor Arctische kabeljauw relatief is toegenomen.

In het akkoord met Noorwegen kreeg de EU – en ten gevolge van de vaste verdeelsleutel vooral Nederland – aan de «ontvangstenkant» jaarlijks een substantiële hoeveelheid Noordzeeschol van Noorwegen.

Voor dit jaar is de hoeveelheid Noordzeeschol voor de EU aanzienlijk verlaagd tot 200 ton. De transfer van horsmakreel uit de EU naar Noorwegen was wederom hoog. Daar komt bij dat deze transfer komt uit de zuidelijke Noordzee, een vangstgebied dat vooral voor de Nederlandse sector van belang is. Ten slotte wordt jaarlijks tegen de zin van Nederland een bescheiden hoeveelheid Noordzeetong naar Noorwegen getransfereerd. Deze hoeveelheid is voor 2010 weliswaar verlaagd, maar het Nederlandse aandeel in de transfer is groot.

De conclusie is dat Nederland in deze uitwisseling van visserijmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen, als grootste betaler, er in 2010 bekaaid van afkomt. Ik heb de afgelopen jaren gewezen op de nadelige positie van Nederland in dit systeem. Daarbij heb ik ook aangegeven dat dit systeem (ten gevolge van het aanbod van de Arctische kabeljauw) structureel ten nadele van Nederland uitpakt. De nadelige Nederlandse positie is door het recente onderhandelingsresultaat opnieuw verslechterd.

Ik heb daarom besloten dit jaar tegen het onderhandelingsresultaat te stemmen. Met deze tegenstem geef ik het signaal af dat de structureel oneerlijke verdeling van lasten en lusten in de balans van uitruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen moet worden aangepast. De lidstaten die de Noorse visserijmogelijkheden ontvangen, zullen naar mijn opvatting een grotere bijdrage aan het verwerven hiervan moeten leveren. Ik zal met de Commissie in overleg treden over het onderhandelingsproces met Noorwegen en de daaruit voortvloeiende «lusten/lasten»-verdeling.

Het moge duidelijk zijn dat dit verschil van inzicht tussen Nederland en de Commissie niet betrekking heeft op de met Noorwegen gemaakte bilaterale beheerafspraken. Naar mijn oordeel dragen deze afspraken bij aan een meer duurzame visserij in de Noordoost-Atlantische Oceaan en zijn deze ook gebaseerd op wetenschappelijke overweginen. Mijn bezwaren richten zich enkel op de onevenwichtige uitwisseling van vangstmogelijkheden, die zoals gezegd gebaseerd zijn op eerdere afspraken in EER-kader.

Aalbeheerplan

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de uitvoering van de schadevergoedingsregeling die ingesteld is naar aanleiding van het aalvangstverbod. De leden hebben begrepen dat nog relatief weinig aanvragen zijn binnengekomen, terwijl de deadline van de openstelling nabij is. De leden hebben van het Productschap Vis, die zorg draagt voor de uitvoering van de regeling, vernomen dat een belangrijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat het pand van Productschap Vis door brand is beschadigd met alle logistieke problemen van dien. De leden maken hieruit op dat veel aanvragen wellicht onderweg zijn, maar niet voor de deadline binnen kunnen zijn. De leden vragen mij daarom enige coulance te tonen en de openstelling met minimaal een week te verlengen.

Ik ben op de hoogte van deze problematiek en zal in overleg met het productschap Vis de openstelling van de compensatieregeling verlengen tot 15 maart 2010.

Less Favoured Areas (LFA’s)

De leden van de CDA-fractie merken op dat het initiatiefrapport van Europarlementariër Herbert Dorfmann (EVP) over landbouw in gebieden met specifieke natuurlijke handicaps (2009/2156(INI)) oproept om meer aandacht te schenken aan cultuurhistorische waarden van gebieden. Het Europees Parlement (EP) geeft in het rapport aan dat adequate compensatiebetalingen voor probleemgebieden noodzakelijk zijn voor het behoud van de landbouwbedrijvigheid en het cultuurlandschap in de betreffende gebieden. Het onderstreept daarbij dat juist probleemgebieden vaak een hoge cultuurlandschappelijke waarde bezitten. Ik ben het zeer eens met deze constatering. Juist het feit dat dergelijke gebieden een hoge cultuurlandschappelijke waarde bezitten, is voor mij de reden om te bepleiten juist die positieve waarde van de gebieden te benadrukken door te spreken van «waardevolle gebieden». De toepassing van de criteria die de Commissie nu heeft voorgesteld levert een selectie van gebieden op die naar mijn mening niet geheel recht doet aan de in Nederland aanwezige cultuurhistorische waardevolle landschappen.

Het rapport van Alterra dat ik U op 12 januari jongstleden toezond (TK 28 625, nr. 92) laat zien dat de zandgebieden vrijwel volledig ontbreken onder de in aanmerking komende gebieden van de specifieke categorie LFA’s waar de Commissiemededeling van 2009 betrekking op heeft («gebieden met andere nadelen»). Mijn inzet zal erop gericht zijn om ook aan dergelijke landschappen recht te doen. De suggestie van het EP om de administratieve indeling te verfijnen spreekt mij eveneens aan. Dit criterium leidt er namelijk toe dat een gebied dat een geografische eenheid is, maar dat over meerdere gemeenten verspreid ligt, niet volledig kan worden aangewezen. Mijns inziens leidt dat tot een onterechte uitsluiting van agrariërs die met gelijke omstandigheden te maken hebben als hun collega’s in hetzelfde gebied dat toevallig in een andere gemeente valt. In die zin ben ik het dan ook zeer eens met de oproep van het EP om lidstaten de ruimte te geven om de criteria te verfijnen, om de begrenzing van in aanmerking komende gebieden beter op de realiteit af te stemmen.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie naar de beleidsruimte in de toekomst en termijnen van het wetgevingsvoorstel van de Commissie. Zoals ik u ook al heb aangegeven in mijn brieven van 12 en 27 januari 2010 (TK 28 625, nr. 92 en TK 28 625, nr. 94) gaat het om een andere categorie LFA’s dan Nederland op dit moment toepast. De categorie die Nederland nu toepast maakt geen deel uit van de voorgestelde wijziging. In theorie biedt de wijziging daarmee extra beleidsruimte. Het zal echter afhangen van het definitieve voorstel en bovendien van de nationale beleidskeuzes of deze beleidsruimte daadwerkelijk zal leiden tot de aanwijzing van nieuwe gebieden.

Zoals ik in mijn brieven van 12 en 27 januari ook al aan u heb geschreven, heeft de Commissie aangegeven dat het definitieve voorstel voor criteria voor aanwijzing van LFA’s deel zal uitmaken van het voorstel voor een nieuwe plattelandsverordening voor de periode na 2013. Ik verwacht een dergelijk voorstel in de loop van 2011. Ik zal de Kamer via de gebruikelijk weg met een BNC-fiche of brief informeren over dit voorstel zodra het beschikbaar komt.

Mocht het onderwerp eerder op een andere wijze in de Raad aan de orde komen, dan informeer ik u daar eveneens op de gebruikelijke wijze over.

De leden van de CDA-fractie vragen mij naar de technische exercitie van de Commissie en andere categorieën gebieden. Deze exercitie wordt uitgevoerd naar aanleiding van de eerder genoemde Commissiemededeling uit 2009 en heeft louter betrekking op de categorie «gebieden met andere nadelen». Voor de andere categorieën («berggebieden» en «gebieden met specifieke handicaps») zijn al duidelijke criteria van toepassing die tot een ondubbelzinnige selectie van gebieden leidt. Daarmee is er geen reden de criteria van de andere categorieën te herzien.

Ten slotte merken de leden van de CDA-fractie op dat grote delen van Nederland onder de aangepaste categorie «gebieden met andere nadelen» zouden kunnen vallen. Dat klopt, de totale oppervlakte van de gebieden die met de voorgestelde criteria aangewezen zouden kunnen worden zijn aangegeven op kaart 2.3. van het rapport «Natural handicaps in Dutch agriculturallandscapes», dat ik u op 12 januari toezond (TK 28 625, nr. 92). Tezamen beslaan deze gebieden bijna 373 000 ha. Hiervan is bijna 84 000 ha nu al aangewezen als LFA onder de categorie «gebieden met een specifieke handicap». Daarmee mag duidelijk zijn dat indien de voorgestelde criteria definitief zouden worden, er sprake zou kunnen zijn van een aanzienlijke potentiële uitbreiding, onder andere in het noorden van het land.

De leden van de VVD-fractie plaatsen enkele opmerkingen naar aanleiding van het Alterra rapport ten aanzien van het LFA-beleid beleid, welke een invulling kan geven aan het GLB na 2013. Door te spreken van waardevolle gebieden zou ik mij buitenspel zetten. Dat is niet het geval. Integendeel, ik pleit er voor om vanuit de waarde naar gebieden te kijken in plaats van de hinder. Daarmee doe ik naar mijn stellige overtuiging meer recht aan de betekenis van dergelijke gebieden. De zojuist teruggetreden Commissaris Fischer Boel heeft dat in de Raad zelfs al eens expliciet ondersteund. Nederland heeft de simulatie uitgevoerd en aangeleverd bij de Commissie binnen de daarvoor gestelde deadline van 31 januari 2010. Dit is echter nog niet door alle lidstaten gedaan. De verwachting is wel dat niet alle lidstaten in staat zullen zijn de benodigde data voor toepassing van de criteria te verzamelen. Dit is ook een deel van de toetsing die de Commissie nu uitvoert. Het gaat niet alleen om het resultaat in de zin van de gebieden die in aanmerking zouden kunnen komen, maar ook om de haalbaarheid van de criteria zelf. Als het voor lidstaten lastig of onmogelijk is om de vereiste gegevens te verzamelen, zijn de criteria niet geschikt. Ik verwacht dat hierover in de komende maanden meer duidelijkheid zal ontstaan bij de Commissie.

De leden van de VVD-fractie vragen wat voor effecten ik verwacht voor agrarische ondernemers binnen Nederland wanneer de ene gemeente als een LFA wordt aangewezen en de aangrenzende gemeente niet. De leden van de VVD-fractie vragen naar de effecten van het aanwijzen van LFA’s en naar de betaling van de LFA-vergoeding. Wat mij betreft is het een ongewenste situatie als een waardevol gebied dat een eenheid vormt, als gevolg van een vrij willekeurig criterium zoals het feit dat 66% van het oppervlak van een gemeente aan de criteria moet voldoen, slechts gedeeltelijk voor aanwijzing in aanmerking kan komen.

Ik begrijp de achterliggende wens om robuuste eenheden aan te wijzen, en sta daar ook achter, maar wil met de Commissie graag zoeken naar een andere manier om daar aan tegemoet te komen. Zoals ik hiervoor al aangaf, moet voorkomen worden dat ongelijkheid ontstaat tussen agrariërs die met gelijke omstandigheden te maken hebben.

In het verleden is de betaling van de LFA-vergoeding gekoppeld aan de eis om tegelijkertijd een actieve dienst te leveren, in de vorm van agrarisch natuurbeheer. Inmiddels is deze koppeling in een aantal gebieden losgelaten. Sinds dit jaar is de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) omgevormd naar de provinciale Subsidieregeling Natuur en Landschapsbeheer (SNL). In lijn met de «Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020» maak ik onderscheid tussen gebiedsgewijze betalingen in maatschappelijk waardevolle gebieden zoals bijvoorbeeld de LFA’s en de diensten die agrariërs op individuele basis kunnen en willen leveren, zoals bijvoorbeeld natuur- en landschapsbeheer. Ik wil samen met de provincies bezien of de bestaande koppeling nog langer nuttig en nodig is.

Uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad van 18 januari 2010

Verhoging invoerrechten op levende varkens door de douane-unie Rusland c.s.

De leden van de PvdD-fractie vragen mij welke kanttekeningen ik heb geplaatst bij de oproep van Litouwen, Letland, Estland en Polen aan de Commissie om alle mogelijke maatregelen te treffen om de belangen van de EU-exporteurs van levende varkens te beschermen nu de douane-unie van Rusland en enkele andere landen de invoerrechten op levende varkens heeft verhoogd. Tijdens de Raad heeft de Voorzitter aan de betreffende lidstaten om het verzoek kort toe te lichten, maar bood geen ruimte aan individuele lidstaten om op dit verzoek te reageren.

Dierproevenrichtlijn

Het Spaanse voorzitterschap heeft het voorstel nog niet geagendeerd voor een van de komende Landbouw- en Visserijraden. Ook zijn er onder het Spaanse voorzitterschap nog geen ambtelijke overleggen geweest om een gezamenlijk standpunt in een LVR voor te bereiden. Dit heeft vooral te maken met het in werking treden van het Verdrag van Lissabon, waardoor de voorstellen moeten worden aangepast en er overeenstemming moet worden bereikt over het delegeren van bevoegdheden aan de Europese Commissie. Wat betreft het onderzoek door de Europese Ombudsman het volgende. Het feit dat de Ombudsman een onderzoek start is geen reden om het Nederlandse standpunt ten aanzien van onderzoek met niet-humane primaten (NHP’s) te wijzigen. Het Nederlandse standpunt, dat door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onlangs nog is toegelicht in een brief (Tweede Kamer, 2009–2010, 30 168, nr. 16) houdt ook een beperking in van het onderzoek met NHP’s ten opzichte van de huidige richtlijn. Dit standpunt is mede gebaseerd op consultatie met belanghebbende organisaties in Nederland.

Nederland zet in op de ontwikkeling, validatie en acceptatie van alternatieven voor dierproeven, daaronder valt ook de ontwikkeling van alternatieven voor onderzoek met NHP’s.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), ondervoorzitter, Atsma, J.J. (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik, J.M.G. (CDA), Poppe, R.J.L. (SP), Waalkens, H.E. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), Jager, H. (CDA), Ormel, H.J. (CDA), Velzen, K. van (SP), Samsom, D.M. (PvdA), Dijken, M.J. van (PvdA), Cramer, E.A. (CU), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Zijlstra, H. (VVD), Neppérus, H. (VVD), Jacobi, L. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Dibi, T. (GL), Jansen, P.F.C. (SP), Polderman, H.J. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD) en Linhard, P. (PvdA).

Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Hoopen, J. ten (CDA), Mastwijk, J.J. (CDA), Luijben, A.P.M. (SP), Tang, P.J.G. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Pieper, H.T.M. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Bilder, E.J. (CDA), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Leeuwen, H. van (SP), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Depla, G.C.F.M. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Schermers, J.P. (CDA), Brinkman, H. (PVV), Broeke, J.H. Ten (VVD), Vacature, (VVD), Blom, L. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Vendrik, C.C.M. (GL), Kant, A.C. (SP), Lempens, P.P.E. (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD) en Dam, M.H.P. Van (PvdA).

Naar boven