21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1067 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 november 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 24 oktober 2017 over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 6 november 2017 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1056).

De vragen en opmerkingen zijn op 27 oktober 2017 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 30 oktober 2017 zijn de vragen die betrekking hebben op de geannoteerde agenda beantwoord (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1057). Bij brief van 17 november 2017 zijn de overige vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Ziengs

Adjunct-griffier van de commissie, Konings

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

POP-gelden 2016

Naar aanleiding van het jaarverslag over de uitvoering van het Plattelandsontwikkelprogramma (POP) voor het jaar 2016 willen de leden van de VVD-fractie een aantal vragen stellen. Op bladzijde 6 wordt de waarde van de agrarische sector geschetst. Kan de Minister een overzicht geven van wat onder «de landbouw in Nederland» wordt verstaan? Welke sectoren zijn hier wel of niet in meegenomen?

In dit verband wordt met «landbouw in Nederland» alle plantaardige en dierlijke sectoren bedoeld.

Welke ontwikkelingen zijn er om het gereserveerde bedrag voor de vleesveesector in te zetten? Zo nee, wanneer kan de Minister de Kamer hierover informeren? Geldt voor de reservering van de vleesveesector ook de afspraak over het behalen van tussendoelen en indien dit niet gehaald wordt dat een deel van het budget geschrapt zal worden? Zo ja, op welke wijze gaat u voorkomen dat dit budget niet voor de vleesveesector beschikbaar is?

De Federatie Vleesveestamboeken Nederland, LTO Nederland, Vee&Logistiek Nederland en vier samenwerkende vleesvee-integraties werken aan de oprichting van de stichting VleesveeNL. VleesveeNL in oprichting heeft mij verzocht om na te gaan welke mogelijkheden er zijn om de POP-gelden alsnog voor de vleesveehouders beschikbaar te krijgen en welke randvoorwaarden hieraan verbonden zijn. Ik zal dit verzoek in overweging nemen en uw Kamer daarover te zijner tijd informeren. Voorwaarde bij deze heroverweging blijft dat de uitvoeringskosten in verhouding staan tot het uit te keren bedrag, zoals reeds eerder aan uw Kamer is gemeld (Kamerstuk 28 625, nr. 246). Ook voor deze sector geldt de financiële afspraak over het behalen van de tussendoelen.

Fipronil-affaire

Uit de terugkoppeling blijkt dat de Europese Commissie de Raad geïnformeerd heeft over de conclusies van de ministeriële conferentie van 26 september jl. inzake de fipronil-affaire. Kan de Minister ingaan op de vraag van de leden van de VVD-fractie of de concrete afspraken die gemaakt zijn met alle lidstaten ervoor zorgen dat een verschil in interpretatie en het verschil in communicatie tijdens een toekomstige affaire als de fipronil-affaire voorkomen wordt? Uit de aanvullende brief van 6 oktober 2017 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1054) blijkt dat er een verbetertraject gestart wordt. Kan de Minister aangeven wanneer dit verbetertraject gestart wordt en wanneer dit traject afgerond moet zijn? Wat is de inzet van Nederland bij de uitwerking van deze afspraken die de komende maanden zal plaatsvinden? Op welke manier wordt goede handhaving en eenduidige uitleg en communicatie gehandhaafd bij het hanteren van hoge normen van voedselveiligheid in de Europese Unie en daarmee bij gelijksoortige affaires?

Op 6 oktober jl. heeft Minister Kamp, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, uw Kamer geïnformeerd over de conclusies van de ministeriële conferentie van 26 september jl. Er is een groot aantal conclusies vastgesteld, die moeten leiden tot verbetering van de internationale informatie-uitwisseling en afstemming over risicobeoordeling, het risicomanagement en de risicocommunicatie ten tijde van een incident. De Europese Commissie heeft de regie in de uitwerking van deze conclusies.

Als eerste heeft de Europese Commissie aan de lidstaten, via het Food Fraud Network en de Chief Veterinary Officers (CVO’s), een voorstel gedaan voor een herstructurering van de Europese meldingssystemen RASFF (Rapid Alert System on Food and Feed), AAC-AA (Administrative Assistance & Cooperation, voor meldingen van non-conformiteiten) en AAC-FF (Food Fraud). Het RASFF en AAC-AA zullen in één meldingssysteem worden geïntegreerd. Deze herstructurering moet leiden tot verbetering van de samenhang tussen de meldingen vanuit de diverse systemen. Dit zal in de komende periode verder worden uitgewerkt. Ook is door alle lidstaten positief gereageerd op het instellen van een zogenoemde Food Safety Officer in iedere lidstaat. Hierover heeft een eerste discussie plaatsgehad met de CVO’s. Met het instellen van deze functionaris, die naast het beheer van de formele meldingssystemen, contacten onderhoudt met de andere handhavingsautoriteiten in de EU-lidstaten en de Europese Commissie, wordt een betere samenwerking in en harmonisatie van de aanpak van incidenten tussen de lidstaten beoogd.

Om verschil van interpretatie en communicatie te voorkomen wordt tevens een procedure opgesteld om in voorkomende gevallen snel een risicobeoordeling op EU-niveau te kunnen uitvoeren die als basis kan dienen voor een gecoördineerd risicomanagement.

Met deze stappen is het verbetertraject van start gegaan. Ik zal de Europese Commissie tijdens aankomende gremia bevragen over de opvolging van de andere gemaakte afspraken op 26 september 2017. Zoals in de genoemde brief gemeld is, heeft Nederland de conclusies onderschreven en zal Nederland ook actief bijdragen aan de nadere invulling van de afspraken.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister op de hoogte is van het reinigingsprotocol zoals in België is vastgesteld. Hanteert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dezelfde normen? Zo nee, is de Minister bereid om kennis te nemen van dit reinigingsprotocol en dit in Nederland toe te passen?

Ik heb kennis genomen van het reinigingsprotocol voor fipronil zoals België dat heeft opgesteld. Het reinigen van de stallen is de verantwoordelijkheid van de pluimveehouders. De pluimveehouders hebben zich daarbij te houden aan de relevante wetgeving, waaronder de milieuwetgeving. De pluimveehouders onderzoeken samen met de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) de beste manieren om de stallen te reinigen. De GD heeft op haar website1 uitgebreide informatie voor de pluimveehouders over wat mogelijk is, wat mag en hoe dit toe te passen. De GD geeft op haar website tevens aan hoe fipronil in spoelwater onschadelijk gemaakt kan worden. Tussen de GD en de Belgische organisaties is regelmatig contact over de aanpak. Overigens mag het spoelwater in Nederland niet worden uitgereden, in tegenstelling tot de situatie in België.

Deze leden vragen wanneer de commissie Sorgdrager met haar werkzaamheden is gestart en in hoeverre er een relatie wordt gelegd met de conclusies uit de ministeriële conferentie.

De Commissie Sorgdrager is medio oktober ingesteld en is direct gestart met haar onderzoek. Het instellingsbesluit van de Commissie is op 25 oktober jl. gepubliceerd in de Staatscourant2.

Op 5 september jl. (Kamerstuk 26 991, nr. 491) en 13 oktober jl. (Kamerstuk 26 991, nr. 509) bent u door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Economische Zaken geïnformeerd over de onderzoeksaanpak en -vragen. De internationale context maakt onderdeel uit van het onderzoek. De conclusies van de ministeriële conferentie zijn doorgeleid aan de Commissie.

Modernisering Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voor de uitgebreide brief over de modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). In deze brief wordt een inzet geschetst die op steun van deze leden kan rekenen, zoals de inzet op innovatie en marktoriëntatie, het risicobeheer en de gemeenschappelijke aanpak waarbij er aandacht moet zijn voor de verschillen tussen lidstaten. Een aantal aspecten uit deze brief vragen om een nadere duiding. Er wordt in de brief een aantal keren gesproken over maatschappelijke diensten of maatschappelijk gewenste investeringen of innovaties. Niet duidelijk is wat hier precies onder wordt verstaan. Zodra er meer duidelijkheid is over de omvang van het budget en het tijdpad van de herziening zal het debat hierover moeten plaatsvinden. Onderbelicht in deze brief is de vereenvoudiging van het GLB. De Minister concludeert terecht dat het GLB complex en bureaucratisch is geworden en dat er veel lasten en kosten gemoeid zijn voor ondernemers en overheden. Kan de Minister meer inhoudelijk schetsen hoe zij deze vereenvoudiging vorm wil geven zodat er meer ruimte komt voor de boer en tuinder om verantwoorde keuzes te maken, aan welke middelvoorschriften (en richtlijnen) gedacht wordt die omgezet zouden moeten worden naar doelvoorschriften en hoe de kosten voor boeren en tuinders in de uitvoer en op het boeren erf omlaag kan? Deelt de Minister de mening dat een herziening van het GLB moet leiden tot een vermindering van de regeldruk? Zo ja, op welke wijze gaat zij dit borgen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-, SGP- en SP- fractie vragen naar mijn stellingname over de brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) waarin de vorige regering haar inzet heeft bepaald voor de modernisering en vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Ik zal de komende tijd gebruiken om mijn inzet te bepalen voor het toekomstige GLB. Deze inzet zal een uitwerking zijn van de in het regeerakkoord neergelegde ambities voor de modernisering en vereenvoudiging van het GLB. Van belang in dit verband is dat de Europese Commissie naar verwachting op 29 november a.s. een Mededeling voor het toekomstig GLB zal presenteren. Ik zal uw Kamer daarna informeren over mijn reactie op de Mededeling.

Visserij

De leden van de VVD-fractie hebben kunnen lezen dat bilaterale onderhandelingen tussen de EU en Noorwegen betreffende de (ruil van) vangstmogelijkheden in de Noordzee eind november zullen starten en dat de Europese Commissie ernaar streeft de onderhandelingen voor de Raad van december te kunnen afronden. Kan de Minister aangeven wat de gezamenlijke inzet van de EU in deze is, of met andere woorden wat de EU uit de onderhandelingen wil halen en ook wat hier specifiek voor de Nederlandse visserij belangrijk is? Zijn er nog bepaalde pijnpunten die uit de onderhandelingen zouden kunnen komen die de Nederlandse visserijsector zouden kunnen beïnvloeden en waar nu nog onvoldoende weet van is?

Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 946) heeft er tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 9 oktober jl. een gedachtewisseling plaatsgevonden over de EU-Noorwegen-onderhandelingen over de visserijovereenkomst voor 2018. De Europese Commissie heeft benadrukt dat de gevolgen van de aanlandplicht worden meegenomen in de onderhandelingen en dat het behalen van het niveau van de maximale duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) leidend is. Ten aanzien van de gezamenlijk beheerde bestanden heeft de Europese Commissie de situatie verkend. De lidstaten, waaronder Nederland, hebben vervolgens aandacht gevraagd voor zaken die voor hen van belang zijn. Zo heeft Nederland aandacht gevraagd voor een gelijkmatige aanpassing van de vangstmogelijkheden voor schol en een evenwichtige bijdrage aan de uitwisseling van vangstmogelijkheden. De Europese Commissie beraadt zich vervolgens over de inzet in de EU-Noorwegen-onderhandelingen. Ten behoeve van de onderhandelingspositie komt hierover geen officieel bericht naar buiten. Wel vindt er tijdens de onderhandelingen nauwe coördinatie en afstemming met de lidstaten plaats. Het uiteindelijk resultaat zal in de Landbouw- en Visserijraad van 11 december a.s. aan de Raad ter goedkeuring worden voorgelegd in de Verordening vangstmogelijkheden 2018. U wordt in de aanloop naar de Landbouw- en Visserijraad in de geannoteerde agenda geïnformeerd over de Nederlandse inzet.

In het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad van 4 oktober jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1058) hebben de leden van de VVD-fractie hun zorgen geuit over de voorgestelde reductie (36%) van de scholvangst terwijl de scholpopulatie ongekend groeit. Het antwoord van de Minister luidde destijds dat er naar een Maximum Sustainable Yield (MSY) toe moet worden gewerkt en dat er het afgelopen jaar sprake was van 40% onderbenutting van het quotum voor schol. Deze leden maken zich echter nog steeds zorgen wat de voorgestelde reductie betekent voor de scholvisserij, ook in relatie tot de aanlandplicht die van 2019 gaat gelden. Kunt u hierop reageren? Dreigt de scholvisserij straks (vanaf 2019) niet ongekend hard te worden geraakt als zowel de reductie als de aanlandplicht wordt ingevoerd? Zo ja, welke acties gaat de Minister nemen? Zo nee, waarom niet?

Nederland heeft tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 9 oktober jl. gepleit voor een meer gelijkmatige aanpassing van de TAC voor schol. Het uiteindelijke doel is het uiterlijk in 2020 bereiken van MSY. Om dit niveau te kunnen bereiken is een reductie noodzakelijk en ook mogelijk. Een visserij op het niveau van MSY levert op de langere termijn de hoogst mogelijke duurzame opbrengst op. Schol in de visserij met kleine mazen zal per 1 januari 2019 onder de aanlandplicht worden gebracht. In verband met de aanlandplicht zal de Europese Commissie voorstellen doen voor ophoging van de vangstmogelijkheden, zodat rekening kan worden gehouden met de ondermaatse vangsten. Nederland heeft de afgelopen jaren telkens aandacht gevraagd voor een voldoende ophoging van de vangstmogelijkheden. Ik zal in aanloop naar de Landbouw- en Visserijraad van december 2018 dan ook pleiten voor voldoende ophoging van het scholquotum, zodat ook de ondermaatse vangsten kunnen worden aangeland.

De leden van de VVD-fractie vragen of de berichtgeving klopt dat ook de Total Allowable Catch (TAC) voor makreel in 2018 inmiddels is vastgesteld en dat deze 20% lager is dan die van vorig jaar en dat de Internationale Raad voor Onderzoek der Zee (ICES) zelfs een halvering voorstelde. Terwijl ook voor deze vissoort geldt dat de populatie groeit en de vissterfte afneemt. Kan de Minister zich de zorgen van de visserijsector voorstellen dat onderzoek en praktijk mijlenver van elkaar af lijken te liggen? Welke concrete acties kunnen door de Minister worden genomen om deze discrepantie te verkleinen en de TAC meer een weerspiegeling te laten zijn van de vispopulatie op zee?

De Europese Unie heeft in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) vastgelegd dat ze zich bij het vaststellen van de vangstmogelijkheden laat leiden door het wetenschappelijk advies. De Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (International Council for the Exploration of the Sea, ICES) baseert haar advies voor makreel op de resultaten van periodieke onderzoeken naar de omvang van het bestand. Die resultaten zijn voor mij een gegeven en vormen het uitgangspunt. Omdat ICES duidelijk laat zien dat het bestand in omvang afneemt, is in het kuststatenoverleg uiteindelijk inderdaad overeengekomen een 20% lagere TAC dan vorig jaar voor te stellen. Vanwege het grote verspreidingsgebied en het migrerende karakter van makreel kunnen de uitkomsten jaareffecten vertonen. ICES beseft ook dat het ongewenst is om jaarlijks sterk wisselende adviezen te verstrekken en heeft in haar model recent aanpassingen aangebracht zodat het minder gevoelig is voor jaareffecten. Ik verwacht daarom dat resultaten in de toekomst het bestand beter en met minder abrupte overgangen in beeld zal brengen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat voor de Europese Commissie het principe van de MSY voor wat betreft de vissterfte leidend is. Kan de Minister toelichten hoe de bepaling van de TAC op dit moment tot stand komt, welke afspraken leidend zijn en welke doorslaggevend zijn? In hoeverre zijn cijfers over vissterfte doorslaggevend voor de vaststelling van de TAC? Voorts vragen deze leden of het klopt dat de Europese visserijkoepel Europêche recentelijk bij de Europese Commissie heeft aangegeven dat het visserijbeleid zo succesvol is geweest dat de introductie van de aanlandplicht helemaal niet nodig was geweest. Hoe reflecteert de Minister op deze uitspraak? Deelt de Minister de mening dat de afschaffing van de aanlandplicht weer actuelere is dan ooit? Zo nee, waarom niet?

Ieder jaar worden tijdens de Landbouw- en Visserijraad in december afspraken gemaakt over de TAC’s voor het daaropvolgende jaar. De wetenschappelijke adviezen van ICES liggen aan de basis en deze acht ik van groot belang. Bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden zijn de uitgangspunten van het GVB leidend. Dit houdt in het volgen van meerjarenplannen waar deze van toepassing zijn, het bereiken van bevissing op het niveau van MSY waar mogelijk en uiterlijk in 2020, en tenslotte de toepassing van de voorzorgbenadering indien dit op basis van het wetenschappelijk advies nodig wordt geacht.

Het primaire doel van de aanlandplicht is het stimuleren van een selectievere visserij en het tegengaan van verspilling. Er is in bepaalde visserijen nog altijd sprake van hoge bijvangsten en teruggooi. Dit maakt dat het doel van de aanlandplicht nog altijd actueel is. In het Regeerakkoord is opgenomen dat Nederland zich inzet voor een versoepeling van de aanlandplicht, zodra er alternatieven zijn die hetzelfde doel dienen. Ik ben het overigens eens met de uitspraak van Europêche dat het visserijbeleid rondom bestandsbeheer succesvol is geweest. Een groot deel van de bestanden in de Noordzee staat er goed voor.

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat er maar weinig gebruik wordt gemaakt van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), omdat het een ingewikkeld, administratief proces is. Dit geldt ook voor Nederland. Kan de Minister aangeven wat er nu is afgesproken en welke concrete acties er genomen gaan worden om dit proces te vereenvoudigen en toegankelijker te maken?

Het klopt dat er relatief nog weinig EFMZV-budget is gedeclareerd bij de Europese Commissie. Dit geldt Europa breed en vormt een zorg voor de Europese Commissie, zoals in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 9 oktober jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1055) is aangegeven. Voor zover bekend is de Europese Commissie niet voornemens de huidige EFMZV-verordening te wijzigen. Verbeteringen worden meegenomen in de verordening voor de nieuwe periode. Op nationaal niveau zullen we in gesprek blijven met de begunstigden en de sector om waar mogelijk verdere vereenvoudigingen door te voeren.

Kunt u toelichten welk budget er met het EFMZV gemoeid is? Welk deel van het budget is wel gebruikt en wat is er met het ongebruikte deel gebeurd? Is dit binnen de sector gebleven? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister aangeven op welke wijze zij dit na de vereenvoudiging onder de aandacht van de sector gaat brengen?

Het EFMZV-budget is ruim € 101 miljoen. De nationale cofinanciering bedraagt ruim € 27 miljoen. Van deze € 128 miljoen is ruim € 59 miljoen vastgelegd in lopende projecten. Hiervan is nog niets gedeclareerd bij de Europese Commissie. Om er zeker van te zijn dat de gedeclareerde bedragen correct zijn, is er meer tijd nodig om alle interne controles uit te voeren. Er dreigt onderuitputting, waardoor Nederland eind 2018 het risico loopt dat ze EFMZV-budget kwijtraakt als er niet ruim € 16,5 miljoen EFMZV-budget (exclusief cofinanciering) is gedeclareerd.

Mijn inzet is om dit te voorkomen en dus zo weinig mogelijk budget kwijt te raken door enerzijds nog eens nog eens goed naar het Operationeel Programma te kijken en verdere vereenvoudigingen door te voeren en anderzijds de sector te motiveren aanvragen in te dienen en het EFMZV maximaal te benutten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van het jaarverslag van het POP over het jaar 2016 om welke redenen projecten voor de doelen verbetering concurrentievermogen en sociale inclusie en plaatselijke ontwikkeling in plattelandsgebieden achter blijven. Wat gaat eraan gedaan worden om deze achterstand in te lopen? Deze leden vragen in hoeverre de regelingen opgesteld door de provincies geharmoniseerd zijn en welke rol het POP-regiebureau daarin gehad heeft. Op welke onderdelen, bijvoorbeeld de ondersteuning van projecten in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, is er meer regie nodig? Zij vragen ook wat de lessen van de eerste openstellingen zijn voor de openstellingen de komende drie jaar. Hoe gaat de Minister vertragingen voorkomen? Welke bedragen voor welke onderdelen worden in de komende jaren opengesteld en op welke wijze, dus ondanks de achterstand, gaat de 1,3 miljard euro wel tot goede bestedingen leiden?

Binnen de prioriteit «versterken van innovatie, verduurzaming en concurrentiekracht» valt een deel van het budget onder mijn verantwoordelijkheid. Zoals ik bij mijn bovenstaande beantwoording op vragen van de leden van de VVD-fractie al heb aangegeven, ben ik bereid om voor de vleesveesector mee te denken over de mogelijkheden van de eventuele inzet van middelen vanuit het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) voor de stichting VleesveeNL.

Het resterende deel van het POP is gedecentraliseerd naar de provincies. Provincies zijn daarmee grotendeels verantwoordelijk voor de uitvoering van POP3. Ze maken daarbij een eigen afweging over de POP-maatregelen waaraan de middelen worden besteed en de prioritering in de uitvoering. Ik treed daar niet in.

De vertraging in de uitgaven voor de maatregel «sociale inclusie en plaatselijke ontwikkeling in plattelandsgebieden» is voor een groot deel te verklaren door het feit dat in het programma uitgegaan werd van de start van de lokale actiegroepen (LAG’s) in 2015. In het jaarverslag is gemeld dat deze LAG’s in 2016 gestart zijn. De LAG’s spelen een cruciale rol bij het organiseren, selecteren en begeleiden van projecten.

In de brief van de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken van 15 juni 2017 (Kamerstuk 28 625, nr. 246) is gemeld dat er met de provincies regelmatig op bestuurlijk niveau overleg is over de voortgang van POP3. Met de betrokken gedeputeerden is daarin afgesproken dat provincies en het Rijk zich gezamenlijk inspannen om de beschikbare middelen tijdig te besteden. In dit overleg wordt eveneens aandacht besteed aan de voortgang van de inzet van middelen voor internationale doelen voor verbetering van de waterkwaliteit. De adviesgroep Water rapporteert hierover. In zijn brief van 5 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 248) heeft de Staatssecretaris gemeld dat provincies ernaar streven om eind 2018 het volledige budget open te stellen.

Volgens de afspraak in het Convenant Uitvoering POP3 hebben provincies gewerkt aan de harmonisering van de uitvoering met behoud van de verschillen tussen de regio’s. Het Regiebureau heeft hierin een coördinerende rol. Het Regiebureau POP heeft bijvoorbeeld in samenwerking met de provincies, het voormalig Ministerie van Economische Zaken en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) een modelsubsidieverordening voor de verschillende POP3-maatregelen ontwikkeld. Provincies stellen op basis van dit model hun subsidieverordeningen vast.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Betreffende het ploeg- en omzetverbod in Natura 2000-gebieden vragen de leden van de SP-fractie wat de reden is dat het tot september heeft geduurd voordat het rapport van Wageningen Environmental Research naar de Kamer is gestuurd. In juli meldde de Minister immers al dat het rapport af was. Deze leden vragen de Minister de Kamer te informeren over de uitkomsten van het overleg dat met de Provincie Overijssel is gevoerd over de problemen rond het scheurverbod.

In juli heeft de toenmalige Staatssecretaris gemeld nog in overleg te zijn met de provincie Overijssel over de eerste bevindingen en daarom het rapport niet voor het zomerreces aan de Kamer te kunnen aanbieden (Kamerstuk 32 670, nr. 119). In september heeft Wageningen Environmental Research de laatste hand gelegd aan het rapport. Een eerste oriënterend gesprek met de Europese Commissie heeft inmiddels plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is dat uitzonderingen in principe zijn toegestaan, onder de voorwaarde dat eventuele negatieve gevolgen worden gecompenseerd en dat ook goed onderbouwd kan worden. De provincie Overijssel beziet momenteel in overleg met de initiatiefnemers van de landinrichting Blokzijl-Vollenhove op welke wijze daar voldoende garanties voor kunnen worden gegeven.

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd over de verhouding tussen de gespendeerde vergroeningssteun en de totale kosten van vergroening voor de Nederlandse landbouw, zoals blijkt uit het rapport van Wageningen Economic Research. Hoe beoordeelt de Minister het percentage van 2% aan gemaakte kosten als aandeel van de totaal uitgegeven vergroeningssteun van 210 miljoen euro? Hoe beoordeelt de Minister de lage kosten en hoge baten in verhouding tot de slecht beperkte voorgang in het bereiken van natuurdoelen zoals verbeterde biodiversiteit?

Met het invoeren van de vergroening is 30% van de directe betalingen gekoppeld aan voorwaarden. De hoogte van dat bedrag heeft geen relatie met de kosten die uit die voorwaarden voort kunnen vloeien. Het percentage van 2% laat zien dat de vergroeningspremie voor veel bedrijven vooral neerkomt op inkomensondersteuning. Zoals aangegeven in het regeerakkoord, is de Nederlandse inzet erop gericht minder in te zetten op inkomensondersteuning en meer op betalingen voor maatschappelijke prestaties, waaronder de beloning voor concrete prestaties met betrekking tot biodiversiteit.

Overigens laten de cijfers ook zien dat de administratieve lasten vanwege de vergroening voor de bedrijven beperkt zijn gebleven. Dat vind ik positief. Extra regeldruk wil ik zoveel mogelijk voorkomen, hoewel ik me realiseer dat extra administratieve verplichtingen soms niet voorkomen kunnen worden.

Met betrekking tot de GLB-onderhandelingen zouden de leden van de SP-fractie graag een overzicht willen op welke wijze de onderhandelingsinzet van het huidige kabinet verschilt van het vorige.

Voor het antwoord verwijs ik u naar mijn antwoord op de vraag van de VVD-fractie hierover.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de Minister een recent overzicht kan geven van de stand van POP3-verplichtingen en gedeclareerde uitgaven. Voorts vragen deze leden of de Minister kan bevestigen dat er vanwege onderbesteding geen terugbetaling van POP3-geld aan de Europese Commissie zal plaatsvinden. Wat gaat de Minister doen als dit onverhoopt toch dreigt?

Per 1 oktober 2017 is in totaal € 120 miljoen bij de Europese Commissie gedeclareerd. Op basis van het N+3-target van 20143 dient Nederland voor het einde van 2017 € 87,1 miljoen te hebben gedeclareerd. Daarmee is voor 2017 deze doelstelling gehaald. Voor het behalen van de N+3 target van 2015 dient eind 2018 in totaal € 174 miljoen te zijn gedeclareerd. Gelet op de aangegane verplichtingen verwacht ik dat deze doelstelling haalbaar is.

Voor de periode na 2018 wordt een grotere opgave verwacht. De provincies moeten met name hiervoor de nodige maatregelen treffen. De provincies stellen EU-budget van 2018, 2019 en 2020 voor bijna 90% volgend jaar versneld open. Bovendien worden subsidieontvangers gewezen op het tijdig indienen van hun declaraties en op de mogelijkheid om gedurende de uitvoering van het subsidieproject alvast in aanmerking te komen voor een deelbetaling. Daarnaast onderzoekt RVO.nl welke mogelijkheden er zijn voor vereenvoudiging van de declaratie en worden voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor aanvragers. Ik verwacht dat de provincies daarmee de nodige stappen zetten gericht op een tijdige benutting van de EU-middelen ook na 2018.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Ploeg- en omzetverbod Natura 2000-gebieden

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen, ook weer in het kader van de biodiversiteitscrisis die toch al onze volledige inzet vraagt om die tot staan te brengen, benadrukken dat het maken van uitzonderingen op de regels ter bescherming van natuur niet verstandig en zelfs zeer ongewenst is. Deze leden drukken de Minister op het hart geen ontheffing te verlenen op het ploeg- en omzetverbod in Natura2000-gebieden. Zoals het kabinet zelf al schreef, draagt het verbod bij aan de instandhouding van leefgebieden voor kritische weidevogels en aan vastlegging van koolstof in de bodem. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden de motie van het lid Geurts over het creëren van uitzonderingen op het ploeg- en omzetverbod in Natura 2000-gebieden (Kamerstuk 26 407, nr. 111) niet erg verstandig.

Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vraag van de SP-fractie over dit onderwerp.

Tonijnvangst (ICCAT-vergadering)

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben een vraag over de vangst van de Atlantische tonijn. Deze leden pleiten voor uiterste voorzichtigheid, omdat nog steeds veel tonijnsoorten bedreigd worden door overbevissing. Tijdens de laatste Landbouw- en Visserijraad is door verschillende lidstaten voorgesteld om de vangstquota voor blauwvintonijn te verhogen tijdens de jaarlijkse ICCAT-vergadering. Deze leden lezen met instemming dat Nederland tijdens deze discussie heeft gewezen op het belang van een duurzaam meerjarig beheer en de wetenschappelijke basis onder de vangstadviezen.

Graag horen zij of dit betekent dat de Minister zich ook echt tegen het voorstel voor verhoging van de vangstquota heeft uitgesproken. Dit ligt in de lijn der verwachting, gezien de uitspraak van de Minister van Economische Zaken dat «aanpassing van de vangstmogelijkheden van blauwvintonijn nu nog niet mogelijk is,» en «de biologische toestand van de vis eerst goed beoordeeld moet worden». Zo ja, kan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangeven hoe daarop gereageerd werd door de andere lidstaten en wat de uitkomst van de discussie was?

Nederland heeft zich tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 9 oktober jl. niet uitgesproken over de stijging van de vangstmogelijkheden van de oostelijke blauwvintonijn, omdat het wetenschappelijk advies van ICCAT nog niet beschikbaar was. Inmiddels is het wetenschappelijk advies van ICCAT gepubliceerd en daarin wordt een geleidelijke verhoging van de huidige 23.655 ton naar 36.000 ton in 2020 geadviseerd. Op 6 november is het gepresenteerde non-paper van de Europese Commissie besproken in de Raadswerkgroep voor visserij en is het mandaat voor de Europese Commissie voor de jaarvergadering vastgesteld. In haar non-paper stelt de Europese Commissie voor om 80% van de TAC in het eerste jaar beschikbaar te stellen, om derde landen mee te krijgen bij het op te stellen beheerplan. Hoewel volgens de Europese Commissie het beschikbaar stellen van 80% van de TAC in het eerste jaar binnen het wetenschappelijk advies past, past wat mij betreft alleen een geleidelijke stijging van de TAC binnen het wetenschappelijk advies van ICCAT.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De regering heeft in Kamerstuk 28 625 nr. 247 haar inzet voor de volgende herziening van het GLB aangegeven, zo lezen de leden van de SGP-fractie. Inmiddels is een ander kabinet aangetreden. Is de Minister voornemens deze inzet nog aan te passen? Zo ja, kan zij een nadere duiding geven? De leden van de SGP-fractie hebben vernomen dat de regering stelt dat de cijfers van Wageningen Economic Research over de inkomenseffecten van het vernieuwde GLB de noodzaak onderstrepen van een omslag van het GLB. De cijfers zouden een zeer beperkte relatie laten zien tussen de ontvangen steun en de kosten voor maatschappelijke prestaties. De GLB-middelen zouden in zijn geheel gerichter ingezet moeten worden voor maatschappelijke doelen. Deze leden hebben hier enkele vragen over. De regering schrijft dat het inkomen uit bedrijf voor zetmeelbedrijven in 2015 ten opzichte van 2014 niet is gedaald, maar juist is gestegen. Zij willen erop wijzen dat het inkomen uit normale bedrijfsvoering wel met meer dan 10.000 euro is gedaald. Bij vleeskalverbedrijven is geen sprake van een noemenswaardige daling van het inkomen. Er is echter wel sprake van een significante schaalvergroting. Blijft de Minister de gevolgen van het huidige, vernieuwde GLB voor kwetsbare sectoren volgen? Afschaffing van de hectaretoeslag in ruil voor prestatiegerichte betalingen kan grote consequenties hebben voor het verdienmodel en de structuur van landbouwbedrijven. In hoeverre wil de Minister nog inzetten op het geheel afschaffen van de hectaretoeslag? Is het haar uitgangspunt dat landbouwbedrijven familiebedrijven moeten kunnen blijven met een goed verdienmodel in een gelijk speelveld met landbouwbedrijven in omliggende landen? Is het de inzet van de Minister om bij de komende herziening van het GLB te voorkomen dat verdergaande schaalvergroting en intensivering nodig zijn om het verdienmodel rond te krijgen?

Voor het antwoord verwijs ik u naar mijn antwoord op de vraag van de VVD-fractie over de modernisering van het GLB.

De regering geeft aan dat de betalingen voor vergroeningsmaatregelen de kosten van deze maatregelen vele malen overtreffen. Is de veronderstelling juist dat het percentage van 30% dat van het budget voor inkomensondersteuning beschikbaar gesteld moest worden voor de vergroeningsbetalingen vooral een politieke keuze was?

Bij de herziening van het GLB is inderdaad de keuze gemaakt om 30% van het bedrag voor rechtstreekse betalingen slechts uit te betalen op voorwaarde van het toepassen van bepaalde biodiversiteits-, klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken. Deze keuze is gemaakt om het GLB beter aan te laten sluiten bij maatschappelijke doelen.


X Noot
3

De middelen voor de uitvoering van het POP3 stelt de Europese Commissie beschikbaar volgens het principe van N+3. Dat betekent dat het beschikbare budget in een bepaald jaar uiterlijk in het derde jaar na het betreffende jaar gedeclareerd moet worden. Wanneer de declaraties lager zijn wordt het restant budget gedecommitteerd. Vanaf 2014 stelt de Europese Commissie het jaarbudget beschikbaar voor de uitvoering van het programma, zodat vanaf 2017 deze afspraak cruciaal wordt.

Naar boven