Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 april 2011
Graag bied ik u hierbij, namens het kabinet, het Nationaal Hervormingsprogramma 2011 in het kader van de Europa 2020-strategie
aan.* Het Nationaal Hervormingsprogramma is tevens ter informatie aan de Eerste Kamer gestuurd.
De Europese Raad heeft in juni 2010 de Europa 2020-strategie vastgesteld; de nieuwe langetermijnstrategie van de Europese
Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid. De Europa 2020-strategie is de opvolger van de Lissabonstrategie.
In het Nationaal Hervormingsprogramma rapporteert het kabinet over de Nederlandse inzet op de hoofddoelen van de Europa 2020-strategie
en de belangrijkste beleidsvoornemens om deze te bereiken. Ook rapporteert het kabinet in het Nationaal Hervormingsprogramma
over de Nederlandse inzet gericht op het wegnemen van belangrijke knelpunten voor groei. Bij het opstellen van het Nationaal
Hervormingsprogramma zijn de sociale partners en de decentrale overheden geraadpleegd. Daarnaast hebben sociale partners en
decentrale overheden op eigen verantwoordelijkheid separate documenten opgesteld met daarin een overzicht van hun inzet voor
het Nationale Hervormingsprogramma en de Europa 2020-strategie, welke tezamen met dit rapport naar de Europese Commissie zullen
worden gezonden.
In het concept Nationaal Hervormingsprogramma, dat het kabinet november 2010 naar uw Kamer stuurde, was de Nederlandse inzet
op de Europese doelen van de strategie nog niet compleet. Deze inzet is sindsdien door het kabinet nader uitgewerkt.
Op het terrein van onderzoek en innovatie kiest het kabinet voor een doelstelling voor R&D-uitgaven van 2,5% BBP in 2020.
Het kabinet kiest met deze doelstelling voor ambitie, rekeninghoudend met de Nederlandse sectorstructuur. Hierbij tekent het
kabinet aan dat het R&D-uitgaven weliswaar beschouwt als een belangrijke inputindicator, maar dat voor het beoordelen van
het innovatief vermogen van een land met name naar output moet worden gekeken. Het kabinet zet dan ook op Europees niveau
sterk in op een tweede kwantitatief doel op dit terrein, gericht op het brede innovatievermogen van de economie. Tevens zal
het kabinet separate doelstellingen op het gebied van innovatie voor 2014/2015 formuleren, waarmee de effecten van het nieuwe
innovatiebeleid – met name de topsectorenaanpak – gemeten kunnen worden. Een voorstel daartoe wordt opgenomen in de reactie
van het kabinet op de plannen van de topsectorenteams.
Op het gebied van de arbeidsmarkt heeft het kabinet de ambitie om de arbeidsparticipatie te verhogen, waarbij iedereen zoveel
mogelijk en naar vermogen participeert. Het kabinet heeft als doel een verhoging van de arbeidsparticipatie van 20 t/m 64
jarigen naar 80% in 2020 gesteld.
Op het gebied van onderwijs is het aantal hoger opgeleiden in Nederland reeds boven de Europese doelstelling van ten minste
40% in 2020 gestegen. De verwachting is dat het percentage hoger opgeleiden in de leeftijdscategorie 30–34-jarigen in 2020
zal uitkomen op 45%. Het kabinet verwelkomt deze ontwikkeling en zal beleidsmatig vooral inzetten op het verder verbeteren
van de kwaliteit van het onderwijs. Het doel voor voortijdige schoolverlaters voor 2020 is dat maximaal 8% van de jongeren
tussen de 18 en 24 jaar niet beschikt over een startkwalificatie.
Voor klimaatverandering is in Nederland het Europese doel van 20% CO2-reductie in 2020 ten opzichte van 1990 leidend. Het beoogde aandeel hernieuwbare energie als percentage van het verbruik
bedraagt 14% in 2020. Het kabinet zet voorts sterk in op het verhogen van energie-efficiëntie zonder dit te verbinden aan
een kwantitatief doel.
Op het gebied van armoede en sociale insluiting streeft het kabinet er naar om meer mensen actief bij de samenleving te betrekken
door het aantal personen in huishoudens met een lage werkintensiteit te verminderen. Concreet stelt het kabinet zich als doel
om het aantal personen tussen 0 t/m 64 jaar in een huishoudens met een lage werkintensiteit met 100 000 personen te reduceren
in 2020.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen