21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1040 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 september 2017

Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de informele Landbouwraad die van 3 tot 5 september jl. plaatsvond in Tallinn, Estland.

Risicobeheer

Op de agenda van de vergadering stond eerst een gedachtewisseling over het onderwerp risicobeheer, mede in relatie tot het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) na 2020. Staatssecretaris Van Dam heeft u hierover geïnformeerd in zijn brief van 25 augustus jl. aan uw Kamer met de geannoteerde agenda voor deze bijeenkomst (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1038).

Commissaris Hogan verwelkomde de agendering van het onderwerp risicobeheer door boeren. Hij stelde dat het niet eenvoudig blijkt om goede oplossingen op tafel te krijgen. De risico’s waarmee landbouwers te maken hebben ondermijnen hun inkomen en investeringsvermogen en daarmee de concurrentiekracht van de sector. Door mondialisering van de markten en klimaatverandering nemen de risico’s bovendien toe.

De Commissaris stelde vast dat het nodig is een raamwerk te bouwen dat de veerkracht van boeren versterkt. Boeren erkennen hun eigen verantwoordelijkheid, maar het is de vraag of het GLB hen voldoende ondersteunt om deze verantwoordelijkheid te nemen. Het GLB moet een instrumentarium bieden dat de mogelijkheden van lidstaten en de private sector aanvult. Commissaris Hogan stelde dat er voldoende budget moet zijn om maatregelen te kunnen uitvoeren, maar wees ook op de druk op het budget vanwege de grote uitdagingen waar de Europese Unie voor staat.

Commissaris Hogan meende dat maatregelen voor risicobeheer niet verplicht moeten zijn. Omstandigheden verschillen en de ondernemer moet uiteindelijk zelf beslissen. Hij wees op de waardevolle aanbevelingen van de Agricultural Markets Task Force (AMTF; zie Kamerstuk 28 625, nr. 239) en het belang van educatie en (markt)informatie voor boeren, zodat zij goede beslissingen kunnen nemen. Hij benadrukte ook het belang van horizontale en verticale samenwerking tussen partijen in de voedselketen, en de mogelijkheden die financiële instrumenten zoals termijncontracten bieden. Commissaris Hogan wees erop dat boeren in goede tijden voor buffers zouden moeten zorgen, maar dat dat niet in voldoende mate gebeurt. Betere prikkels zijn daar nodig. Ten slotte waarschuwde hij dat publieke maatregelen private acties niet zouden moeten verdringen, omdat het in de eerste plaats aan de ondernemer zelf is om risico’s te voorkomen en op te vangen.

In de discussie werd door vele lidstaten, waaronder Nederland, beaamd dat risico’s voor boeren aanzienlijk zijn en door klimaatverandering en mondialisering van markten verder toenemen. Breed werd ook gedeeld dat risicobeheer primair een verantwoordelijkheid is van boeren zelf. De overheid kan daarbij een ondersteunende rol spelen door het aanreiken van instrumenten om risico’s te voorkomen, te bufferen of te spreiden.

Sommige lidstaten brachten naar voren dat boeren en lidstaten beter gebruik zouden kunnen en moeten maken van bestaande private en publieke instrumenten om risico’s het hoofd te bieden, zoals diversificatie, verzekeringen en het inkomensstabilisatiefonds in pijler 2 van het GLB. Daarbij werd ook vaak genoemd dat meer informatie en transparantie in de markt, en het benutten van coöperaties en producentenorganisaties bij kunnen dragen aan een sterkere positie van boeren in de keten en daarmee aan een stabieler inkomen.

Veel lidstaten vonden echter de huidige instrumenten in het GLB onvoldoende en pleitten dan ook voor uitbreiding van het risico-instrumentarium in het toekomstige GLB. Daarbij werd veelal aangetekend dat de toepassing van de instrumenten wel vrijwillig zou moeten zijn vanwege de verschillen tussen lidstaten en het ondernemerschap van de boeren. De gedeelde mening was dat het risico-instrumentarium in het GLB grondig dient te worden bezien in het licht van de aankomende hervormingen. Hoe de maatregelen er precies uit moeten komen te zien, is nog niet helder en de inbreng van de lidstaten was op dat punt weinig specifiek.

Daarnaast reageerde men op de specifieke vragen die het Estse voorzitterschap in haar achtergronddocument had gesteld over de crisisreserve in het huidige GLB en de rol van directe inkomenssteun. Over de crisisreserve waren de lidstaten, waaronder Nederland, over het algemeen kritisch. Redenen die hiervoor werden genoemd zijn dat de crisisreserve nog nooit is gebruikt, bekostigd wordt uit het budget voor directe inkomenssteun en bewerkelijk is in de uitvoering. Daarnaast merkten sommige lidstaten op dat het beter is een crisis te voorkomen dan achteraf met de crisisreserve op te vangen. De vraag of de (huidige) directe inkomenssteun gezien kan worden als een vorm van risicobeheersing en of het gelijktrekken van het bedrag per hectare voor alle lidstaten zou bijdragen aan een gelijk speelveld, werd zeer wisselend beantwoord. Nederland heeft erop gewezen dat directe betalingen geen gericht risicobeheersinstrument vormen en risicobeheerstrategieën juist zouden kunnen ontmoedigen. Nederland heeft gepleit voor omvorming van de directe betalingen naar gerichte betalingen in het nieuwe GLB, waarbij een deel gericht zou kunnen worden op risicobeheer.

Nederland heeft ook nog eens gewezen op de aanbevelingen van de AMTF, die zeer relevant zijn voor het stabiliseren van het inkomen van boeren.

De discussie over risicobeheer zal verder plaatsvinden in de context van de onderhandelingen over de hervorming van het GLB voor de periode na 2020. Een belangrijke volgende stap daarin zal de Mededeling van de Europese Commissie zijn, die eind dit jaar verwacht wordt.

Fipronil

In het tweede deel van de vergadering kwam de fipronilcrisis aan de orde. Commissaris Andriukaitis erkende de Europese dimensie van de crisis, gezien het feit dat inmiddels veel landen bij deze crisis betrokken blijken te zijn. Hij benadrukte dat het onaanvaardbaar is dat criminele handelingen de integriteit van het voedselsysteem ondermijnen. Alle verdachte boerderijen zijn geblokkeerd en besmette eieren vernietigd. Ook heeft de Europese Commissie een EU-brede monitoringsexercitie gestart naar illegale stoffen in eieren en eiproducerende boerderijen. De Commissaris nodigde de lidstaten uit aanwezig te zijn op de high-level bijeenkomst over de fipronilcrisis op 26 september a.s. voor een diepgaande bespreking van de manier waarop EU-netwerken omgaan met voedselveiligheid en voedselfraude, en riep lidstaten op hun ervaringen met de Europese Commissie te delen.

In de discussieronde werd geconstateerd dat het goed is dat vervuilde producten uit de voedselketen zijn gehaald en dat de volksgezondheid geen gevaar loopt. Door velen werd het belang van goede en nauwe samenwerking tussen lidstaten en met de Europese Commissie benadrukt. Ook waren er kritische noten over de snelheid en effectiviteit van informatie-uitwisseling zoals die onder regie van de Europese Commissie had plaatsgevonden. Men vond dat er lessen getrokken moeten worden en dat het Rapid Alert System for Food and Feed (RASFF) kritisch bekeken moet worden.

Een aantal lidstaten wees op het belang van het herstel van consumentenvertrouwen en stelden voor het budget voor promotie hiervoor in te zetten. Ook werd de vraag gesteld waarom het veehouderijsysteem zo kwetsbaar is voor dergelijk onverantwoord handelen.

Ik heb de Commissaris bedankt voor zijn nauwe betrokkenheid en gewezen op het belang van een geharmoniseerde benadering door alle lidstaten, waaronder op gebied van communicatie. Ik heb aangegeven dat Nederland de Europese Commissie wil ondersteunen om te bepalen welke lessen getrokken kunnen worden uit het verloop van de crisis. Daarnaast heb ik gemeld dat Nederland zelf ook een evaluatie zal starten, en dat wanneer sprake zou blijken te zijn van ernstige verstoring van de markt, Nederland mogelijk een beroep zal doen op het EU-promotiebudget voor landbouwproducten. Uiteraard zal Nederland aan de bijeenkomst op 26 september deelnemen.

En marge van de informele Landbouwraad heb ik bilaterale gesprekken gevoerd met mijn collega’s uit België, Duitsland en Frankrijk, en met de Europese Commissie. Tijdens deze gesprekken is geconstateerd dat, zeker in een situatie zoals die zich afgelopen zomer voordeed, samenwerking en informatie-uitwisseling van het grootste belang zijn. In het begin van de fipronilcrisis was er op deze punten ruimte voor verbetering, maar sindsdien wordt steeds beter samengewerkt. De liaisons die zijn aangesteld vervullen hun rol goed. Ik heb in de gesprekken het belang van uniformiteit in de communicatie onderstreept. Dit beeld werd door de gesprekspartners gedeeld. Met België, Duitsland en Frankrijk is afgesproken om te werken aan gezamenlijke voorstellen die tijdens de bijeenkomst op 26 september kunnen worden ingebracht.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven