21 501-20 Europese Raad

Nr. 1073 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2015

Via deze brief wil ik uw Kamer, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, graag informeren over de ontwikkelingen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden van hoge EU-ambtsdragers, zoals Eurocommissarissen en de Voorzitter van de Europese Raad. Nederland heeft naar aanleiding van de toezegging in de beantwoording van Kamervragen d.d. 17 december 20141 in EU-verband steun gezocht voor modernisering van de arbeidsvoorwaarden van deze hoge EU-ambtsdragers. Dit initiatief van Nederland heeft er mede toe geleid dat het Luxemburgs Voorzitterschap een aantal verbeteringen heeft voorgesteld in de relevante verordeningen.

Modernisering van de arbeidsvoorwaarden

Het voorstel van het Luxemburgs Voorzitterschap komt voort uit de wens een moderniseringsslag aan te brengen in de geldende verordeningen. Op aandringen van Nederland bevat het voorstel meerdere verbeteringen ten opzichte van de huidige situatie.

Het belangrijkste winstpunt is dat de opbouw van het wachtgeld gerelateerd wordt aan de duur van de termijn. Als een Commissaris bijvoorbeeld zeven maanden in functie is, krijgt hij dus ook slechts zeven maanden wachtgeld (er geldt een minimum van zes maanden en een maximum van drie jaar). Hiermee zullen praktijken zoals in 2014, toen vier Eurocommissarissen die voor vier maanden werden aangesteld in aanmerking kwamen voor een drie jaar lange uitkering, tot het verleden behoren. Overigens zijn de voorwaarden van de EU-wachtgelduitkering voor wat betreft de verrekening met nieuwe inkomsten vergelijkbaar met de Nederlandse regeling voor politieke ambtsdragers. Tevens wordt voorgesteld dat het recht op wachtgeld vervalt op het moment dat een oud-ambtsdrager wordt gekozen als lid van het Europees Parlement.

De pensioenleeftijd wordt verhoogd, van 65 jaar naar 66 jaar. De pensioenopbouw wordt verlaagd, van 4,275 procent naar 4,05 procent van het basissalaris.

Hoge EU-ambtsdragers gaan een bijdrage betalen aan hun ziektekostenverzekering en hun ongevallenverzekering, net als gewone EU-ambtenaren (1,8 procent van hun basissalaris). Aan voormalige hoge ambtsdragers die geen wachtgeld, arbeidsongeschiktheidsuitkering of pensioen van de EU ontvangen, wordt de optie geboden zich te verzekeren onder de ziektekostenregeling van het EU-personeel, onder de voorwaarde dat ze de volledige noodzakelijke bijdrage hiervoor betalen.

Ten slotte staan er een aantal kleine verbeteringen in het voorstel: de verhuisvergoeding voor nieuwe EU-ambtsdragers wordt gemaximeerd op 150 procent van de vergoeding die gewone EU-ambtenaren krijgen aangeboden (voorheen was er geen plafond voor de op te voeren verhuiskosten), de installatievergoeding wordt voor alleenstaande ambtsdragers teruggebracht naar één maandsalaris en voor EU-ambtsdragers die korter dan een jaar in functie zijn geweest wordt de vertrektoelage afgeschaft.

Op aandringen van Nederland is bovendien in het voorlopige voorstel opgenomen dat de nieuwe bepalingen zullen gelden voor alle nieuwe en herbenoemde ambtsdragers, met uitzondering van het aangepaste pensioenopbouwpercentage. Dit betekent dat ook ambtsdragers wier termijn verlengd wordt, onder het nieuwe regime komen te vallen.

Deze voorstellen hebben een (klein) positief effect op de EU-begroting op de langere termijn.

Het Voorzitterschap beoogt met het voorstel de verordeningen meer in lijn te brengen met het EU-Ambtenarenstatuut. Het statuut – dat de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren regelt – werd eind 2013 aangepast, en in het Luxemburgse voorstel worden relevante bepalingen voor EU-ambtenaren ook toegepast op de regeling voor hoge EU-ambtsdragers. Bovendien wordt in een aantal bepalingen verwezen naar het Statuut, hetgeen als wetstechnisch voordeel heeft dat eventuele toekomstige wijzigingen voor EU-ambtenaren direct doorwerken in de arbeidsvoorwaarden van EU-ambtsdragers.

Het kabinet waardeert het voorstel positief. Het ziet op twee punten ruimte voor verdere verbetering dan thans wordt voorgesteld.

Ten eerste zou een voormalig ambtsdrager die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt in de optiek van Nederland niet langer in aanmerking moeten komen voor de wachtgelduitkering. De huidige regeling voorkomt weliswaar dat beide uitkeringen gelijktijdig genoten kunnen worden, maar laat in een dergelijk geval de meest gunstige uitkering prevaleren. Uitgaande van het eigenlijke doel achter het wachtgeld, te weten een overbrugging tot een nieuwe betaalde functie kan worden gevonden, stelt Nederland voor het recht op deze uitkering te laten vervallen op het moment dat een oud-ambtsdrager in aanmerking komt voor een EU-pensioenuitkering.

Ten tweede stelt Nederland dat het voorgestelde verlaagde opbouwpercentage van 4,05 procent nog altijd fors is. Het kabinet wil bezien of er bij andere lidstaten steun is om dit percentage verder te verlagen.

Juridische achtergrond

Op grond van het EU-werkingsverdrag (artikel 243 VWEU) stelt de Raad de bezoldiging, vergoedingen en pensioenen vast van de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Europese Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger, de leden van de Commissie, de presidenten, leden en griffiers van het Hof van Justitie en de secretaris-generaal van de Raad. De Raad stelt deze besluiten vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

De voorwaarden zijn vastgesteld in verordening 422/67/EEG en gerelateerde besluiten op grond van artikel 243 VWEU.2 Ook de arbeidsvoorwaarden van de EU-Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zijn aan deze regelingen gerelateerd. Tevens wordt de geldelijke regeling van de leden van de Europese Rekenkamer, zoals vastgelegd in verordening 2290/77, herzien. Het Voorzitterschap stelt voor deze verschillende regelingen gezamenlijk te bezien, omdat de bepalingen zeer vergelijkbaar zijn.

Uit de rechtsbases voor de verordeningen vloeit voort dat de Raad op dit dossier besluiten neemt met versterkte gekwalificeerde meerderheid. Uit de eerste reacties op het voorstel blijkt dat meerdere lidstaten positief staan tegenover het voorstel, al zien enkele lidstaten, waaronder Nederland, nog ruimte voor verbetering. Het Luxemburgs Voorzitterschap streeft naar een zeer spoedige afwikkeling van de aanpassingen.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 951

X Noot
2

Besluit van de Raad van 1 december 2009 tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de voorzitter van de Europese Raad (PB L 322 van 9.12.2009, blz. 35–35); Besluit van de Raad van 1 december 2009 tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (PB L 322 van 9.12.2009, blz. 36–36); Besluit van de Raad van 1 december 2009 tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie (gelijkgeschakeld aan die van leden van de Europese Rekenmaker; PB L 322 van 9.12.2009, blz. 38–38)

Naar boven