21 501-20 Europese Raad

Nr. 1343 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juni 2018

Hierbij informeer ik u, mede namens de Minister-President, in antwoord op uw verzoek om informatie met betrekking tot de Europese Raad van 28 en 29 juni 2018.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Appreciatie Frans-Duitse Meseberg verklaring

Op 19 juni brachten Frankrijk en Duitsland ter gelegenheid van een bijeenkomst van president Macron en bondskanselier Merkel een gezamenlijke verklaring uit over het vernieuwen van Europa’s beloften ten aanzien van veiligheid en welvaart, ook wel de «Meseberg verklaring» genoemd. Naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer zenden wij u hierbij een kabinetsreactie op deze verklaring.

In de inleiding van de verklaring benoemen Frankrijk en Duitsland onder meer het belang van een democratisch, soeverein en verenigd Europa, van een concurrerend Europa met een eigen sociaaleconomisch model en van een cultureel divers Europa. Daarbij onderstrepen zij de waarde van open samenlevingen en respect voor de rechtsstatelijke waarden zowel binnen als buiten de Unie. Verder wijzen zij ook op het belang van dialoog met Europese burgers. Daarnaast worden een aantal uitdagingen voor de Unie benoemd waar verderop in de verklaring nader op wordt ingegaan.

Nederland deelt veel van deze uitgangspunten, zoals onder meer blijkt uit de recente toespraak van de Minister-President in het Europees Parlement (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1348).

Buitenlands beleid, veiligheid en defensie

Voor Nederland is met name relevant dat Frankrijk en Duitsland het eens zijn geworden over het European Intervention Initiative (EI2) van president Macron en de Duitse deelname daaraan. Frankrijk en Duitsland stellen in de Meseberg verklaring een compromisformule die stelt dat het E2I zo dicht mogelijk aan PESCO gelinkt zal worden. Nederland kan dit steunen. Nederland heeft er steeds voor gepleit dat EI2-initatieven waar mogelijk worden samengevoegd met bestaande PESCO-projecten of als nieuwe PESCO-projecten worden ontwikkeld. De Ministers van Defensie van de deelnemende landen, waaronder Nederland, tekenden op 25 juni jl. de intentieverklaring m.b.t. het EI2 en marge van de RBZ in Luxemburg.1

Frankrijk en Duitsland willen de snelheid en effectiviteit van EU-besluitvorming op buitenlandpolitiek terrein vergroten. Ook Nederland is daarvan voorstander. Frankrijk en Duitsland pleiten voor de mogelijkheid om op het gebied van EU buitenlands- en veiligheidsbeleid meer met meerderheidsbesluitvorming te werken in plaats van consensus. Nederland staat open voor discussie hierover en is bereid de mogelijkheden te onderzoeken. Nederland houdt vast aan het uitgangspunt dat besluiten over militaire inzet met consensus genomen worden, zeker waar het gaat om de inzet van Nederlandse militairen in EU-missies.

Het voorstel voor betere EU-samenwerking en -coördinatie op niveau VN-Veiligheidsraad is volledig in lijn met NL inzet ten aanzien van Europeanisering VNVR-zetel.

OS, migratie, asiel

De verklaring committeert zich aan de integrale aanpak van het thema migratie en noemt daarbij expliciet het belang van samenwerking met derde landen, robuust beheer van de buitengrenzen en een veerkrachtig GEAS. Deze inzet past binnen de integrale migratieagenda van het kabinet2 en de Europese migratieagenda. Het kabinet is positief over de expliciete verwijzing naar de herziening van de Dublinverordening en de geuite ambitie om doorreizende asielzoekers snel terug te kunnen brengen naar de lidstaat waar zij al een asielaanvraag hebben gedaan. Eén van de lessen van 2015 is dat meer toezicht nodig is op hoe lidstaten het asielacquis implementeren. Daarom heeft het kabinet met belangstelling kennisgenomen van de ambitie om een sterke toezichthoudende rol te geven aan het op te richten EU-asielagentschap. Mogelijk draagt een dergelijke rol bij aan het verder harmoniseren van asielprocedures in de lidstaten en het voorkomen van secundaire migratie. De verklaring stelt ook dat het Europees Grens- en Kustwachtagentschap moet worden versterkt met 10.000 grenswachters. Deze ambitie sluit aan bij ideeën die zijn geuit door de Commissie3. Het kabinet zal dergelijke voorstellen zorgvuldig bezien, aangezien het van mening is dat lidstaten in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor een goede bewaking van hun grenzen. Het kabinet acht het niet wenselijk dat die verantwoordelijkheid een exclusief Europese wordt.

Duitsland en Frankrijk stellen voor om een groep van wijzen in te stellen om met voorstellen te komen voor een architectuur voor de Europese financiering van ontwikkeling in derde landen. Deze groep zou daarover de Europese Raad van december moeten adviseren. Nederland acht een effectieve externe investeringsstructuur van de Europese Unie van groot belang, teneinde de Sustainable Development Goals te behalen. Mede in het licht van de externe dimensie van het migratiebeleid is met name de inzet in Afrika prioritair. Hierbij gaat vooral om het katalyseren van meer private investeringen in Afrika. Dit zal tevens bijdragen aan het bevorderen van werkgelegenheid in Afrika. Bij de vormgeving van de investeringsarchitectuur speelt ook de wens van de Europese Investeringsbank om een eigen Europese ontwikkelingsbank op te zetten. Zoals ook in de Kamerbrief over de mogelijke oprichting van een EU ontwikkelingsinstelling die u reeds toekwam (Kamerstukken 21 501-04 en 21 501-07, nr. 205) staat aangegeven is het kabinet van mening dat een Europese ontwikkelingsinstelling van toegevoegde waarde kan zijn op de Europese ontwikkelingsarchitectuur, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Daarbij is het van belang geacht om de activiteiten van de internationale financiële instellingen, met name de EIB en de EBRD, beter op elkaar te laten aansluiten. Nederland volgt daarom dit onderdeel van Meseberg met interesse.

Concurrentievermogen, economisch beleid

Nederland verwelkomt de paragrafen in de Meseberg verklaring over internationale handel, die in overeenstemming zijn met de Nederlandse inzet voor de Europese Raad van 28 en 29 juni.

Frankrijk en Duitsland pleiten verder voor verdieping van de interne markt en het versterken van concurrentiekracht. Dit pleidooi is in lijn met de Nederlandse inzet. Hetzelfde geldt voor de focus op innovatie. Frankrijk en Duitsland pleiten ook voor een sterke koppeling tussen de structuurfondsen onder het Meerjarig Financieel Kader en economische en sociale convergentie, en vullen daar de wens van conditionaliteit op het gebied van fiscale convergentie aan toe. Nederland is zelf voorstander van een sterkere koppeling van EU fondsen met structurele hervormingen, en daarnaast van een sterkere koppeling met rechtsstatelijkheidsbeginselen en opname en integratie van asielgerechtigde migranten.

Frankrijk en Duitsland bepleiten ook het snel («bottom-up») opzetten van een netwerk van «Europese universiteiten» bestaand uit vrijwillige netwerken van universiteiten in de EU, conform de conclusies van de ER van december 2017. Nederland vindt het positief dat de politieke aandacht voor onderwijs wordt gereflecteerd. Voor Nederland staat daarbij voorop dat de toegevoegde waarde van de EU voortbouwen op successen en wegnemen van belemmeringen is, in aanvulling op bestaande nationale initiatieven of bilaterale samenwerkingsverbanden. EU-initiatieven moeten gericht zijn op investeren in menselijk kapitaal (mede voor veranderende arbeidsmarkt), stimuleren van mobiliteit en uitwisseling, waarborgen van kwaliteit van onderwijs, en verbeteren van gelijke toegang tot onderwijs, kansen en behandeling. Het kabinet hecht tevens aan subsidiariteit en de autonomie van onderwijsinstellingen.

Belastingen

In de Meseberg verklaring wordt ingegaan op twee actuele belastingonderwerpen: het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie voor een gezamenlijke grondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB-voorstel) en de belastingheffing van de digitale economie. Duitsland en Frankrijk hebben ten aanzien van het CCTB-voorstel een gezamenlijke positie ingenomen, met als doel de discussies binnen de EU te bevorderen en om zo snel mogelijk het CCTB voorstel aan te nemen. Met betrekking tot de belastingheffing van de digitale economie streven Duitsland en Frankrijk naar een Europees akkoord voor het einde van 2018.

Nederland is zoals bekend zeer terughoudend met betrekking tot de CCTB. De Tweede en Eerste Kamer hebben beiden een gele kaart ten aanzien van het voorstel getrokken. De belangrijkste bezwaren zijn de inperking van de fiscale soevereiniteit, de twijfels van het kabinet of het voorstel effectief belastingontwijking bestrijdt, de toename in complexiteit van de winstbelastingen in Nederland en zeer forse uitvoeringsgevolgen voor de Belastingdienst.

Met betrekking tot de belastingheffing van de digitale economie is van belang dat de Europese Commissie twee voorstellen heeft gepubliceerd. Het betreft de zogenoemde digitaledienstenbelasting als interim maatregel en het voorstel voor het erkennen van een significante digitale aanwezigheid als vaste inrichting als lange termijn oplossing. Zoals eerder in het BNC-fiche aan het parlement aangegeven, is het kabinet voorstander van een mondiale oplossing, bijv. in OESO-verband (Kamerstuk 34 941, nr. 4). Een EU-oplossing kan weliswaar winsttoerekeningsproblemen tussen EU-lidstaten oplossen, als inspiratie dienen voor een mondiale oplossing en de inzet van de EU-lidstaten in de mondiale discussies bepalen, maar een mondiale oplossing is op zichzelf te prefereren boven een oplossing op EU-niveau. Een EU-oplossing zou een mondiale oplossing naar de mening van het kabinet zelfs in de weg kunnen staan en moet daarom in ieder geval zo goed mogelijk bij mondiale oplossingen in de context van OESO/G20 aansluiten. Ook op dit onderwerp zal het kabinet rekening houden met de gele kaart van de Tweede Kamer die voor beide voorstellen is getrokken.

EMU

Frankrijk en Duitsland komen in de verklaring ook tot een gedeelde visie ten aanzien van verdere stappen op de EMU. Zo willen zij dat het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) de gemeenschappelijke achtervang wordt van het «Single Resolution Fund» (SRF), waarbij eventueel vervroegd operationeel worden van deze achtervang gekoppeld is aan risicoreductie. Ook voorzien zij een grotere rol voor het ESM bij de opzet en het monitoren van steunprogramma’s voor lidstaten, en denken zij aan aanpassingen binnen het instrumentarium van het ESM. Daarnaast wil men kijken naar het uitbouwen van het raamwerk voor de herstructurering van onhoudbare overheidsschuld.

Wat Frankrijk en Duitsland betreft kan na de Eurotop worden gestart met het werk aan een Routekaart voor het starten van politieke onderhandelingen over een Europees Depositoverzekeringsstelsel (EDIS). Frankrijk en Duitsland willen op termijn ook over gaan tot opzet van een Eurozone budget voor competitiviteit, convergentie en stabilisatie. Dit moet investeringen doen naast of in plaats van nationale overheden. Daarnaast zou ook een nader vorm te geven stabiliseringselement onderdeel zijn van dit Eurozone budget.

Op het terrein van de bankenunie en de ontwikkeling van het ESM bestaan duidelijke raakvlakken tussen de Frans-Duitse verklaring en de Nederlandse posities, zoals onder meer verwoord in de geannoteerde agenda voor de Europese Raad van 28 en 29 juni aanstaande (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1342), en de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofin Raad van 24 en 25 mei jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1514) Daarbij blijven voor Nederland ook de daarin vervatte uitwerkingen en randvoorwaarden van onverminderd belang. Zo houdt het kabinet er bijvoorbeeld aan vast dat wanneer onderhandelingen over EDIS op politiek niveau van start gaan, er parallel ook op politiek niveau gesproken moet worden over een adequate risicoweging van staatsobligaties op bankbalansen.

Waar het gaat om stabilisatie, staat de verklaring verder af van het Nederlandse standpunt. Het kabinet is geen voorstander van een stabilisatiemechanisme voor de eurozone om de gevolgen van economische schokken op te vangen. Wat het kabinet betreft dient in het kader van de MFK onderhandelingen te worden gesproken over de wijze waarop het concurrentievermogen van en opwaartse convergentie binnen de eurozone kunnen worden bevorderd.

Onderzoek en innovatie

Frankrijk en Duitsland pleiten voor een versterkte Europese inzet op baanbrekende innovatie. Dit is in lijn met de informele discussies die de leden van de Europese Raad informeel hielden en marge van de EU-Westelijke Balkantop op 17 mei jl. en in lijn met de Nederlandse inzet (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1341).

Klimaat

Het kabinet verwelkomt de ambitie in de Meseberg-verklaring ten aanzien van het klimaatbeleid en specifiek de oproep van Frankrijk en Duitsland om een nieuwe EU emissie-doelstelling (National Determined Contribution: NDC) te formuleren in 2020. Nederland is het met Frankrijk en Duitsland eens dat de EU zich bereid moet tonen op de COP24 in Polen om zijn NDC aan te passen. Het kabinet pleit in Europa voor een emissiereductie van 55% in 2030.

Hervorming EU instellingen

Ten aanzien van het voorstel voor zogenaamde transnationale lijsten (een gemeenschappelijk kiesdistrict) kan worden verwezen naar het verslag van de informele Europese Raad van februari jl. (kamerstuk 21 501-20 nr. 1307). Dit idee kon in het EP eerder niet op een meerderheid rekenen. Ook in de Raad spraken veel deelnemers hun grote twijfels uit over de effecten van een dergelijke stap. Bij de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement in het voorjaar van 2019 zal in ieder geval niet gewerkt worden met transnationale lijsten. Mogelijk komt het idee daarna weer op tafel.

Voor wat betreft de samenstelling van de Europese Commissie, en specifiek het kleiner maken van de Commissie heeft uw Kamer voorafgaand aan de informele Europese Raad van 23 februari met Kamerbrede steun de motie Verhoeven aangenomen waarin uw Kamer zich uitspreekt voor een kleinere Commissie met minder Commissarissen (zie Kamerstuk 21 501-20, nr. 1305). Dit onderwerp is tijdens de informele Europese Raad van 23 februari niet aan de orde gekomen. Het kabinet zal de lijn als vastgelegd in de motie van het lid Verhoeven bij toekomstige agendering van dit onderwerp uitdragen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1317).

Verslag informeel werkoverleg migratie 24 juni jl.

Op initiatief van Commissievoorzitter Juncker spraken leiders van 16 lidstaten elkaar op 24 juni in Brussel tijdens een informeel werkoverleg. Inzet van de Europese Commissie was om te spreken over drie dimensies van het Europese asiel- en migratiebeleid: de externe dimensie, buitengrensbewaking en de interne dimensie.

Nederland heeft tijdens dit overleg conform staand beleid gepleit voor de integrale aanpak van het thema migratie, waarbij het met name belangrijk is de balans te bewaren tussen de interne en externe dimensie van migratie. Nederland heeft daarom opgeroepen tot verdere samenwerking met derde landen, gepleit voor concrete maatregelen op korte termijn gericht op het tegengaan van irreguliere migratie overzee vanuit met name Noord-Afrika, het belang onderstreept van meer resultaten op terugkeer, en ervoor gepleit dat inspanningen op het migratiedossier via het EUTF en in de onderhandelingen over het nieuwe MFK voldoende worden ondersteund. Om klaar te zijn voor toekomstige migratieroutes is het bovendien belangrijk dat verder wordt gewerkt aan de herziening van het GEAS.

Uit de bijeenkomst bleek dat veel van de aanwezige lidstaten op hoofdlijnen deze inzet delen en net als Nederland ook de noodzaak onderstreepten van het vinden van een gezamenlijke oplossing. Er bestaat erkenning voor de wederzijdse uitdagingen en de wenselijkheid van gezamenlijk optreden, maar consensus over de precieze prioriteiten ontbreekt nog. Aanwezige lidstaten beaamden tevens de noodzaak van de herziening van het GEAS. Lidstaten bespraken ook de inzet van voldoende middelen ter ondersteuning van het migratiebeleid.

Ook is duidelijk dat de verschillen tussen bijvoorbeeld frontlijnstaten en bestemmingslanden om verschillende oplossingen vragen. Dit onderschrijft de Nederlandse zienswijze dat een oplossing alleen gevonden kan worden middels een integrale aanpak langs de gehele migratieketen, waarbij ook oplossingen op maat dienen te worden gevonden. Italië presenteerde onder meer een tienpuntenplan, waar voor Nederland veel herkenbare aspecten in zitten.

Aangezien het een informeel werkoverleg betrof is er geen concluderend document aangenomen. De discussie wordt voortgezet tijdens de Europese Raad.

Gesprek van de Minister-President met de voorzitter van de Europese Raad op 22 juni jl.

Op 22 juni bracht ER voorzitter Tusk een bezoek aan Den Haag waar hij een ontmoeting had met de Minister-President. Dergelijke bezoeken passen binnen het reguliere voorbereidingsproces van de ER voorzitter op een bijeenkomst van de ER. Zo bracht dhr. Tusk vorige week ook bezoeken aan Stockholm, Madrid, Rome, Wenen en Boedapest, had hij in Brussel telefonisch contact met andere regelingsleiders, en brengt hij deze week nog bezoeken aan Parijs, Londen en Berlijn.

In dit gesprek zijn de belangrijkste onderwerpen ter sprake gekomen die komende week op de agenda van de ER staan, waaronder migratie, eurozone en Brexit. Daarnaast is gesproken over internationaalpolitieke ontwikkelingen. De Minister-President heeft dhr. Tusk hierbij geïnformeerd over de Nederlandse inzet voor de ER zoals uiteengezet in de geannoteerde agenda die u op 22 juni is toegegaan.


X Noot
1

Zie voor nadere informatie over EI2 de Geannoteerde Agenda voor de RBZ van 25.6.2018 van de Minister van Defensie. Kamerstuk 21 501-02, nr. 1888

X Noot
2

Kamerstukken 19 637 en 30 573, nr. 2375 d.d. 29 maart 2018.

X Noot
3

COM (2018) 321.

Naar boven