21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 502 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 september 2020

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 16 september 2020 over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 29 september 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 500).

De vragen en opmerkingen zijn op 18 september 2020 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 23 september 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Renkema

Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden dat onderzoek en innovatie een prominente plek krijgt in het nieuwe meerjarig financieel kader en dat het nieuwe Horizon programma in omvang toeneemt ten opzichte van het huidige meerjarig financieel kader. Deze leden lezen in de brief van de Minister dat op het moment van schrijven nog niet bekend is of de onderhandelingen vergevorderd genoeg zijn om tijdens de Raad voor Concurrentievermogen een partiele algemene oriëntatie aan te nemen. Heeft de Minister daar al meer zicht op?

Nee. De onderhandelingen zijn nog gaande.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Duitse voorzitterschap de voorkeur geeft aan een evenredige verdeling van het budget. Eveneens lezen deze leden dat Nederland zich hier in grote lijnen in kan vinden. Kan de Minister dit toelichten? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke verdeling?

De Europese Commissie heeft in 2018 een zorgvuldig opgesteld voorstel voor het budget gedaan. Een evenredige verdeling van het budget doet recht aan de verdeling conform het oorspronkelijke voorstel. Het Nederlandse kennis- en innovatieveld is breed ontwikkeld en komt in alle programmaonderdelen van Horizon 2020 goed mee. Nederland gaat er daarmee vanuit dat gezien de gelijksoortige opzet van Horizon Europe, het Nederlandse kennis- en innovatieveld grotendeels goed uit de voeten kan met een evenredige budgetverdeling zoals het voorzitterschap die voorstelt. Daarbij heeft Nederland wel een aantal aandachtspunten zoals beschreven in de Geannoteerde Agenda. Voordeel van de inzet op een evenredige verdeling is dat de onderhandelingen spoedig verlopen en de discussie zich centreert rond een aantal punten (zie hiervoor onder andere de antwoorden op vragen van de leden van de CDA-, GroenLinks- en PvdA-fracties). Bovendien lijkt het voorstel van evenredige verdeling op de meeste steun van de lidstaten te kunnen rekenen.

Op welke manier zorgen we ervoor dat het Horizon Europe programma vooral de top innovatie binnen Europa, en natuurlijk binnen Nederland, ondersteunt, zodat het programma niet dient als een verkapt cohesiefonds, maar echt de innovatie binnen Europa ondersteunt?

Excellentie en impact blijven de leidende selectiecriteria voor Horizon Europe. Dit betekent dat alleen de beste voorstellen op basis van onderlinge competitie gehonoreerd worden en het onderzoeks-en innovatieniveau binnen de Europese Unie naar een hoger niveau wordt getild. Nederland presteert onverminderd goed onder het lopende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon 2020, met een retourpercentage van 7,6%.1 Gezien de gelijkwaardige opzet van Horizon Europe is het reëel te verwachten dat Nederland ook weer goed zal deelnemen in de programmaperiode 2021–2027 met top-onderzoek en top-innovaties. De Nederlandse Wetenschapsagenda (NWA), de excellente kennisbasis van Nederland en de aandacht voor maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën in het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid bieden hiervoor een solide basis. Dit geldt ook voor het Nederlandse innovatieve mkb dat sterk georiënteerd is op samenwerking over landsgrenzen heen en opschaling binnen Europa.

Deze leden lezen daarnaast dat sommige lidstaten zich terughoudend opstellen als het gaat om internationale samenwerking vanwege strategische autonomie en economische veiligheid. Kan de Minister hier concrete voorbeelden van geven? Voor welke sectoren geldt dit?

De discussie omtrent strategische autonomie in het kader van Horizon Europe gaat met name over het vraagstuk of deelname van partijen uit derde landen mogelijk negatieve gevolgen kan hebben voor de afhankelijkheid van de EU-lidstaten van deze landen. Hierbij kunnen Europese publieke belangen onder druk komen te staan. Het belang en de rol van strategische autonomie kan per situatie verschillen. In de context van de huidige discussie kan het bijvoorbeeld gaan om projecten waarbij een buitenlandse partij onder directe invloed van een niet-Europese overheid, mee wil doen aan een door Horizon Europe gefinancierd project. In de discussie gaat het niet over specifieke sectoren.

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland ten aanzien van internationale samenwerking het van belang vindt dat er duidelijke criteria moeten zijn op grond waarvan landen kunnen associëren en dat er criteria moeten komen op basis waarvan landen kunnen worden uitgesloten. Aan welke criteria denkt de Minister? In hoeverre zou maatwerk mogelijk zijn?

De associatieovereenkomsten worden door de Commissie per land uitonderhandeld en goedgekeurd door de Raad. Maatwerk is dus mogelijk voor elke associatieovereenkomst, met inachtneming van de kaders in de Horizon Europe-verordening: zo zijn er verschillende categorieën landen die kunnen associëren waarbij voor elke categorie andere voorwaarden kunnen gelden. Ook is onder andere vastgelegd dat wederkerigheid het algemene uitgangspunt is. Een van de andere kaders is bijvoorbeeld dat landen gecommitteerd moeten zijn aan een open markteconomie en actief het sociaal en economisch welzijn van burgers moeten bevorderen. Ten aanzien van het uitsluiten van geassocieerde landen van delen van het programma is Nederland van mening dat dit moet plaatsvinden op basis van criteria als concurrentievermogen, economische veiligheid, het ontbreken van Europese toegevoegde waarde en academische vrijheid. De meeste andere lidstaten vinden dit ook belangrijke aspecten bij internationale samenwerking, maar er lijkt geen draagvlak om dit aan te passen in de verordening. In plaats daarvan steunen veel landen een toevoeging in de verordening om een transparant proces te garanderen, waarin de Raad betrokken is bij de onderhandelingen over associatie. Het kabinet vindt dit een goed alternatief. Het is nog niet bekend of er een meerderheid is voor deze toevoeging.

De leden van de VVD-fractie vragen welke voordelen het huidige Horizon programma heeft gehad voor de Nederlandse innovatie en welke voordelen het nieuwe Horizon Europe programma waarschijnlijk gaat hebben voor investeringen in Nederland?

Nederlandse onderzoekers en het innovatieve bedrijfsleven hebben veel baat gehad bij het huidige Horizon-programma. Zo ligt de gemiddelde slaagkans van Nederlandse deelnemers met 17,4% boven het Europese gemiddelde van 12,7%. Het totale retourpercentage ligt voor Nederland op 7,6%. De verwachting is dat deze lijn onder Horizon Europe zal worden voortgezet, ook omdat er sterke overeenkomsten zijn tussen de prioriteiten in het Nederlandse en Europese onderzoeks- en innovatiebeleid. Het gaat bijvoorbeeld om de focus op sleuteltechnologieën, instrumenten zoals missies en partnerschappen en samenwerking door de gehele kennis en innovatieketen heen. Nederland heeft derhalve een goede uitgangspositie wat betreft deelname. Gesteld kan worden dat een kaderprogramma waar Nederlandse belanghebbenden goed aan kunnen deelnemen relevant is met het oog op de ambitie van Nederland om 2,5% van het bbp te investeren in R&D. Daarbij is het van belang de eerste geldstroom op peil te houden vanwege de benodigde matching.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 29 september 2020. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het budget van Horizon Europe zal bestaan uit een bedrag van 76 miljard euro uit het meerjarig financieel kader 2021–2027 en daarbovenop nog eens vijf miljard euro uit het herstelinstrument Next Generation EU. Dit is een stijging van in totaal 15 miljard euro ten opzichte van Horizon 2020, maar een daling van 13,1 miljard euro ten opzichte van het oorspronkelijke Commissievoorstel uit 2018. Het is deze leden bekend dat het Europees Parlement en sommige veldpartijen kritisch zijn over de verlaging van het budget voor onderzoek en ontwikkeling op lange termijn. Wat verwacht de Minister in dit licht van de onderhandelingen tussen de Raad voor Concurrentievermogen en het Europees Parlement over Horizon Europe en het tijdspad? Wat zijn de precieze punten waarover Raad voor Concurrentievermogen en Europees Parlement van mening verschillen?

Het budget voor Horizon Europe is ten opzichte van het budget voor Horizon 2020 gestegen met 15 miljard Euro.2De gesprekken met het Europees Parlement over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027 en het Europese Herstelinstrument lopen op moment van schrijven nog. De planning en de afronding van het Horizon Europe-traject is nog onduidelijk en hangt af van de voortgang die het Duitse voorzitterschap deze maand boekt in bovengenoemde onderhandelingen met het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft aangegeven dat het in het licht van het MFK zal aandringen op een aantal wijzigingen van het in de Europese Raad bereikte akkoord, waaronder extra ruimte voor enkele prioritaire programma’s zoals Horizon Europe, een sterke conditionaliteit ten aanzien van rechtsstatelijkheid en een concreter tijdspad voor de invoering van eigen middelen. Goedkeuring van het Europees Parlement (bij meerderheid van zijn leden) is nodig voordat de Raad de MFK-Verordening met unanimiteit definitief kan vaststellen.

De positie van het Europees Parlement en de Raad ten opzichte van het Horizon Europe verschilt met name op twee aspecten. Enerzijds wil het Europees Parlement een nog hoger budget voor Horizon Europe en ten tweede hecht het Europees Parlement groot belang aan het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) en «widening participation», en stelt daarvoor het budget van voornamelijk de EIC en in mindere mate pijler 2 naar beneden bij. Ten aanzien van internationale samenwerking pleit het parlement heel nadrukkelijk voor het voorop zetten van de belangen van de Unie. De Raad hecht ook waarde aan belang van de belangen van de Unie, maar is hier genuanceerder over.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het Duitse voorzitterschap een voorkeur heeft voor een evenredige verdeling van het definitieve budget van Horizon Europe. Kan de Minister aangeven welk bedrag Nederland in dit plaatje zal ontvangen?

De evenredige verdeling gaat over de interne verdeling van het MFK-budget over de drie pijlers van Horizon Europe voordat het programma van start gaat. Het gaat dus niet om het op voorhand toebedelen van budget aan lidstaten. De systematiek van Horizon Europe is dat ingediende voorstellen worden toegekend op basis van de selectiecriteria excellentie en impact. Het is daarom niet mogelijk om voor de start van het programma aan te geven hoeveel Nederland zal ontvangen uit Horizon Europe. Wel kan gesteld worden dat Nederlandse belanghebbenden goed geëquipeerd zijn om deel te nemen aan het programma en kan een verwachting worden uitgesproken over toekomstige ontvangsten (retourpercentage) onder Horizon Europe. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie wat betreft ondersteuning vanuit Horizon Europe voor top-innovatie binnen Europa en Nederland.

Hoe groot acht zij de kans dat de Nederlandse wensen over maximaal 3,3% van het budget voor het verbreden van de deelname («widening participation»), over voldoende budget voor pijler 1, en over aandacht voor publiek private samenwerkingsverbanden en de belangrijke rol die het innovatieve midden en kleinbedrijf (mkb) speelt in het kaderprogramma (pijlers 2 en 3) worden gehonoreerd? Zou de Minister voorts kunnen toelichten wat naar de mening van het kabinet voldoende budget voor pijler 1 zou moeten zijn? Daarnaast vragen deze leden hoe aandacht voor publiek private samenwerkingsverbanden en de belangrijke rol die het innovatieve mkb speelt in het Kaderprogramma (zie pijlers 2 en 3) geborgd zou moeten worden. Is er in Horizon Europe voldoende plek en aandacht voor het traditionele mkb, het mkb-peloton, waarop ook de nieuwe Europese mkb-strategie zich moet richten?

Het kabinet acht de kans groot dat zijn wensen ten opzichte van het budget grotendeels gehonoreerd worden. In de bepaling wat voldoende budget voor pijler 1 is, had Nederland wel graag meer budget voor de European Research Council (ERC) gezien. Op basis van het huidige krachtenveld is het zeer waarschijnlijk dat het budget voor «widening participation» maximaal 3,3% van het totaalbudget zal zijn. Wat betreft de budgetten voor de verschillende pijlers is een nog openstaand discussiepunt of er verhoudingsgewijs iets meer budget kan gaan naar pijler 1. Concreet gaat dat om een bedrag van 200 miljoen euro voor Marie Curie Sklodowska-Acties (MSCA). MSCA financiert vrij en ongebonden onderzoek en faciliteert daarin ook samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven. Als hier voldoende draagvlak voor is, dan komt dit budget uit, naar zoals het er nu voorstaat, de Europese Innovatieraad (EIC). Het kabinet steunt dit omdat dit recht doet aan de Nederlandse inzet voor pijler 1.

Naast de aandacht voor publiek private samenwerking in pijler 2 en 3 is de verwachting dat het mkb 25% van de Horizon Europe-middelen uit het Europese herstelinstrument ontvangt. Er gaat in totaal 5 miljard euro uit het herstelinstrument naar Horizon Europe. Daarmee is Nederland van mening dat de inzet op het innovatief mkb en publiek private samenwerking voldoende is behaald.

Ten aanzien van de vraag over aandacht voor publiek private samenwerkingsverbanden en het mkb, het Horizon Europe-programma is gericht op het stimuleren van onderzoek en innovatie. Het programma staat open voor alle organisaties en onderzoekers om te participeren via bijvoorbeeld open calls en de publiek-private partnerschappen. Dit geldt dus ook voor alle mkb’ers. Het innovatie-instrumentarium is voornamelijk gericht op het ontwikkelen en naar de markt brengen van nieuwe innovatieve ideeën. Hierbij gelden excellentie en impact als leidende selectiecriteria. Gegeven de doelstelling en kaders van het Horizon Europe-programma ontvangt met name het innovatieve bedrijfsleven zoals startups en scale-ups financiering.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven dat wederkerigheid een belangrijk uitgangspunt is voor internationale samenwerking. Ook onderschrijven deze leden het belang van duidelijke criteria op grond waarvan derde landen bij (delen van) Horizon Europe kunnen associëren of juist van associatie kunnen worden uitgesloten. Aan welke criteria denkt de Minister, kan zij voorbeelden geven, en wanneer verwacht zij dat de discussie hierover zal zijn afgerond?

Op de Raad voor Concurrentievermogen wordt naar verwachting een akkoord aangenomen waar deze artikelen onderdeel van uitmaken. Hierna zal naar verwachting de behandeling van de artikelen worden doorgeleid naar de onderhandeling met het Europees Parlement (triloog). Verder verwijs ik uw Kamer naar de antwoorden op vragen van de leden van de VVD-fractie hierover.

Kan de Minister bevestigen dat er geen sprake zal zijn van associatie of toelating door derde landen voordat er een duidelijk afwegingskader en heldere criteria zijn afgesproken? In hoeverre ziet zij zelf nog risico’s op dit punt?

De artikelen in de verordening geven de kaders voor de mogelijkheid tot associatie bij het Horizon Europe programma, en daarmee de kaders voor toelating derde landen. In het voorstel van de Commissie is reeds sprake van een raamwerk met een indeling van verschillende categorieën landen. In dit voorstel kunnen landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte, het Europees Nabuurschapsbeleid en toetredende of kandidaat toetredende landen associëren. Overige landen moeten aan de volgende criteria voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor associatie: ze moeten een sterke onderzoek en innovatiecapaciteit hebben, met commitment voor een open markteconomie, democratische instellingen en actieve promotie van beleid ter bevordering van het economisch en sociaal welzijn van burgers. Nederland staat positief tegenover deze indeling en genoemde criteria. Nederland voorziet geen substantiële risico’s op dit punt, maar pleit voor transparantie in de onderhandelingen over associatie met geïnteresseerde landen. Verder verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie met betrekking tot associatie.

De leden van de CDA-fractie zijn ten aanzien van synergieën van Horizon Europe met andere EU-programma’s benieuwd aan welke EU-programma’s kan worden gedacht? Kan de Minister er enkele noemen?

In het Horizon Europe-programma is een bijlage opgenomen waarin de mogelijkheden van synergieën met ander Europese programma’s worden beschreven.3 Het gaat onder andere om het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF+), het Erasmusprogramma, het Digital Europe-programma en de fondsen onder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

Deze leden zijn ook benieuwd of de Minister kennis heeft genomen van het IPO-Herstelplan Regionale Economie, dat onder andere op het gebied talentbehoud en -ontwikkeling aanbevelingen doet om uit de coronacrisis te komen. Welke aanknopingspunten ziet de Minister in dit plan om mee te nemen naar deze of volgende Raden?

Recent heb ik het Herstelplan Regionale Economie van het Interprovinciaal Overleg (IPO) in ontvangst genomen. In dat plan wordt onder meer aangegeven dat er een breed draagvlak is bij alle provincies om expliciet aandacht te besteden aan Arbeidsmarktbeleid. De precieze rol die provincies willen gaan spelen dient echter nog uitgewerkt te worden. De provincies doen dan ook niet zozeer concrete aanbevelingen, als wel suggesties voor de rol die zij zouden kúnnen pakken. Dit geldt ook voor andere onderwerpen uit het Herstelplan. Samen met provincies en andere stakeholders werkt het kabinet het Herstelplan de komende maanden verder uit. Uw Kamer wordt over de aanpak geïnformeerd voor het kerstreces.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tot slot of zij bekend is met de oproep van het Europees Comité van de Regio’s om de financiering voor het European Partnership for Clean Hydrogen 2021–2027 te verhogen. Hoe staat de Minister tegenover deze oproep? Wil de Minister zich voor deze verhoging inzetten? Zo nee, waarom niet? Hoezeer deelt de Minister het standpunt van de leden dat onderzoek en innovatie essentieel zijn om de kosten voor schone waterstof te verlagen en opschaling te bevorderen? Is zij bovendien bereid tijdens deze Raad voor Concurrentievermogen te informeren naar de laatste stand van zaken omtrent de roadmap voor lange termijn onderzoek en innovatie in het kader van de EU-waterstofstrategie van de Europese Commissie? Kan de Minister toezeggen dat zij bij de Raad voor Concurrentievermogen de aangenomen motie over een Just Transition Fund plan met specifieke inzet op de verdere ontwikkeling van waterstof nog eens expliciet onder de aandacht zal brengen (Kamerstuk 35 377, nr. 11)?

Deze oproep4 van het Europees Comité van de Regio’s is mij inderdaad bekend. Voor mij staat vast dat de European Partnership for Clean Hydrogen, als opvolger van de Fuel Cell & Hydrogen Joint Undertaking, van groot belang is voor het stimuleren van de opschaling van schone waterstof in Nederland en de EU. Onderzoek en innovatie zijn namelijk essentieel voor de benodigde kostenreductie om die opschaling te realiseren. Het is echter te vroeg om de beoogde financiering te verhogen, omdat nog onvoldoende duidelijk is wat de vraag is naar de beschikbare subsidies. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 29 september a.s. wordt alleen gesproken over Horizon Europe, het is dus niet opportuun om hier naar de ontwikkeling van waterstof te vragen. Het kabinet zal op een geschikt moment bij de Commissie informeren naar de laatste stand van zaken omtrent de roadmap voor lange termijn onderzoek en innovatie in het kader van de EU-waterstofstrategie van de Europese Commissie. Gelet op bovenstaande is het eveneens niet opportuun om deze motie op te brengen tijdens deze Raad. Het kabinet werkt aan uitwerking van de motie en zal uw Kamer hier op een later tijdstip over informeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 29 september 2020 en hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden van de D66-fractie waarderen dat de Raad voor Concurrentievermogen de onderhandelingen over Horizon Europe weer hervat. Het kaderprogramma speelt een belangrijke rol voor de wetenschap en innovatievermogen in de Europese Unie. Voor onderzoekers en bedrijven is het dan ook wenselijk om zo snel mogelijk duidelijkheid te hebben. Deze leden vragen de Minister het vervolgproces en verwachte tijdspad te beschrijven om tot een definitief programma te komen. Heeft het Duits voorzitterschap de ambitie om een akkoord over Horizon Europe met het Europees Parlement te leiden? Wat zijn de belangrijkste kwesties waarop de positie van de Raad voor Concurrentievermogen verschilt met de positie van het Europees Parlement?

Op de Raad voor Concurrentievermogen wordt naar verwachting een akkoord aangenomen waar de budgetverdeling tussen de verschillende onderdelen van Horizon Europe onderdeel van uitmaakt. Hierna zal de triloog starten met het Europees Parlement over alle openstaande punten die geen onderdeel uit maakten van het bereikte akkoord in april 2019.5 Het Duitse voorzitterschap streeft ernaar om de triloog voor de Raad voor Concurrentievermogen van november af te ronden zodat Horizon Europe begin 2021 van start kan. Voor de belangrijkste kwesties waarop de positie van de Raad verschilt met de positie van het parlement verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie lezen dat het eerste nog openstaande punt in de onderhandelingen de interne budgetverdeling is. Een van de onderwerpen van de discussie betreft het verbreden van de deelname. Deze leden vragen de Minister toe te lichten op welke wijze het verbreden van de deelname een rol in het kaderprogramma krijgt. Krijgt dat een eigenstandig deelprogramma (zoals SwafS in Horizon 2020) of wordt het principe in de reguliere programma’s geïntegreerd? In hoeverre deelt de coalitie van gelijkgestemde landen, dat excellentie hoog in het vaandel houdt, dezelfde lijn?

Het verbreden van deelname vindt plaats binnen widening-gerelateerde activiteiten, in het programmaonderdeel «Widening Participation and Strengthening the European Research Area». Dit eigenstandige programma zal activiteiten financieren die met name door de «widening»-landen ingezet kunnen worden om hun excellentie te versterken en kan worden beschouwd als een voortzetting en uitbreiding van het Horizon 2020 onderdeel «Spreading Excellence and Widening Participation». In de voorlopige onderhandelingen over de verordening van Horizon Europe is overeengekomen dat 3,3% van het uiteindelijke budget ten behoeve van «Widening participation» komt. Het budget van 3,3% staat in de huidige budgetonderhandelingen niet meer ter discussie. Er is een lijst met «widening»-landen vastgelegd voor de duur van Horizon Europe, zodat vooraf duidelijk is welke landen aanspraak kunnen maken op de voor «widening» gealloceerde middelen. Mogelijke acties onder dit programma worden momenteel uitgewerkt door de Commissie, in overleg met de lidstaten. De coalitie van gelijkgestemde landen deelt onze lijn dat de activiteiten rondom widening participation geen afbreuk mogen doen aan «excellentie en impact» als leidende principes voor het Kaderprogramma.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe te lichten waarom voldoende budget in pijler 1 een aandachtspunt voor Nederland is.

De Nederlandse inzet voor pijler 1 is onder andere vastgelegd in het BNC-fiche.6 Aanleiding daartoe is dat het budget voor pijler 1, en daarmee het budget voor de excellente kennisbasis, nauwelijks gestegen is in het Commissievoorstel ten opzichte van Horizon 2020. Zo speelt de Europese Onderzoeksraad ERC een belangrijke rol bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken nu en in de toekomst. Het grote aantal patenten dat de ERC heeft voortgebracht heeft de toegevoegde waarde voor Europa laten zien. Voldoende budget voor pijler 1 is van belang om ervoor te zorgen dat de brede kennisbasis op orde is.

Deze leden constateren dat het budget van Horizon Europe ten opzichte van Horizon 2020 groeit. Vijf miljard euro is afkomstig uit het herstelinstrument Next Generation EU. Deze leden vragen op welke wijze deze middelen aan het programma toegevoegd worden. Zijn ze gericht op enkele delen van het programma, zoals bijvoorbeeld enkel pijler 2 off wordt dat bedrag naar rato aan de programma’s toegevoegd?

De Commissie stelt voor de middelen uit het herstelinstrument gelijkmatig te verdelen over het cluster «gezondheid», het cluster «digitaal, industrie en ruimtevaart», het cluster «klimaat, energie en mobiliteit» (uit pijler 2) en de Europese Innovatieraad EIC (pijler 3). Definitieve besluitvorming hierover moet nog plaatsvinden. Nederland steunt in beginsel dit voorstel van Commissie, maar vraagt de Commissie dit voorstel wel nader te onderbouwen.

De leden van de D66-fractie lezen dat het tweede openstaande punt internationale samenwerking is. Deze leden vragen de Minister of er al criteria worden voorgesteld door het Duits voorzitterschap voor associatie. Zo ja, welke criteria zijn dit? Zijn er rapporten van adviesorganen of belanghebbenden met aanbevelingen over economische veiligheid of technische soevereiniteit die een belangrijke rol spelen in deze onderhandelingen? Welke criteria voor associatie worden op dit moment in Horizon 2020 gehanteerd?

De Commissie heeft voor Horizon Europe een aantal criteria voorgesteld voor associatie. Het voorzitterschap stelt geen aanvullende criteria voor. In Horizon 2020 is associatie beperkter mogelijk dan wat nu wordt voorgesteld door de Commissie voor Horizon Europe. Bij Horizon 2020 is associatie mogelijk voor (kandidaat)-toetredende landen en landen die lid zijn van Europese Economische Ruimte en het Europees Nabuurschapsbeleid indien er onder andere sprake is van goede onderzoek & innovatiecapaciteit, goede behandeling van intellectueel eigendom en/of deelname aan het zevende kaderprogramma. Er zijn geen specifieke rapporten die tijdens de onderhandeling aan de orde zijn gekomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister aangaande de Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie.

De leden van de GroenLinks-fractie willen in de aanloop naar de Raad voor Concurrentievermogen benadrukken dat het investeren in onderzoek en innovatie, alsmede Europese samenwerking op dit gebied, van cruciaal belang zijn. De COVID-19 pandemie illustreert dit zeer duidelijk. We hangen aan de lippen van virologen, hopen dat microbiologen snel een vaccin ontwikkelen en kijken naar gedragswetenschappers voor adviezen over welke maatregelen wel en welke niet effectief zullen zijn. Daarom baart het deze leden zorgen dat het kabinet, zoals de Minister aangaf in een reactie op Kamervragen, geen voorstander is geweest van een budget van 120 miljard euro voor Horizon Europe (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3840). Vanwege de haast blinde focus op het voorkomen van afdrachtenstijging voor Nederland, heeft het kabinet eraan bijgedragen dat Nederlandse wetenschappers nu cruciale onderzoeksgelden mislopen. Het voorstel van het Europees Parlement om 120 miljard euro te besteden aan Horizon Europe is verlaagd naar 76 miljard euro als gevolg van de zuinige, op de korte termijn gerichte inzet van Nederland. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Minister.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Minister in haar antwoord op Kamervragen wijst op een absolute en relatieve stijging ten opzichte van het budget van Horizon 2020 in haar rechtvaardiging van deze korting van 44 miljard euro op het budget van Horizon Europe (Aanhangsel Handelingen TK, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3840). Feit blijft nog steeds dat mede door de inzet van het kabinet er € 44 miljard aan onderzoeksgelden is weggehaald bij Horizon Europe, in een periode waar de noodzaak voor onderzoek en innovatie zo evident is. Erkent de Minister de noodzaak voor meer geld voor onderzoek en innovatie? Zo ja, waarom heeft het kabinet ingestemd met een korting van 44 miljard euro op het budget voor Horizon Europe? Kan de Minister toelichten wat de invloed zal zijn van deze korting van 44 miljard euro voor Nederlandse onderzoekers? Vindt de Minister dat de voornoemde korting op onderzoek en innovatie opweegt tegen de korting die Nederland op haar EU-bijdrage heeft bedongen? Kortom, wegen de kosten op tegen de baten?

Het kabinet erkent de noodzaak voor meer geld voor onderzoek en innovatie. Het is dan ook tevreden dat het budget van Horizon Europe er op vooruit gaat ten opzichte van Horizon 2020.7 Horizon Europe zal in omvang toenemen ten opzichte van Horizon 2020 en uit het MFK 2021–2027 een bedrag van 76 miljard euro ontvangen. In de huidige programmaperiode is dat een bedrag van 66 miljard euro (uitgaande van EU27, het Verenigd Koninkrijk niet meegerekend).8 Ook gaat er 5 miljard euro uit het herstelinstrument Next Generation EU naar Horizon Europe. In totaal betreft het dus een stevige stijging van 15 miljard euro. Het budget voor Horizon Europe uit het MFK 2021–2027 en het herstelinstrument tezamen stijgt dus met 22%. Excellentie en impact zijn de primaire selectiecriteria voor Horizon Europe. Naar verwachting zullen Nederlandse onderzoekers en innovators weer succesvol mee kunnen doen met Horizon Europe. Voor de weging van de kabinetsinzet op modernisering en de korting die Nederland heeft bedongen verwijs ik u naar het verslag van de Buitengewone Europese Raad van 17 tot en met 21 juli.9 Het kabinet had graag een ambitieuzere uitkomst gezien, maar is tevreden met de gezette stappen.

De leden van de GroenLinks-fractie willen reageren op de drie openstaande punten aangaande Horizon Europe die de Minister noemt in de brief over de Raad voor Concurrentievermogen. Ten eerste de interne budgetverdeling. De Minister schrijft dat het Duitse voorzitterschap nog geen concreet voorstel gedaan heeft voor de verdeling. Wanneer kan zo een voorstel verwacht worden? Aan welke criteria moet het verdelingsmodel voor Horizon Europe wat het kabinet betreft voldoen?

De Minister schrijft de nadruk te willen leggen op publiek-private samenwerkingsverbanden en de belangrijke rol die het innovatieve mkb speelt in het kaderprogramma. Is het kabinet ook bereid aandacht te vragen voor onderzoeken gerelateerd aan duurzaamheid en de groene transitie? Zo ja, hoe wil het kabinet hier in de context van Horizon Europe aandacht voor vragen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid, indachtig de bevindingen van de Commissie-Weckhuysen, ook in te zetten op vrij en ongebonden onderzoek in het kader van Horizon Europe?

Voor de interne budgetverdeling en een appreciatie daarvan, verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van leden van de CDA-fractie. Nederland heeft het voorliggende voorstel beoordeeld conform de drie punten die in de Geannoteerde Agenda zijn vermeld: ten eerste zijn de afspraken uit het akkoord met het Europees Parlement uit april 2019 leidend.10 Ten aanzien van het budget is in dit akkoord afgesproken dat minstens 3,3% van het budget naar widening participation gaat. Nederland zit erop in dat dit ook het maximum is. Ten tweede zet Nederland zich in voor voldoende budget voor pijler 1, via onder andere de European Onderzoeksraad ERC.11 Ten derde vraagt Nederland aandacht voor publiek private samenwerkingsverbanden en de belangrijke rol die het innovatieve mkb speelt in het Kaderprogramma (pijler 2 en 3).

Nederland heeft zich, conform de hierboven beschreven inzet, ingezet voor voldoende budget voor pijler 1, welke zich onder andere richt op vrij en ongebonden onderzoek.

De aandacht voor onderzoek gerelateerd aan duurzaamheid en de groene transitie is in Horizon Europe goed geborgd. Nederland heeft zich daar altijd positief over uitgesproken. Zo is in de Horizon Europe-verordening vastgelegd dat 35% van het programma bijdraagt aan de klimaatdoelstellingen. Horizon Europe draagt significant bij aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen via onderzoek- en innovatie. Hierbij wordt door de hele keten heen samengewerkt (van universiteiten, kennis-en onderzoeksinstellingen tot innovatieve bedrijven). Onderzoek en innovatie zijn immers noodzakelijk om de grote maatschappelijke uitdagingen op het gebied van onder andere klimaat, duurzaamheid, digitalisering en gezondheidszorg het hoofd te bieden.

Ten tweede de internationale samenwerking. De Minister schrijft dat het belangrijk is dat er duidelijke criteria zijn op basis waarvan andere landen zich met Horizon Europe kunnen associëren. Kan de Minister toelichten welke criteria het kabinet hiertoe voor ogen heeft?

Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie hierover.

Ten derde omschrijft de Minister synergieën Horizon Europe en andere EU-programma’s. Kan de Minister toelichten welke synergieën er beoogd zijn en wat de gevolgen van zulke synergieën zijn de financiering van Horizon Europe?

Met synergie van Horizon Europe met andere Europese programma’s wordt beoogd dat er gemeenschappelijk en coherent wordt bijgedragen aan de doelen van de Europese Unie en dat maximaal impact wordt gegenereerd van investeringen in onderzoek en innovatie. Enkele voorbeelden van synergie: fundamentele onderzoeksprojecten gefinancierd vanuit Horizon Europe kunnen in een vervolgfase, als het project zich op een hoger TRL-niveau (technology readiness level) bevindt, vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) gefinancierd worden als het project past binnen de criteria van het betreffende EFRO-programma in een bepaalde regio. Een ander voorbeeld is cumulatieve financiering, onder strikte voorwaarden, van een project vanuit zowel Digital Europe als Horizon Europe.

Synergie met andere fondsen heeft voor de financiering vanuit Horizon Europe als zodanig geen gevolgen. Financiering vanuit Horizon Europe richt zich louter en alleen op onderzoek en innovatie en de leidende selectiecriteria voor voorstellen blijven excellentie en impact.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de waterstofstrategie van de Europese Commissie. Deze leden zien dit als een belangrijk onderdeel van de implementatie van de Green Deal. Om de in beide documenten genoemde ambities waar te maken, is volgens de Europese Commissie een roadmap nodig voor inspanningen voor onderzoek en innovatie op lange termijn. Kan de Minister tijdens de Raad voor Concurrentievermogen vragen naar de laatste stand van zaken wat betreft deze roadmap?

Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de CDA-fractie hierover.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen op 29 september. Deze leden hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de interne budgetverdeling van Horizon Europe van bijzonder belang is voor Nederland op twee punten die in samenhang bekeken kunnen worden. Ten eerste dat innovatie en opschaling van groene waterstoftechnieken, zoals productie, opslag en infrastructuur, een belangrijke rol zullen spelen in de energie- en klimaattransitie omdat schone waterstof zowel energiedrager als groene grondstof is. Nederland verkeert in een buitengewoon goede uitgangspositie om een leidende rol te spelen op dit gebied, maar nationale financiering blijft tot spijt van deze leden zeer beperkt. Ten tweede de omvorming van de Noord-Nederlandse economie van een grijze naar een groene economie om regionale werkloosheid te voorkomen. Als European Hydrogen Valley zijn er op dit vlak goede ontwikkelingen gaande. Deelt het kabinet de opvatting dat de ontwikkeling en opschaling van waterstoftechnieken, specifiek in Noord-Nederland, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan een schone, concurrerende en regionaal sterke economie? Zo nee, waarom niet? Is het kabinet in dit verband bereid in te zetten op verhoging van de financiering voor European Partnership for Clean Hydrogen in de periode 2021–2027? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet is van mening dat dat de ontwikkeling en opschaling van waterstoftechnieken een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan een schone, concurrerende en regionaal sterke economie, zowel in Noord-Nederland als in andere Nederlandse regio’s. In dit verband is het faciliteren van verder onderzoek en innovatie op het gebied van waterstof ook van groot belang. Het is echter op dit moment te vroeg om de beoogde financiering te verhogen, omdat nog onvoldoende duidelijk is wat de vraag is naar de beschikbare subsidies.

De leden van de PvdA-fractie zijn verder benieuwd naar het politieke speelveld binnen de Europese Unie bij de budgetverdeling van Horizon Europe. In hoeverre komt de Nederlandse positie overeen met respectievelijk de Raadspositie en de positie van het Europees Parlement? Wat zijn de voornaamste overeenkomsten en verschillen? Zou de Minister daarbij ook willen ingaan op de posities omtrent waterstof?

Het kabinet is tevreden met de Raadspositie. Voor een antwoord over het speelveld en de verschillen van de Raad en het parlement ten aanzien van de nog openstaande punten binnen Horizon Europe verwijs ik u naar de vragen van de leden van de CDA-fractie. Bij de onderhandeling over de budgetverdeling van Horizon Europe worden geen posities uitgewisseld omtrent het onderwerp waterstof.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben onder dankzegging kennisgenomen van geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 29 september 2020. Zij hebben een aantal vragen met betrekking tot Horizon Europe.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het Duitse voorzitterschap een evenredige verdeling van het budget voorstaat ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie. Dat zou tot gevolg hebben dat er ruim 9 miljard euro wordt gekort op Pijler 2, terwijl het Nederlandse mkb daar onder Horizon Europe 2020 zo’n 77% van haar subsidies uit binnen haalde. Met name de clusters 1 (16%), 4 (25%) en 5 (22%) zijn daarbij van belang. Voor die clusters zou de kaasschaafmethode leiden tot kortingen van respectievelijk 2 miljard, 3 miljard en 3 miljard euro.Vindt de Minister de kortingen op deze clusters met de kaasschaafmethode acceptabel, gelet op het belang dat dat kabinet hecht aan het (innovatieve) mkb? Kunt u toezeggen zich tot het uiterste in te spannen om de kortingen op deze clusters te voorkomen of vergaand beperken en in lijn met de positief geadviseerde motie over de verhoging van het budget voor Horizon Europe (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1585)?

Zoals hierboven aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie is er geen sprake van een korting. Horizon Europe zal een groter budget hebben dan het huidige programma Horizon 2020. Hiervoor verwijs is u naar de antwoorden op de vragen van de leden van de CDA-fractie.

De motie van de leden Sjoerdsma en Bruins roept het kabinet op ervoor te waken dat geen enkele pijler in het budget van Horizon Europe naar beneden wordt bijgesteld, ernaar te streven dat de verdeling van de pijlers optimaal is ingericht voor de Nederlandse wetenschap en zich in te spannen het budget voor Horizon Europe te verhogen. Zoals de Minister-President tijdens het plenaire debat over de uitkomst van de Europese Top inzake het herstelfonds d.d. 9 september 2020 reeds aangaf, kan het kabinet een verhoging van het budget voor Horizon Europe steunen als dit zou volgen uit de onderhandelingen tussen het voorzitterschap en het Europees Parlement, op voorwaarde dat dit niet gepaard zou gaan met een verhoging van het totale vastleggingenplafond voor het MFK 2021–2027.


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-30, nr. 491.

X Noot
2

Zie Antwoord op vragen van het lid Van den Berge over de miljardenkorting op Europese onderzoeksgelden, Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3840

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-30, nr. 471.

X Noot
5

Kamerstuk 22 112, nr. 2791

X Noot
6

Kamerstuk 22 112, nr. 2648

X Noot
7

Aanhangsel van de Handelingen II 2019/20, nr. 3840

X Noot
8

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575

X Noot
9

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575

X Noot
10

Kamerstuk 22 112, nr. 2791

X Noot
11

Kamerstuk 22 112, nr. 2648

Naar boven