21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 350 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 mei 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 19 mei 2015 over geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 mei 2015 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 349).

De vragen en opmerkingen zijn op 26 mei 2015 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 27 mei 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Antwoord / Reactie van de Minister

6

III

Volledige agenda

18

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda en stukken voor het schriftelijk overleg over de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 mei a.s. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

Geannoteerde agenda

De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorstel voor de veiligheid van consumentenproducten een bepaling bevat die het verplicht stelt om op alle consumentenproducten aan te geven wat het land van oorsprong is. Ongeveer de helft van de lidstaten, waaronder Nederland, heeft grote bezwaren tegen deze bepaling, terwijl de andere helft van de lidstaten juist voorstander van deze bepaling is. Zij steunen de Minister van harte in zijn verzet tegen deze bepaling, omdat dit zal leiden tot een lastenverzwaring terwijl er geen toegevoegde waarde voor de veiligheid van de producten zal zijn. Daarbij bestaan producten uit vele onderdelen die in toenemende mate afkomstig zijn uit vele landen over de hele wereld. Zo’n bepaling heeft dan dus geen waarde en is zelfs misleidend. De oproep van deze leden is dan ook om stevig vast te houden aan het verzet tegen deze bepaling.

De leden van de VVD-fractie hebben zich in hun inbreng voor de Raad voor Concurrentievermogen van december 2014 al kritisch uitgelaten over het voorstel Richtlijn pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen. Deze leden vinden het zeer onwenselijk om met het uitbreiden van het toepassingsbereik van die richtlijn en het optuigen van verdere informatieverplichtingen de regeldruk voor de reisbranche verder op te schroeven en daarbij ook nog eens de keuzemogelijkheden van de consument mogelijk verder te beperken. Daarom ook hier steun voor de inzet van de Minister in zijn kritiek. Is de Minister ook bereid tegen de richtlijn te stemmen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen op 28 en 29 mei te Brussel, alsmede van het EU-voorstel voor een Strategie voor een digitale eengemaakte markt. Zij hebben hierover enkele vragen.

Geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 mei 2015

In de geannoteerde agenda lezen de leden van de SP-fractie dat Nederland grote bezwaren heeft tegen het voorstel van de Commissie om oorsprongsmarkering te verplichten. Deze leden zien verplichte oorsprongsmarkering niet alleen als mogelijkheid om consumenten meer informatie te verschaffen, maar ook als een manier om dumpen tegen te gaan en handelsembargo’s te handhaven, een van de motivaties van de Commissie voor deze regelgeving. Is de Minister van mening dat dergelijke maatregelen gebaat zouden zijn met verplichte oorsprongsmarkering? Zij zijn tevens benieuwd naar de redenering van de Minister dat de verplichte oorsprongsmarkering een aanzienlijke lastenverzwaring met zich meebrengt en voor wie dit een lastenverzwaring is en waar deze lastenverzwaring in zit. Kan de Minister deze lastenverzwaring onderbouwen? De leden van de SP-fractie vragen welke hindernissen volgens de Minister momenteel bestaan voor het MKB bij het oprichten van een buitenlandse vennootschap. Welke belemmeringen zijn er volgens de Minister momenteel en worden deze problemen afdoende geadresseerd in het huidige voorstel? Verwacht de Minister dat de mogelijkheid een SUP op te richten zal leiden tot een toename van het aantal brievenbusfirma’s in Europa en Nederland in het bijzonder. Daarnaast willen de leden van de SP-fractie graag van de Minister weten van of in het voorstel fraudebestrijding specifieke aandacht krijgt. Indien dit niet het geval is vragen deze leden de Minister of hij bereid is ervoor te pleiten dit in het voorstel op te nemen. Als laatste willen deze leden graag van de Minister weten welke kernzaken in het huidige voorstel niet meer worden vastgelegd ten opzichte van de oorspronkelijke versie.

De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat in 2020 een mogelijk tekort van 825.000 ICT-deskundigen zal zijn ontstaan en dat lidstaten in de conceptconclusies over digitale transformatie van de industrie worden opgeroepen om digitale vaardigheden in hun onderwijscurricula te introduceren en ICT-beroepskwalificaties wederzijds te erkennen. Tevens lezen zij dat de conclusies lidstaten oproepen tot verbeterde toegang van financiering voor het MKB door onder andere alternatieve financieringsvormen en een gunstiger klimaat voor durfkapitaal te realiseren. Deze leden krijgen veel signalen uit de ICT-sector over de genoemde tekorten en horen graag of het kabinet deze signalen serieus neemt en gaat investeren in ICT-onderwijs om het geprojecteerde tekort te voorkomen. Daarnaast willen zij weten of het kabinet, gezien de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over het gebrekkig inzicht in de toegevoegde waarde van de diverse garantiefondsen voor MKB-bedrijven, alternatieven gaat ontwikkelen die de financiering van MKB-bedrijven verbeteren.

In de geannoteerde agenda lezen deze leden dat de door de Raad gevraagde Roadmap voor de Europese Onderzoeksruimte een levend document is dat evolueert met de prioriteiten en acties die de Raad vaststelt. Deze leden vernemen graag de houding van de Minister ten aanzien van deze ietwat losse benadering. Bevat deze methode voldoende waarborg voor prioriteiten en Raadsconclusies die door Nederland als geheel kunnen worden onderschreven?

Wat is de Nederlandse positie ten opzichte van de discussie over het verkleinen van de rol van de Commissie bij de verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte? Tevens willen de leden van deze fractie graag weten wat de mening van de Minister is over het feit dat de (informele) adviesstructuur voor de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte nu door de Commissie in kaart moet worden gebracht. De formuleringen in de geannoteerde agenda suggereren dat de Commissie weinig zicht heeft op hoe de adviserende gremia te werk gaan en vragen zich af of ook voor de lidstaten geldt. Zij horen graag van de Minister of dit volgens hem al dan niet het geval is.

In de geannoteerde agenda lezen de leden van de SP-fractie dat Science 2.0 is omgedoopt tot Open Science en betrekking heeft op onder andere Open Access tot wetenschappelijke publicaties. Wat is de houding van de Minister op dit vlak, mede gezien het recent aangenomen amendement Taveerne (33 308, nr. 11) op de Auteurswet?

De leden van de SP-fractie hebben overigens vernomen dat Spaanse fabrieken, die concurreren met de tijdens het algemeen overleg Bedrijfslevenbeleid en Innovatie op 9 maart jl. besproken Philips Lighting-vestiging te Emmen, gesteund dan wel bevoordeeld worden door de Spaanse staat omdat bijvoorbeeld aanbestedingsregels hierbij zeker niet in alle gevallen door Spanje worden gevolgd. Heeft de Minister dit nieuws ook vernomen? Zo ja, graag een reactie hierop. Indien dit niet het geval is vragen zij de Minister na te gaan bij zijn Spaanse ambtsgenoot wat er waar is van dit nieuws en hierover verslag uit te brengen.

Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 26 en 27 maart in Riga

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 26 en 27 maart te Riga. Zij lezen hierin over de barrières die mensen en bedrijven ervan weerhouden om de internetrevolutie volledig te benutten. Hoe is dit door de vicevoorzitter van de commissie uiteengezet en hoe komt dit tot uitdrukking in het beleid van de Commissie en, indien dit het geval is, wat is de Nederlandse houding ten aanzien van dit deel van de strategie voor de digitale eengemaakte markt? Voorts lezen deze leden in het verslag dat de Voorzitter van het Comité voor de Interne Markt en Consumentenbescherming van het Europees parlement aangaf dat slechts 6% van Europese ondernemers zijn producten online in andere lidstaten aanbiedt en daaraan toevoegde dat hier een groot potentieel ligt. Wat is de hieraan ten grondslag liggende analyse over redenen voor ondernemers om dit niet te doen? Wat is de positie van Minister?

EU-voorstel: Strategie voor een digitale eengemaakte markt COM(2015)192

De leden van de SP-fractie lezen in het voorstel dat de Commissie voornemens is met wetgevingsvoorstellen te komen om onterechte geoblocking te voorkomen. Deze leden hebben echter ook vernomen dat dit in een aantal gevallen wordt veroorzaakt door nationale wetgeving die tarieven voor online diensten bepaalt of beïnvloedt. Welke positie neemt de Minister op dit vlak in en hoe zal een eventueel verbod op geoblocking Nederlandse wet- en regelgeving beïnvloeden?

De leden van de SP-fractie lezen in het voorstel dat de Commissie zal voorstellen de 700 MHz-band vrij te geven, rekening houdend met specifieke eisen die de verspreiding van audiovisuele media stelt. Deze leden lezen tevens op de website van Agentschap Telecom dat vrijgave van deze band momenteel besproken wordt. Wat is de planning voor vrijgave van deze band, welke audiovisuele diensten maken nog gebruik maken van deze band? Zou deze band ook in Nederland geschikt zou zijn om breedbandinternet in buitengebieden te verzorgen? Is zij voornemens deze specifiek voor dit doel te bestemmen?

Verder lezen deze leden in het voorstel dat volgens de Commissie jaarlijks 50 miljard euro kan worden bespaard binnen de EU als alle overheidsopdrachten elektronisch worden aanbesteed. Voorts lezen zij dat lidstaten volledige e-aanbestedingen en interoperabele elektronische handtekeningen versneld invoeren. Wat zijn de gevolgen van deze conclusie uit het voorstel voor Nederland? Wil de Minister deze inzichtelijk maken? Tevens vragen deze leden hem hierop een reactie te geven.

De leden van de SP-fractie lezen in het voorstel dat de Commissie de ervaring heeft dat voor investeringen in ICT de daarvoor beschikbare middelen onderbenut worden en dat de Commissie met de EIB, projectontwikkelaars en lidstaten zal samenwerken om te zorgen dat de middelen worden benut. Deze leden benadrukken dat zij investering in ICT toejuichen en moedigen de Minister van harte aan gebruik van deze middelen te stimuleren. Tegelijk vragen zij of bij de Minister bekend is hoe ervoor zal worden gezorgd dat een zuivere procedure gewaarborgd zal worden en hoe zal worden voorkomen dat verspilling optreedt omdat de pot nu eenmaal leeg moet worden gemaakt.

Fiche: Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa

De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister terughoudend is voor wat betreft wetgevende voorstellen rondom de pakketbezorgingsmarkt en dat het de voorkeur geniet verbeteringen via zelfregulering tot stand te laten komen. Deze leden vernemen echter regelmatig dat pakketbezorging in Nederland maar zeker ook in de rest van Europa regelmatig onder slechte arbeidsomstandigheden of via ongunstige salariëring plaatsvindt. Signaleert de Minister dit probleem ook en zo ja, ziet hij eventuele Europese regelgeving als mogelijkheid deze arbeidsomstandigheden te verbeteren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor het Concurrentievermogen van 27 november 2014 en hebben enkele vragen.

Pakket productveiligheid en markttoezicht

De leden van de fractie van D66 vragen de Minister nader toe te lichten hoe groot de «aanzienlijke lastenverzwaring» precies is die voortvloeit uit de bepaling in het voorstel voor de veiligheid van consumentenproducten die het verplicht stelt om op alle consumentenproducten aan te geven wat het land van oorsprong is. Hoe groot acht de Minister de kans dat deze bepaling uit het voorstel geschrapt wordt?

Digitale Interne Markt Strategie

De leden van de fractie van D66 benadrukken het belang van een digitale interne markt voor de economische groei en werkgelegenheid in Nederland en in Europa, zij vragen de Minister nader toe te lichten welke ambitieuze en concrete stappen richting een digitale interne markt de Minister specifiek zal bepleiten. Hoe is de Minister tot deze keuze gekomen?

Zij zijn verheugd over het feit dat de Minister het moderniseren van wetgeving om ruimte te bieden aan innovatie van groot belang acht. Is de Minister bereid om in dit kader wederom bij zijn collega’s het belang van netneutraliteit te bepleiten?

BNC Fiche

De leden van de fractie van D66 lezen dat de regering op veel cruciale punten van de Digitale Interne Markt strategie terughoudend is over concrete voorstellen, bijvoorbeeld over het tegengaan van geoblocking of pakketbezorging. Hoe valt dit te rijmen met de ambitieuze stappen die de Minister in de geannoteerde agenda zegt te willen nemen? Zij vragen de Minister de zinsnede «tegelijkertijd is het kabinet van mening dat een gedifferentieerde aanpak van verschillende markten door handelaren mogelijk moet blijven» nader toe te lichten.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de Minister meent dat regelgeving inzake de aansprakelijkheid van internetproviders voor illegale activiteiten op internet niet verruimd dient te worden en dat het huidig wettelijke kader biedt voldoende mogelijkheden om dergelijke activiteiten aan te pakken. Hoe kijkt de Minister in dit kader naar het wetsvoorstel over gokspelen waarin internetproviders een rol worden gegeven om websites te blokkeren? Kan de Minister uiteenzetten welke aansprakelijkheden ISP’s precies hebben wat betreft het tegengaan van illegale activiteiten op het internet?

Digitale transformatie van de industrie

De leden van de D66-fractie lezen dat de Raad voornemens is conclusies aan te nemen over de digitale transformatie van de industrie. Deze leden vragen de Minister toe te lichten hoe deze conclusies zich verhouden tot uitspraken van Minister Asscher in september 2014 dat robots banen zouden inpikken. Hoe groot is de ambitie van dit kabinet wat betreft de digitale transformatie van de industrie? Is de Minister van mening dat het Smart Industry actieprogramma voldoende is om digitalisering van de Nederlandse industrie te stimuleren? Is de Minister het eens met de leden van de D66-fractie dat digitalisering van de Nederlandse industrie en sectoren een veel prominentere positie moet krijgen binnen het innovatiebeleid?

Voorts zijn de leden van D66-fractie verheugd dat de raad voornemens is conclusies aan te nemen over het introduceren van digitale vaardigheden binnen het onderwijscurriculum. Zij vragen de Minister toe te lichten wat dit kabinet concreet met deze raadsconclusies zal doen. Er vindt momenteel een herziening van het onderwijscurriculum plaats. Betekent dit dat digitale vaardigheden zonder twijfel een onderdeel zullen zijn van het herziene curriculum, zowel in het primair als voortgezet onderwijs? Wat verstaat deze Minister precies onder digitale vaardigheden? Valt programmeren ook onder digitale vaardigheden?

Adviesstructuur Europese Onderzoeksruimte/ Science 2.0

De leden van de D66-fractie vragen de Minister in het kader van de discussie over de «Adviesstructuur Europese Onderzoeksruimte» en «Science 2.0» te reflecteren over de Europese doelstelling om in 2020 1% BBP te besteden aan onderzoek en innovatie. Volgens het Rathenau instituut zal Nederland in 2019 0,77% van het BBP aan onderzoek en innovatie uitgeven. Is de Minister van plan om deze doelstelling te halen?

II Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben zich in hun inbreng voor de Raad voor Concurrentievermogen van december 2014 al kritisch uitgelaten over het voorstel Richtlijn pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen. Deze leden vinden het zeer onwenselijk om met het uitbreiden van het toepassingsbereik van die richtlijn en het optuigen van verdere informatieverplichtingen de regeldruk voor de reisbranche verder op te schroeven en daarbij ook nog eens de keuzemogelijkheden van de consument mogelijk verder te beperken. Daarom ook hier steun voor de inzet van de Minister in zijn kritiek. Deze leden vragen de Minister of hij ook bereid is tegen de richtlijn te stemmen?

Zoals in de geannoteerde agenda is aangegeven heeft Nederland, net als negen andere landen, in december 2014 niet met de algemene oriëntatie ingestemd. Het nu voorliggende voorstel is een verslechtering ten opzichte van deze algemene oriëntatie. De verwachte onduidelijkheid voor zowel handelaren als consumenten ten aanzien van de gelinkte reisarrangementen (linked travel arrangements) en bepaalde doorklikreizen in de definitie van pakketreis, maken de richtlijn moeilijk uitvoerbaar en handhaafbaar. Gezien deze verslechtering zal Nederland tegenstemmen en daarover met een aantal gelijkgestemde landen ook een stemverklaring afleggen. Er zijn naar alle waarschijnlijkheid te weinig landen voor een blokkerende minderheid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

In de geannoteerde agenda lezen de leden van de SP-fractie dat Nederland grote bezwaren heeft tegen het voorstel van de Commissie om oorsprongsmarkering te verplichten. Deze leden zien verplichte oorsprongsmarkering niet alleen als mogelijkheid om consumenten meer informatie te verschaffen, maar ook als een manier om dumpen tegen te gaan en handelsembargo’s te handhaven, een van de motivaties van de Commissie voor deze regelgeving. De leden van de SP-factie vragen de Minister of hij van mening is dat dergelijke maatregelen gebaat zouden zijn met verplichte oorsprongsmarkering. Zij zijn tevens benieuwd naar de redenering van de Minister dat de verplichte oorsprongsmarkering een aanzienlijke lastenverzwaring met zich meebrengt en voor wie dit een lastenverzwaring is en waar deze lastenverzwaring in zit. Deze leden vragen de Minister deze lastenverzwaring te onderbouwen.

Het voorstel om oorsprongsmarkering op consumentenproducten verplicht te stellen is opgenomen in een voorstel voor een verordening voor de veiligheid van consumentenproducten. Dit voorstel heeft tot doel de veiligheid van producten te borgen en gaat niet over handhaving van handelsembargo’s en het tegengaan van dumpen. Voor deze onderwerpen is de douaneregelgeving van toepassing. Een «better regulation» principe is dat verplichtingen in regelgeving altijd moeten samenhangen met het doel van die regelgeving. Verplichte oorsprongsmarkering heeft echter geen toegevoegde waarde voor de veiligheid van producten, zoals ook uit een recente studie1 van de Europese Commissie blijkt. Het zou dus in strijd zijn met principes van betere regelgeving om deze verplichting in dit voorstel op te nemen.

Normaal gesproken geeft het impact assessment bij een voorstel een goed beeld van de lasten die voortkomen uit de verplichtingen in een voorstel. De verplichte oorsprongsmarkering was echter niet meegenomen in het impact assessment voor dit voorstel van de Europese Commissie. Een formele onderbouwing van de lasten door de verplichte oorsprongsmarkering ontbreekt daardoor.

Naar aanleiding van aanhoudend bezwaar van onder andere Nederland tegen het ontbreken van de verplichte oorsprongsmarkering in het impact assessment heeft de Europese Commissie wel bovengenoemde studie naar verplichte oorsprongsmarkering uitgevoerd. Deze studie, niet zijnde een formele impact assessment, geeft inzicht in de kosten en baten van verplichte oorsprongsmarkering, maar is beperkt tot zes productgroepen (speelgoed, textiel, schoenen, keramiek, consumenten elektronica en huishoudelijke apparaten).

Uit deze studie komt inderdaad naar voren dat verplichte oorsprongsmarkering tot lasten voor het bedrijfsleven zal leiden. Enerzijds omdat ondernemers tijd kwijt zullen zijn aan het aanbrengen van de markering maar vooral door de tijd die het kost om te bepalen wat het land van oorsprong van een bepaald product is. Veel consumentenproducten worden namelijk geproduceerd in wereldwijde productieketens en daardoor is het bepalen van het land van oorsprong een complexe en tijdrovende en soms zelfs onmogelijke zaak.

De omvang van die lasten is afhankelijk van de kenmerken van de betreffende sector. Indien een productgroep bijvoorbeeld niet in wereldwijde ketens wordt geproduceerd en de betreffende sector al bekend is met vrijwillige oorsprongsmarkering zullen de lasten voor die sector mee kunnen vallen. Op basis van deze studie stelt het voorzitterschap als compromis voor om alleen voor schoenen en keramiek oorsprongsmarkering verplicht te stellen aangezien dit sectoren zijn waar de lasten relatief beperkt zullen zijn. Dit is echter geen acceptabel compromis aangezien ook voor deze twee sectoren geldt dat, zoals ook uit de studie blijkt, de oorsprongsmarkering geen enkele toegevoegde waarde heeft voor de veiligheid van die producten.

De leden van de SP-fractie vragen welke hindernissen volgens de Minister momenteel bestaan voor het MKB bij het oprichten van een buitenlandse vennootschap. De leden vragen de Minister welke belemmeringen er volgens hem momenteel zijn en of deze problemen afdoende worden geadresseerd in het huidige voorstel. Voorts vragen de leden of de Minister verwacht dat de mogelijkheid een SUP op te richten zal leiden tot een toename van het aantal brievenbusfirma’s in Europa en Nederland in het bijzonder. Daarnaast willen de leden van de SP-fractie graag van de Minister weten van of in het voorstel fraudebestrijding specifieke aandacht krijgt. Indien dit niet het geval is vragen deze leden de Minister of hij bereid is ervoor te pleiten dit in het voorstel op te nemen. Als laatste willen deze leden graag van de Minister weten welke kernzaken in het huidige voorstel niet meer worden vastgelegd ten opzichte van de oorspronkelijke versie.

Bij het oprichten van een bedrijf in het buitenland lopen ondernemers momenteel tegen een aantal hindernissen aan. Ten eerste vormen de verschillende rechtstelsels een hindernis. Daarnaast is het niet in alle lidstaten mogelijk om een bedrijf online op te richten en moet men vaak nog in persoon verschijnen bij de nationale oprichtingsautoriteit. Ook is er vaak sprake van vereist minimumkapitaal en vormen de kosten van juridisch advies of van vertalingen eveneens een hindernis. Het richtlijnvoorstel neemt een aantal van die hindernissen weg. Straks kunnen ondernemers online een SUP oprichten, waarvoor niet vereist is dat de identificatie persoonlijk bij de nationale oprichtingsautoriteit plaatsvindt. Ook is het vereiste minimumkapitaal laag (1 euro).

In de beantwoording wordt de term bijzondere financiële instelling (BFI) gehanteerd in plaats van de terminologie van brievenbusfirma’s. Of de mogelijkheid om een SUP op te richten zal leiden tot een toename van het aantal BFI’s in Europa (en Nederland in het bijzonder) is op voorhand niet te zeggen.

Nederland heeft in de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel aandacht gevraagd voor de fraudebestrijding, bijvoorbeeld in het kader van het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme. Hierop wordt in het voorstel expliciet ingegaan. De richtlijn doet niets af aan het bestaande Europese recht op het gebied van bijvoorbeeld witwassen en de detachering van werknemers, en de nationale implementatie hiervan.

In antwoord op uw vragen over het schrappen van kernzaken van het huidige voorstel kan ik u berichten dat de kern van de SUP is gehandhaafd in het voorstel, namelijk een geharmoniseerde inschrijvingsprocedure, de mogelijkheid van online-registratie, een uniform model voor statutaire bepalingen en een laag vereist oprichtingskapitaal. Overige kwesties, zoals de identificatie van oprichters in geval van 100% online-registratie, worden aan de lidstaten overgelaten. Deze stroomlijning maakt het eenvoudiger om het voorstel in het Nederlandse vennootschapsrecht in te passen.

De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat in 2020 een mogelijk tekort van 825.000 ICT-deskundigen zal zijn ontstaan en dat lidstaten in de conceptconclusies over digitale transformatie van de industrie worden opgeroepen om digitale vaardigheden in hun onderwijscurricula te introduceren en ICT-beroepskwalificaties wederzijds te erkennen Tevens lezen zij dat de conclusies lidstaten oproepen tot verbeterde toegang van financiering voor het MKB door onder andere alternatieve financieringsvormen en een gunstiger klimaat voor durfkapitaal te realiseren. Deze leden krijgen veel signalen uit de ICT-sector over de genoemde tekorten en horen graag of het kabinet deze signalen serieus neemt en gaat investeren in ICT-onderwijs om het geprojecteerde tekort te voorkomen.

Het kabinet neemt bovenstaande signalen serieus. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft Platform Onderwijs 2032 de opdracht gegeven met geïnteresseerden, belanghebbenden en experts in dialoog te gaan over de inhoud van het funderend onderwijs (basisonderwijs en het voortgezet onderwijs). Eind 2015 levert het platform een advies op over een toekomstgericht curriculum voor het funderend onderwijs. Eén van de aandachtspunten in het publieke debat over Onderwijs 2032 is het belang van digitale vaardigheden in het onderwijs. Op basis van het definitieve advies wordt bezien of digitale vaardigheden in het onderwijscurriculum worden opgenomen.

Ook heeft StartupDelta, een initiatief van het kabinet onder leiding van oud-Eurocommissaris Kroes, op 21 mei jongstleden het Codepact gelanceerd. Een publiek private samenwerking waarin partijen als Stichting CodeUur met partijen als ECP (Platform voor de Innovatiesamenleving) en bedrijven als Microsoft, Google en Randstad zich gezamenlijk tot doel hebben gesteld om in drie jaar alle groepen 7 en 8 van alle basisscholen in Nederland in aanraking te laten komen met programmeren op school en daarbuiten.

Daarnaast werk ik in samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan de verbetering van de digitale vaardigheden van de (toekomstige) beroepsbevolking. Onder andere bij de implementatie van het European e-Competence Framework (e-CF), dat wordt gebruikt als gemeenschappelijk referentiekader voor competenties van ICT-professionals. Het e-CF draagt bij aan de mobiliteit en de transparantie op de arbeidsmarkt voor ICT’ers, waardoor de aansluiting tussen vraag en aanbod kan verbeteren.

Verder ontwikkelt het team ICT-innovatie2, als onderdeel van het topsectorenbeleid, een Human Capital Actieagenda ICT-innovatie. Deze actieagenda is gericht op het investeren in ICT-competenties van (toekomstige) werknemers om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren en hiermee een bijdrage te leveren aan het tekort op de arbeidsmarkt. Deze wordt voor het eind van het jaar opgeleverd.

Het kabinet neemt ook de signalen ten aanzien van mkb financiering zeer serieus. Daarom heeft het kabinet sinds het begin van de crisis het financieringsinstrumentarium aanmerkelijk verbreed. In 2014 heeft het kabinet nog een forse extra inspanning geleverd via het aanvullend actieplan voor mkb-financiering, dat in belangrijke mate gericht is op het stimuleren van nieuwe aanbieders van mkb-financiering en het stimuleren van risicodragend vermogen voor het mkb, waaronder durfkapitaal.

Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten of het kabinet, gezien de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over het gebrekkig inzicht in de toegevoegde waarde van de diverse garantiefondsen voor mkb-bedrijven, alternatieven gaat ontwikkelen die de financiering van mkb-bedrijven verbeteren.

Het kabinet is van mening dat, voor zover dat praktisch haalbaar is, al het mogelijke onderzoek gedaan wordt naar de toegevoegde waarde van financieringsinstrumenten, waaronder mkb-garantiefondsen. Daarnaast is het ontwikkelen van alternatieven voor de bestaande vormen van mkb-financiering juist één van de speerpunten van het kabinet binnen het aanvullend actieplan mkb-financiering, dat in juli 2014 aan uw Kamer is gezonden.

In de geannoteerde agenda lezen de leden van de SP-fractie dat de door de Raad gevraagde Roadmap voor de Europese Onderzoeksruimte een levend document is dat evolueert met de prioriteiten en acties die de Raad vaststelt. Deze leden vernemen graag de houding van de Minister ten aanzien van deze ietwat losse benadering en vragen zich af of deze methode voldoende waarborg bevat voor prioriteiten en Raadsconclusies die door Nederland als geheel kunnen worden onderschreven.

De Raad beoogt Raadsconclusies aan te nemen waarmee de Europese Roadmap 2015–2020 wordt vastgesteld. Het vertrekpunt van deze Roadmap wordt gevormd door de ERA-prioriteiten uit de Commissiemededeling van 2012 waaraan sindsdien door de Lidstaten, ondersteund door en samen met de Commissie, wordt gewerkt en die Nederland ondersteunt. De Roadmap betreft een nadere selectie in de acties om de voortgang rond deze prioriteiten, zoals kenniscirculatie (open toegang tot onderzoekspublicaties en -data) en het gezamenlijk opzetten van grootschalige onderzoeksfaciliteiten, te versnellen. De Roadmap wordt als «levend document» aangeduid om deze nadere selectie te kunnen aanpassen en in te kunnen spelen op belangrijke ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de recente aandacht voor de Digitale Interne Markt. Ook dat wordt door Nederland ondersteund. De Roadmap wordt eens in de twee jaar bekeken en kan alleen door de Raad worden aangepast. Nederland zal er daarbij voor waken dat voor ons belangrijke onderwerpen als de eerder genoemde vrije toegang tot de resultaten van publiek gefinancierd onderzoek en grootschalige onderzoeksfaciliteiten onderdeel van de Roadmap blijven tot het moment dat zij voldoende ontwikkeld zijn in Europa.

De leden van de SP-fractie vragen zich af wat de Nederlandse positie is ten opzichte van de discussie over het verkleinen van de rol van de Commissie bij de verdere ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte. Tevens willen de leden van deze fractie graag weten wat de mening van de Minister is over het feit dat de (informele) adviesstructuur voor de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte nu door de Commissie in kaart moet worden gebracht. De formuleringen in de geannoteerde agenda suggereren dat de Commissie weinig zicht heeft op hoe de adviserende gremia te werk gaan en vragen zich af of ook voor de lidstaten geldt. Zij horen graag van de Minister of dit volgens hem al dan niet het geval is.

De Europese Commissie, de lidstaten en de bij onderzoek en innovatie betrokken stakeholders (zoals onderzoeksinstellingen, universiteiten en bedrijven) ontwikkelen de Europese Onderzoeksruimte (ERA) gezamenlijk. De Europese Commissie heeft een belangrijke rol in het begeleiden van de lidstaten en stakeholders bij het vervolmaken van de ERA, bijvoorbeeld door het faciliteren van wederzijds leren van nationaal beleid en het uitwisselen van ervaringen, en met het geven van het goede voorbeeld door bijvoorbeeld de manier waarop het Europese programma voor onderzoek en innovatie, Horizon 2020, is ingericht. Nederland steunt die rol.

Er zijn door de jaren heen door de Europese Commissie diverse groepen opgezet die de Commissie, de Raad en de lidstaten adviseren. Het is dan ook aan de Commissie om de lidstaten duidelijkheid te geven over het geheel van die groepen die bijdragen aan de ERA. Veel van de groepen zijn opgericht voordat de ERA-Mededeling in 2012 verscheen, waardoor de relatie tussen de (prioriteiten van) de ERA en de rol en werkzaamheden van de groepen niet altijd duidelijk is. Verduidelijking en stroomlijning daarvan vindt Nederland ook belangrijk om de ERA goed te kunnen ontwikkelen.

In de geannoteerde agenda lezen de leden van de SP-fractie dat Science 2.0 is omgedoopt tot Open Science en betrekking heeft op onder andere Open Access tot wetenschappelijke publicaties. Deze leden vragen naar de houding van de Minister op dit vlak, mede gezien het recent aangenomen amendement Taveerne (33 308, nr. 11) op de Auteurswet.

Over het Nederlandse beleid met betrekking tot open access heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 23 januari jongstleden een voortgangsbrief naar uw Kamer gestuurd (Vergaderjaar 2014–2015, 31 288, nr. 414).

Binnen Open Science neemt Open Access tot wetenschappelijke publicaties een belangrijke plaats in. Daarom is dit – naast open onderzoeksdata – een van de speerpunten van het Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016.

Het beleid is erop gericht om via internationale samenwerking het transitieproces naar open access te versnellen. Op nationaal niveau scherpt onderzoeksfinancier NWO haar open access-beleid aan, onder andere door geen embargoperiodes meer toe te staan. Ook onderhandelt de vereniging van universiteiten (VSNU) met uitgevers om te komen tot open access-publicatiemodellen. De overeenkomst van de universiteiten met uitgever Springer is daar een goed voorbeeld van.

Het amendement Taverne is erop gericht een bepaling in de Auteurswet op te nemen die invulling geeft aan de groeiende behoefte van een auteur van een kort werk van wetenschap, waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk met publieke middelen is bekostigd, om dit werk in de vorm van open access beschikbaar te stellen. Het amendement past daarmee in het kabinetsbeleid zoals verwoord in eerder genoemde beleidsbrief.

De leden van de SP-fractie hebben overigens vernomen dat Spaanse fabrieken, die concurreren met de tijdens het algemeen overleg Bedrijfslevenbeleid en Innovatie op 9 maart jl. besproken Philips Lighting-vestiging te Emmen, gesteund dan wel bevoordeeld worden door de Spaanse staat omdat bijvoorbeeld aanbestedingsregels hierbij zeker niet in alle gevallen door Spanje worden gevolgd. Deze leden vragen of de Minister dit nieuws ook heeft vernomen Zo ja, vragen zij graag een reactie hierop. Indien dit niet het geval is vragen zij de Minister na te gaan bij zijn Spaanse ambtsgenoot wat er waar is van dit nieuws en hierover verslag uit te brengen.

Deze berichten zijn ons niet bekend. Spanje heeft net als Nederland de plicht om de Europese aanbestedingsregels in acht te nemen. Indien een lidstaat de aanbestedingsplicht niet naleeft kan de Europese Commissie hierop ingrijpen door een infractieprocedure te starten.

Wat betreft de sluiting van de vestiging in Emmen heeft de Taskforce Wientjes alternatieven in kaart gebracht. Ik heb Uw Kamer hierover op 19 mei geïnformeerd (TK 32 639, nr. 181). Op dit moment vinden er verschillende gesprekken plaats tussen Philips en mogelijke overnamekandidaten.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 26 en 27 maart te Riga. Zij lezen hierin over de barrières die mensen en bedrijven ervan weerhouden om de internetrevolutie volledig te benutten. Deze leden vragen hoe dit door de vicevoorzitter van de commissie uiteen is gezet en hoe dit tot uitdrukking komt in het beleid van de Commissie en, indien dit het geval is, wat de Nederlandse houding is ten aanzien van dit deel van de strategie voor de digitale eengemaakte markt.

De Europese Commissie heeft uiteengezet dat belemmeringen tot het volledig benutten van het potentieel van de digitale economie onder meer te maken hebben met versnipperde regelgeving en het ontbreken van de juiste randvoorwaarden voor digitale netwerken en diensten. In de digitale interne markt strategie (COM(2015)192) heeft de Commissie nader uiteengezet hoe zij deze belemmeringen wil aanpakken. De Commissie noemt in dit kader onder meer het verbeteren van de online toegang tot goederen en diensten voor consumenten en bedrijven in heel Europa en het opnemen van randvoorwaarden die bevorderlijk zijn voor digitale netwerken en diensten. Het kabinet verwelkomt deze inzet. Voor een verdere samenvatting van de mededeling en voor het nadere Nederlandse standpunt hierover, verwijs ik naar het BNC-fiche bij de mededeling over de digitale interne markt strategie voor Europa dat uw Kamer op 22 mei jongstleden werd toegezonden.

Voorts lezen de leden van de SP-fractie in het verslag dat de Voorzitter van het Comité voor de Interne Markt en Consumentenbescherming van het Europees parlement aangaf dat slechts 6% van Europese ondernemers zijn producten online in andere lidstaten aanbiedt en daaraan toevoegde dat hier een groot potentieel ligt. Deze leden vragen wat de hieraan ten grondslag liggende analyse is over redenen voor ondernemers om dit niet te doen en wat de positie van de Minister is.

Eurobarometer heeft onderzoek gedaan naar barrières die internationaal online verkopende ondernemingen ervaren bij hun activiteiten. Het belangrijkste knelpunt dat zij noemen betreft versnipperde regelgeving waar ondernemers aan moeten voldoen bij grensoverschrijdend (online) ondernemen. Tegelijkertijd hebben consumenten nog geen optimaal vertrouwen om grensoverschrijdend online aankopen te doen. Het kabinet steunt dan ook het uitgangspunt om dergelijke belemmeringen aan te pakken, teneinde grensoverschrijdende e-commerce aan te jagen. Voor het verdere Nederlandse standpunt hierover verwijs ik naar het BNC-fiche bij de mededeling een Strategie voor een Digitale Interne Markt voor Europa, dat uw Kamer op 22 mei jongstleden werd toegezonden.

De leden van de SP-fractie lezen in het voorstel voor de Strategie voor een digitale eengemaakte markt dat de Commissie voornemens is met wetgevingsvoorstellen te komen om onterechte geoblocking te voorkomen. Deze leden hebben echter ook vernomen dat dit in een aantal gevallen wordt veroorzaakt door nationale wetgeving die tarieven voor online diensten bepaalt of beïnvloedt. Deze leden vragen zich af welke positie de Minister op dit vlak in neemt en hoe een eventueel verbod op geoblocking Nederlandse wet- en regelgeving zal beïnvloeden.

Geo-blocking is een verzamelnaam voor verschillende methoden van ondernemingen om bepaalde groepen consumenten – op basis van nationaliteit, woonplaats of IP-adres – uit te sluiten van toegang tot een website, levering, en/of hen een andere prijs voor producten te vragen. Hieraan kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen, bijvoorbeeld hogere verzendkosten, een ander BTW-tarief of alcohol- of medicijnwetgeving of een verschil in vraag en aanbod dat gevolgen heeft voor de prijsvorming.

Volgens de Europese Commissie passen sommige ondernemingen echter hun prijzen aan op basis van nationaliteit of woonplaats van de consument, zonder dat hier verschillen in regelgeving of fysieke afstand aan ten grondslag liggen. De Commissie is voornemens te onderzoeken op welke wijze ongerechtvaardigde geo-blocking aan te pakken. Het kabinet wacht de concrete voorstellen van de Commissie af en zal op basis daarvan zijn standpunt over geo-blocking bepalen. Uw Kamer zal hierover op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.

De leden van de SP-fractie lezen in het voorstel dat de Commissie zal voorstellen de 700 MHz-band vrij te geven, rekening houdend met specifieke eisen die de verspreiding van audiovisuele media stelt. Deze leden lezen tevens op de website van Agentschap Telecom dat vrijgave van deze band momenteel besproken wordt en vragen naar de planning voor vrijgave van deze band, en welke audiovisuele diensten nog gebruik maken van deze band. Deze leden vragen of deze band ook in Nederland geschikt zou zijn om breedbandinternet in buitengebieden te verzorgen en of zij voornemens is deze specifiek voor dit doel te bestemmen.

De planning is om de 700 MHz band in 2020 vrij te geven voor mobiele communicatie (TK 24 095, nr. 374). Op dit moment is de band primair in gebruik voor digitale televisieomroep (NPO en KPN/Digitenne). Daarnaast maakt ook de PMSE-sector (Programme Making and Special Events) gebruik van de band. De Tweede Kamer zal binnenkort over de toekomst van de televisievergunningen, in samenhang met het vrijmaken van de 700 MHz band, nader worden geïnformeerd. De 700 MHz band is, vanwege het bereik en de dekking binnenshuis, geschikt om dekking te bieden in vooral dunner bevolkte en daarmee minder rendabele gebieden. Bij de ontwikkeling van het 700 MHz uitgiftebeleid zullen deze eigenschappen worden meegenomen.

Verder lezen de leden van de SP-fractie in het voorstel dat volgens de Commissie jaarlijks 50 miljard euro kan worden bespaard binnen de EU als alle overheidsopdrachten elektronisch worden aanbesteed. Voorts lezen zij dat lidstaten volledige e-aanbestedingen en interoperabele elektronische handtekeningen versneld invoeren. Deze leden vragen wat de gevolgen zijn van deze conclusie uit het voorstel voor Nederland en vraagt de Minister deze inzichtelijk te maken. Tevens vragen deze leden hem hierop een reactie te geven.

Nederland implementeert op dit moment de verordening elektronische identificatie en vertrouwensdiensten (verordening No 910/2014). Elektronische handtekeningen worden beschouwd als een van de vertrouwensdiensten. Het Nederlands standpunt is dat burgers en bedrijven bij digitale communicatie onderling en met de overheid gebruik moeten kunnen maken van betrouwbare diensten die de veiligheid vergroten. De Nederlandse overheid heeft reeds een voorziening die de echtheid van alle elektronische handtekeningen (zowel nationale als buitenlandse) kan controleren. Ik zie uit naar de voorstellen van de Europese Commissie in het nieuwe eGovernment Actieplan om de elektronische handtekeningen versneld in te voeren. Het voorstel zal wel nader op inhoud en merites beoordeeld worden.

De leden van de SP-fractie lezen in het voorstel dat de Commissie de ervaring heeft dat voor investeringen in ICT de daarvoor beschikbare middelen onderbenut worden en dat de Commissie met de EIB, projectontwikkelaars en lidstaten zal samenwerken om te zorgen dat de middelen worden benut. Deze leden benadrukken dat zij investering in ICT toejuichen en moedigen de Minister van harte aan gebruik van deze middelen te stimuleren. Tegelijk vragen zij of bij de Minister bekend is hoe ervoor zal worden gezorgd dat een zuivere procedure gewaarborgd zal worden en hoe zal worden voorkomen dat verspilling optreedt omdat de pot nu eenmaal leeg moet worden gemaakt.

Het kabinet is bij investeringsbeslissingen voorstander van een onafhankelijke projectselectie en verwelkomt in dit kader de betrokkenheid van de EIB, die met oog op risicobeheersing en de eigen kredietwaardigheid belang heeft bij selectie van kwalitatief hoogwaardige projecten. Voorts hecht het kabinet aan een goede verantwoording over de besteding van EU-middelen. Voor zover investeringen plaatsvinden via de EU-begroting geldt hiervoor de auditverantwoordelijkheid van de Europese Rekenkamer. De uitgifte van leningen en andere instrumenten vanuit de EIB volgen de auditregels van de EIB.

De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister terughoudend is voor wat betreft wetgevende voorstellen rondom de pakketbezorgingsmarkt en dat het de voorkeur geniet verbeteringen via zelfregulering tot stand te laten komen. Deze leden vernemen echter regelmatig dat pakketbezorging in Nederland maar zeker ook in de rest van Europa regelmatig onder slechte arbeidsomstandigheden of via ongunstige salariëring plaatsvindt. Deze leden vragen of de Minister dit probleem ook signaleert en zo ja, of hij eventuele Europese regelgeving als mogelijkheid ziet om deze arbeidsomstandigheden te verbeteren.

Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van de pakketbezorgers in Nederland is op 30 maart 2015 een petitie aangeboden aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, georganiseerd door FNV Transport & Logistiek en SubcoPartners. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal binnenkort een brief naar uw Kamer sturen om uw Kamer te informeren over de arbeidsomstandigheden van bezorgers in de pakketsector. Vooruitlopend hierop zie ik geen aanleiding tot aanpassing van Europese regelgeving met betrekking tot de arbeidsomstandigheden van pakketbezorgers.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 vragen de Minister nader toe te lichten hoe groot de «aanzienlijke lastenverzwaring» precies is die voortvloeit uit de bepaling in het voorstel voor de veiligheid van consumentenproducten die het verplicht stelt om op alle consumentenproducten aan te geven wat het land van oorsprong is. Voorts vragen deze leden hoe groot de Minister de kans acht dat deze bepaling uit het voorstel geschrapt wordt.

Omdat de Commissie heeft nagelaten een Impact Assesssment te doen van de verplichte oorspongsmarkering in het voorstel is er geen exact beeld van de lastenverzwaring. Dat er sprake zal zijn van lastenverzwaring is evenwel duidelijk. Ondernemers zullen tijd kwijt zijn aan het aanbrengen van de markering en vooral aan het bepalen wat het land van oorsprong van een bepaald product is. Veel consumentenproducten worden namelijk geproduceerd in wereldwijde productieketens en daardoor is het bepalen van het land van oorsprong een complexe en tijdrovende en soms zelfs onmogelijke zaak. Dat er sprake is van lastenverzwaring blijkt ook uit een recente studie van de Commissie naar de impact van oorsprongsmarkering op 6 sectoren. De omvang van die lasten is afhankelijk van de kenmerken van de betreffende sector. Indien een productgroep bijvoorbeeld niet in wereldwijde ketens wordt geproduceerd en de betreffende sector al bekend is met vrijwillige oorsprongsmarkering zullen de lasten voor die sector mee kunnen vallen. Ik verwijs u graag eveneens naar de beantwoording van de vraag van de SP over dit onderwerp.

Op dit moment is er een blokkerende minderheid van lidstaten, waaronder Nederland, tegen de bepaling die oorsprongsmarkering verplicht stelt en het compromisvoorstel van het voorzitterschap. Er is echter ook een blokkerende minderheid van lidstaten juist voor deze verplichting en het compromisvoorstel van het voorzitterschap. Het is echter altijd mogelijk dat lidstaten van positie veranderen. Ik kan dan ook geen inschatting geven over de uitkomst van het debat over deze verplichting.

De leden van de fractie van D66 benadrukken het belang van een digitale interne markt voor de economische groei en werkgelegenheid in Nederland en in Europa, zij vragen de Minister nader toe te lichten welke ambitieuze en concrete stappen richting een digitale interne markt de Minister specifiek zal bepleiten. Voorts vragen zij hoe de Minister tot deze keuze is gekomen.

Nederland zal tijdens de Raad voor Concurrentievermogen de ambities van de Commissie op het gebied van een digitale interne markt verwelkomen. Voor Nederland is het daarbij leidend dat de aangekondigde initiatieven het potentieel van de Europese digitale economie verder ontsluiten. Het voorzitterschap wenst de discussie in de Raad voor Concurrentievermogen te richten op pijler 1 binnen de mededeling («betere toegang tot digitale goederen en diensten voor consumenten en bedrijven»). In dit licht zal Nederland specifiek aandacht vragen voor stappen die grensoverschrijdende e-commerce bevorderen, aangezien er op dit vlak nog veel potentieel te behalen valt. Zo zal ik specifiek het voornemen van de Commissie om regelgeving op het gebied van het online aankopen van digitale inhoud (bijvoorbeeld e-books) en goederen (bijvoorbeeld kleding), en modernisering van het auteursrecht verwelkomen.

Zij zijn verheugd over het feit dat de Minister het moderniseren van wetgeving om ruimte te bieden aan innovatie van groot belang acht. Is de Minister bereid om in dit kader wederom bij zijn collega’s het belang van netneutraliteit te bepleiten?

Netneutraliteit is geen onderwerp van discussie tijdens de Raad voor Concurrentievermogen, maar zal worden besproken tijdens de Telecomraad van 12 juni. De Nederlandse lijn op het gebied van netneutraliteit blijft mijn inzet en deze bepleit ik ook in de onderhandelingen op alle niveaus. Ik verwijs u ook naar mijn brief 21 501-33, nr. 524 over dit onderwerp en zal uw Kamer over de Telecomraad informeren via de Geannoteerde Agenda.

De leden van de fractie van D66 lezen dat de regering op veel cruciale punten van de Digitale Interne Markt strategie terughoudend is over concrete voorstellen, bijvoorbeeld over het tegengaan van geoblocking of pakketbezorging. Deze leden vragen hoe dit valt te rijmen met de ambitieuze stappen die de Minister in de geannoteerde agenda zegt te willen nemen.

Nederland steunt de ambitie van de Commissie om initiatieven te ontplooien die het economisch potentieel van digitale ontwikkelingen verder ontsluiten. Initiatieven moeten echter wel het principe van proportionaliteit respecteren. Marktingrijpen is een zwaar middel, dat volgens Nederland uitsluitend in gerechtvaardigde gevallen ingezet mag worden. De Commissie heeft nog niet aangekondigd welke vorm maatregelen zullen krijgen.

De afzonderlijke voorstellen die de Commissie zal doen, zullen uiteraard op hun merites worden beoordeeld. Uw Kamer zal hier ook op de gebruikelijke wijze over worden geïnformeerd.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister de zinsnede «tegelijkertijd is het kabinet van mening dat een gedifferentieerde aanpak van verschillende markten door handelaren mogelijk moet blijven» nader toe te lichten.

Smaken en voorkeuren van consumenten verschillen en bedrijven passen hun aanbod hierop aan. Met deze zinsnede wordt bedoeld dat het ondernemers vrij moet staan om zelf te bepalen of en in welke mate ze markten betreden. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de vraag van de SP-fractie betreffende dit onderwerp.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de Minister meent dat regelgeving inzake de aansprakelijkheid van internetproviders voor illegale activiteiten op internet niet verruimd dient te worden en dat het huidig wettelijke kader biedt voldoende mogelijkheden om dergelijke activiteiten aan te pakken. Deze leden vragen de Minister hoe hij in dit kader kijkt naar het wetsvoorstel over gokspelen waarin internetproviders een rol wordt gegeven om websites te blokkeren, en of de Minister uiteen kan zetten welke aansprakelijkheden ISP’s precies hebben wat betreft het tegengaan van illegale activiteiten op het internet.

In het algemeen geldt dat een ISP, ook al heeft hij het vermoeden dat er illegale activiteiten plaatsvinden via een bepaalde website, niet over mag gaan tot het blokkeren van die website (netneutraliteit). Een ISP is in het algemeen ook niet aansprakelijk voor illegale activiteiten die plaatsvinden op websites die via de aangeboden internettoegangsdienst toegankelijk zijn. Alleen als er een rechterlijk bevel is mag (en moet) een ISP een bepaalde website blokkeren.

In het wetsvoorstel over gokspelen is geregeld dat een ISP op bevel van de rechtercommissaris een (illegale) goksite ontoegankelijk moeten maken. Dit voldoet aan de vereisten van netneutraliteit.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Raad voornemens is conclusies aan te nemen over de digitale transformatie van de industrie. Deze leden vragen de Minister toe te lichten hoe deze conclusies zich verhouden tot uitspraken van Minister Asscher in september 2014 dat robots banen zouden inpikken. Voorts vragen deze leden hoe groot de ambitie van dit kabinet is wat betreft de digitale transformatie van de industrie en of de Minister van mening is dat het Smart Industry actieprogramma voldoende is om digitalisering van de Nederlandse industrie te stimuleren. Is de Minister het eens met de leden van de D66-fractie dat digitalisering van de Nederlandse industrie en sectoren een veel prominentere positie moet krijgen binnen het innovatiebeleid?

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangegeven dat robotisering en automatisering banen kunnen kosten maar ook kansen bieden en tot nieuwe banen leiden. Het is vooral belangrijk om ervoor te zorgen dat de banen die ontstaan door robotisering en automatisering in Nederland terecht komen. Door automatisering en de inzet van robots kunnen bedrijven niet alleen concurrerend blijven maar juist groeien. De digitale transformatie gaat daarbij verder: het omvat bijvoorbeeld de introductie van nieuwe slimme producten, diensten en businessmodellen. Daarom zet het kabinet hier volop in, op nationaal en Europees niveau.

Het Smart Industry initiatief is een van de manieren waarop de digitalisering van de Nederlandse industrie wordt gestimuleerd. Ook zijn er de ICT doorbraakprojecten en is ICT binnen de Topsectoren een cross-sectoraal thema. Om de prominente positie van ICT kracht bij te zetten is besloten hier een apart team voor op te zetten onder leiding van de heer Penning de Vries. Aansluitend speelt het kabinet actief in op de digitale transformatie door te kijken naar de toekomstbestendigheid van wet- en regelgeving. Hiertoe is in Nederland een aanpak gestart om innovatie-belemmerende wet- en regelgeving te inventariseren en waar mogelijk aan te passen (TK 30 991, nr. 23).

Voorts zijn de leden van D66-fractie verheugd dat de raad voornemens is conclusies aan te nemen over het introduceren van digitale vaardigheden binnen het onderwijscurriculum. Zij vragen de Minister toe te lichten wat dit kabinet concreet met deze raadsconclusies zal doen. Er vindt momenteel een herziening van het onderwijscurriculum plaats. Deze leden vragen of dit betekent dat digitale vaardigheden zonder twijfel een onderdeel zullen zijn van het herziene curriculum, zowel in het primair als voortgezet onderwijs en wat deze Minister precies verstaat onder digitale vaardigheden. Deze leden vragen of programmeren ook onder digitale vaardigheden valt.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de SP-fractie betreffende dit onderwerp. In aanvulling daarop meld ik u dat voor digitale vaardigheden vanuit verschillende partijen vanuit hun eigen invalshoeken andere begrippen en definities worden gehanteerd. Ik ga uit van de definitie dat digitale vaardigheden ook programmeren omvat.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister in het kader van de discussie over de «Adviesstructuur Europese Onderzoeksruimte» en «Science 2.0» te reflecteren over de Europese doelstelling om in 2020 1% BBP te besteden aan onderzoek en innovatie. Volgens het Rathenau instituut zal Nederland in 2019 0,77% van het BBP aan onderzoek en innovatie uitgeven. Deze leden vragen de Minister of hij van plan is om deze doelstelling te halen.

De Europese doelstelling voor Nederland in het kader van de Europa 2020 strategie is dat Nederland in 2020 2.5% van het bbp investeert in onderzoek en innovatie. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen publieke en private uitgaven. Internationaal gezien liggen de Nederlandse publieke uitgaven boven het EU-gemiddelde en blijven de private uitgaven achter. Het kabinet zet, om de doelstelling te halen, dan ook vooral in op verhoging van de private uitgaven, door bijvoorbeeld de topsectorenaanpak en fiscale maatregelen die bewezen effectief zijn, zoals de WBSO en de RDA.

III Volledige agenda

Geannoteerde Agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 mei 2015

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 19 mei 2015 – Kamerstuk 21 501-30, nr. 349

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 26 en 27 maart in Riga, Letland

Brief regering – Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 24 maart 2015 – Kamerstuk 21 501-30, nr. 347

Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 26 en 27 maart in Riga

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 10 april 2015 – Kamerstuk 21 501-30, nr. 348

EU-voorstel: Strategie voor een digitale eengemaakte markt COM(2015)

EU-voorstel – Organisatie, Europese Commissie – 12 mei 2015 – 192 – Zaaknummer 2015Z08623

Fiche: Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders – 22 mei 2015 – Kamerstuk 22 112, nr. 1967

Naar boven