Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 21501-08 nr. 424 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 21501-08 nr. 424 |
Vastgesteld op 18 april 2012
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben enkele fracties behoefte over de geannoteerde agenda van de Informele Milieuraad d.d. 18–19 april 2012 enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.
De vragen en opmerkingen zijn op 5 april 2012 (kamerstuk 21 501-08, nr. 422) aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 17 april 2012 zijn deze door hem beantwoord.
De voorzitter van de commissie, J. F. Snijder-Hazelhoff
De adjunct-griffier van de commissie, G. Jonk
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken voor de Informele Milieuraad. De leden van de VVD-fractie hebben nog wel enkele opmerkingen en vragen bij de agenda.
De leden van de VVD-fractie hechten grote waarde aan de verduurzaming van de economie. Dit maakt Nederland minder afhankelijk van fossiele brandstoffen en kan een impuls geven aan het bedrijfsleven.
De leden van de VVD-fractie vernemen uit de geannoteerde agenda dat de staatsecretaris de Kamer eind april nader zal informeren over de Nederlandse inzet rondom Rio+20. In de Milieuraad van april zal echter al over dit onderwerp gesproken worden. In de Kamer is nog niet uitgebreid gediscussieerd over Rio+20. Kan de staatssecretaris bevestigen dat er geen onnodige stappen worden gezet in de Milieuraad alvorens de uitgebreide brief met informatie eind april aan de Kamer is gezonden? Kan de staatssecretaris bovendien verduidelijken waarom juist voor de vier reeds geformuleerde Nederlandse speerpunten is gekozen? Hoe verhouden deze speerpunten zich tot de inzet van andere lidstaten en de EU?
Het Nederlandse maatschappelijk middenveld heeft zich verenigd in het Nationaal Platform Rio+20 en een lijst prioriteiten aan de Nederlandse regering meegegeven. Hoe verhouden de vier speerpunten van de staatssecretaris zich tot deze prioriteiten? Kan de staatssecretaris de verschillen en overeenkomsten nader verklaren?
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland in Rio geen uitgebreide set van duurzaamheiddoelstellingen overeen wil komen, maar dit wil integreren in het proces van ontwikkeling van internationale ontwikkelingsdoelen. In welke mate verwacht de staatssecretaris dat de Rio+20 doelstellingen onnodige koppen op de reeds bestaande doelen en instituties zetten? Op welke punten bestaat kans voor integratie?
De leden van de VVD-fractie zien dat een 7e Milieu Actie Programma van meerwaarde kan zijn indien deze bijdraagt aan de uitvoering van nationaal beleid of aan een Europees gelijk speelveld, bijvoorbeeld door het weghalen van overbodige regels. De leden van de VVD-fractie vragen de staatssecretaris wanneer het in de geannoteerde agenda genoemde fiche, over de verbeterde implementatie en handhaving van de milieuwetgeving, aan de Kamer zal worden gezonden.
De leden van de VVD-fractie achten het noodzakelijk dat de Milieuraad zich zal buigen over een verbetering van het emissiehandelssysteem (ETS). Deze leden vernemen graag wat de inzet van de staatssecretaris zal zijn bij dit beraad. Draagt Nederland opties aan om het ETS te verbeteren? Zo ja, welke opties zijn dat?
Het ETS moet volgens de leden van de VVD-fractie weer goed functioneren door te streven naar een daadwerkelijke marktwerking in de CO2-handel, zonder verstorende maatregelen. Hierbij is het van belang dat CO2 weer een echte prijs krijgt en er een einde wordt gemaakt aan goedbedoelde Europese klimaatsubsidies. Uiteindelijk gaat het om gelijke concurrente binnen de EU.
Totdat het ETS weer voldoende functioneert achten de leden van de VVD-fractie het van belang dat het systeem niet wordt uitgebreid. Onderdeel van een goed functionerend ETS is dat het mondiale gelijk speelveld hierdoor niet wordt verstoord. Kan de staatssecretaris toezeggen zich voor beide punten hard te maken in de Milieuraad? Op welke manier zal hij dit doen?
Een specifiek probleem binnen het ETS is de recente uitbreiding naar de luchtvaartsector. De leden van de VVD-fractie vernemen graag op welke manier de staatssecretaris probeert deze eenzijdige Europese emissiehandel van tafel te krijgen of aan te passen. Kan de staatssecretaris daarnaast ook aangeven hoe de andere Europese lidstaten ten opzichte van dit systeem staan?
Tot slot vernemen de leden van de VVD-fractie graag de laatste stand van zaken van de uitvoering van de motie Van der Werf/Leegte (Kamerstuknummer 32 667-20) over de opname van niet-ets sectoren in het systeem en van de motie Van der Werf/Leegte (Kamerstuknummer 32 667-21) over de set-aside van ETS-emissierechten.
Ten aanzien van de ontwikkelingen in internationaal luchtbeleid hebben de leden van de VVD-fractie een vraag over het terugdringen van de ammoniak depositie. Terwijl in Nederland op generieke wijze wordt gewerkt aan het terugdringen van de depositie (waardoor bijvoorbeeld een boer in Noord-Holland beperkt wordt in het uitrijden van mest vanwege een natuurgebied in Noord-Brabant), lijkt het uitrijden van mest in de ons omringende landen nauwelijks te worden beperkt. Hoe dragen de lidstaten in Europa bij aan het generiek terugdringen van de depositie van ammoniak en hoe worden zij gecontroleerd? En sluit het Nederlandse beleid hierop aan? Welke verschillen zijn er precies tussen het Nederlandse beleid en het beleid van omringende landen zoals Duitsland, België, de Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk? Is er volgens de staatssecretaris sprake van een gelijk speelveld voor Nederlandse ondernemers ten opzichte van ondernemers uit de deze landen en de rest van Europa? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken voor de Informele Milieuraad. De leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de staatssecretaris dat in het 7e Milieu Actie Programma focus moet zitten. Ook zijn deze leden het eens met de staatssecretaris dat ingezet moet worden op de implementatie van bestaand milieubeleid. Graag zien de leden toegelicht op welke punten Nederland zelf nog achterstanden heeft. Klopt het dat andere landen achterblijven bij het implementeren van richtlijnen die betrekking hebben op biobrandstoffen? Zo ja, in welke mate worden de Nederlandse belangen daarin geschaad?
De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met de Nederlandse positie om in 2 030 een 40% reductiedoel voor CO2 overeen te komen en onderschrijven dat het ETS een belangrijke bouwsteen is om dit doel te verwezenlijken. De leden vinden de opstelling van de staatssecretaris met betrekking tot energie-efficiëntie daarentegen ronduit teleurstellend. Efficiëntieverbetering kan inderdaad bijdragen aan een lagere CO2-uitstoot en daarmee de CO2 prijs in het ETS-systeem drukken maar dit is geen reden om hier niet hard op in te zetten. Integendeel, de leden van de PvdA-fractie zien het als een extra reden om op korte termijn na te denken over het verder ingrijpen op en aanscherpen van het ETS en roepen de staatssecretaris dan ook op om de Europese Commissie te bewegen uiterlijk begin 2013 met voorstellen hiertoe te komen. Voorts blijven de leden van mening dat naast het ETS ook ingezet moet worden op bindende afspraken voor energie-efficiëntie in 2020.
De leden zijn tevreden over het feit dat de staatssecretaris zich niet heeft aangesloten bij enkele leden van de internationale civiele luchtvaartorganisatie ICAO die oproepen om pas op de plaats te maken bij het onderbrengen van de luchtvaart onder het ETS. Kan de staatssecretaris aangeven om welke ICAO leden dit gaat? De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden met de opstelling van eurocommissaris Hedegaard.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nieuwe ontwikkeling in het beleid om de luchtkwaliteit te verbeteren, De leden kunnen instemmen met een analyse van de huidige grens- en streefwaarden, maar alleen als dit tot primair doel heeft om de gezondheid te verbeteren. De leden zijn erg tevreden met het voornemen om ook voor PM2,5 emissieplafonds vast te stellen na 2020. Wel vragen de leden de staatssecretaris of dit niet al eerder, bijvoorbeeld vanaf 2015, moet gebeuren. Tot slot zijn de leden van de PvdA-fractie te spreken over het voornemen om de plafonds in 2020 verder te verlagen, maar vragen zij zich af waar deze waarden op gebaseerd zijn. Op wetenschappelijke kennis of op politieke en beleidsmatige haalbaarheid?
De leden van de PvdA-fractie vragen de staatssecretaris wanneer de regering de Kamer haar inzet stuurt. De leden lezen in de geannoteerde agenda verder dat de staatssecretaris in Rio geen uitgebreide set duurzaamheidsdoelstellingen wil overeenkomen. Wat is daarvoor de reden?
De leden van de PvdA-fractie stellen zelf de volgende speerpunten voor de Rio+20 conferentie voor. Ten eerste zijn deze leden van mening dat duurzame en eerlijke grondstoffenwinning in ontwikkelingslanden bijdraagt aan zowel duurzame armoedebestrijding aldaar als aan de Nederlandse en Europese grondstoffenzekerheid hier. Echter in de praktijk gaat er veel fout bij het winnen van grondstoffen. Vaak gaat het gepaard met schendingen van arbeids- en mensenrechten, significante ecologische effecten, corruptie en lokale en nationale conflicten. Ontwikkelingslanden slagen er derhalve niet in om hun natuurlijke rijkdommen om te zetten in maatschappelijke rijkdom. Daarom verzoeken deze leden de staatssecretaris om in de slotverklaring van Rio te laten opnemen dat financiële transparantie omtrent de winning van grondstoffen wordt vergroot door een wereldwijde rapportageverplichting van de financiële stromen tussen bedrijven, die actief zijn op de grondstoffenmarkt en overheden, op landen- en projectniveau. Daarnaast verzoeken de leden van de PvdA-fractie de staatssecretaris te pleiten voor het ondersteunen van het maatschappelijk middenveld en lokale en nationale overheden in grondstofrijke ontwikkelingslanden om duurzaam beheer en bestuur van grondstoffen te versterken. Tenslotte moet speculatie op de grondstoffenmarkt worden aangepakt door de markt transparanter te maken, ongebreidelde speculatie aan banden te leggen en toezicht te versterken. De leden vragen de staatssecretaris dan ook om in Rio te pleiten voor mondiale regulering van de handel in grondstoffen die tenminste op het niveau van de Amerikaanse Dodd-Frank Act ligt.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de landrechten van mensen in ontwikkelingslanden, met name van kleine boeren, rurale leefgemeenschappen en vrouwen, beter moeten worden gerespecteerd en gewaarborgd. Dit is nu vaak niet het geval waardoor grote investeerders in land, zoals bedrijven, banken en pensioenfondsen, in veel gevallen het betreffende land de facto afpakken van kleine boeren en boerinnen in ontwikkelingslanden. De leden complimenteren de regering met haar constructieve opstelling bij de totstandkoming van de vrijwillige richtlijn die de Commission on Food Security op 9 maart heeft aangenomen. Nu komt het aan op de implementatie van deze richtlijn. De leden verzoeken de staatssecretaris om deze richtlijn in Rio uit te dragen en in de slotverklaring op te laten nemen dat alle actoren zich aan de richtlijn dienen te houden.
De leden van de PvdA-fractie vinden voorts dat het verhogen van de voedselproductie prioriteit behoeft. Deze leden vragen de staatssecretaris om dit op te laten nemen in de slotverklaring van Rio, met de nadruk op het vergroten van de productiviteit van kleine boeren in ontwikkelingslanden. Daar valt namelijk snel veel vooruitgang te boeken. Speciale aandacht voor vrouwen is hier van belang omdat zij het meeste werk op het land verrichten zonder daar kapitaal voor terug te krijgen.
De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over het waarborgen van mensenrechten, arbeidsrechten en het milieu in een wereld waarin steeds meer bedrijven op mondiaal niveau opereren. Door de vele gaten in het mondiale bestuur is het moeilijk mondiaal opererende bedrijven verantwoordelijk te houden voor eventuele misstanden. Daarom vragen deze leden de staatssecretaris om tijdens de Rio+20 bijeenkomst actief nut en noodzaak van het Ruggie «protect, respect, and remedy» raamwerk uit te dragen, inclusief het doen van mensenrechten due diligence, en in de slotverklaring aandacht te vragen voor de verantwoordelijkheid van staten om mensen- en arbeidsrechten te beschermen en van bedrijven om deze te respecteren. Daarnaast vragen deze leden de staatssecretaris om aandacht te vragen voor het recht van slachtoffers van mensenrechtenschendingen op genoegdoening van geleden schade. Waar dit niet op lokaal of nationaal niveau gehaald kan worden, moeten hier op internationaal niveau voldoende mogelijkheden voor bestaan, zowel mechanismen van staten als in het private domein.
De leden van de PvdA-fractie spreken tot slot hun zorgen uit over het zeer waarschijnlijk niet geheel behalen van de Milennium Development Goals (MDGs) in 2015. De leden zijn dan ook verheugd over het feit dat in de aanloop naar de top in Rio het draagvlak voor het opnemen van Sustainable Development Goals (SDGs) in de slotverklaring lijkt te groeien. Deze leden vragen de staatssecretaris dan ook krachtig te pleiten voor duidelijke SDGs waar alle landen aan moeten voldoen en het belang te onderstrepen van mondiale publieke goederen zoals stabiele markten, veiligheid, het klimaat, biodiversiteit, en grondstoffen-, energie-, en voedselzekerheid. De leden pleiten voor SDGs die niet bijten met de MDGs.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de inzet van de staatssecretaris voor de Informele Milieuraad over de Rio+20 top, het 7e Milieu Actie Programma en de verbetering van het emissiehandelssysteem. Graag benutten deze leden deze mogelijkheid om tijdig vragen te stellen ter verduidelijking van deze inzet. Ook stellen deze leden graag een aantal specifieke vragen over ontwikkelingen in het internationaal luchtbeleid.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de duiding van de positie van de staatssecretaris ten aanzien van de Rio+20 inzet. Ten aanzien van de inhoud van deze top, wijzen deze leden erop dat de internationale gemeenschap in VN verband, waaronder Nederland, in 1987 reeds de conclusie van het Brundtland rapport «Our Common Future» onderschreef, dat de mondiale milieuproblemen en ontwikkelingsdoelstellingen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en daarom als een integrale beleidsuitdaging moeten worden gezien. De leden vragen de staatssecretaris om te bevestigen dat deze conclusie uit het Brundtland rapport nog steeds onderschreven wordt voor wat betreft de ontwikkeling van andere landen buiten Europa, en vragen voorts hoe de intentie van de regering om het volgens de OESO normen gedefinieerde budget voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) te korten danwel in te perken door er de uitgaven van andere terreinen, zoals defensie en klimaatbeleid onder te laten vallen, zich verhoudt tot deze afspraken? Is de staatssecretaris van plan om het percentage van 0,7% van het BNP zoals indertijd bij de conferentie in 1972 in Stockholm afgesproken en zoals in de financiële onderbouwing van het regeerakkoord verankerd, in internationaal verband te verdedigen, gelet ook op het feit dat de Milieuraad in haar meest recente conclusies van maart expliciet de ambitie heeft uitgesproken om als EU per 2015 te voldoen aan deze inspanning?
De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of het mogelijk is de Kamer zo vroeg mogelijk in het traject te informeren over zowel de concretere invulling van de EU positie als de Nederlandse inzet. Publiceert de Europese Commissie een nadere uitwerking van het formele standpunt over de Europese inzet? Zo ja, komt er dan op korte termijn een nieuw fiche waarin de Kamer specifieker geïnformeerd wordt over de Nederlandse reactie hierop? Hoe verhoudt de opmerking in de geannoteerde agenda voor de Informele Milieuraad dat de Tweede Kamer eind april nader geïnformeerd wordt over de Nederlandse inzet zich tot de noot in de besluitenlijst van de procedurevergadering van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken op 29 maart dat de «brief met de Nederlandse inzet voor Rio+20 de Kamer [wordt] toegezonden na vaststelling in de Rijksministerraad van vrijdag 11 mei 2012»? Kan de staatssecretaris kort aangeven wanneer de inhoudelijke invulling van de inzet van de Nederlandse regering vastgesteld wordt, zodat de Kamer hierover tijdig met de regering van gedachten kan wisselen?
De leden van de D66-fractie vinden dat de inzet van de staatssecretaris nog onvoldoende recht doet aan de breedte van de uitdagingen in de internationale milieuproblematiek, zich teveel beperkt tot het benoemen van inspanningen en mogelijke procesafspraken in plaats van concrete resultaten, en in algemene zin de schijn wekt van een gebrek aan ambitie. Deze leden vragen de staatssecretaris daarom nader in te gaan op een aantal vragen ten aanzien van de inzet en tevens wanneer hij de Kamer nader informeert over de inhoudelijke inzet voor de duurzaamheidstop door vooraf aan te geven wat de maatstaf is voor een geslaagde uitkomst.
De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris aan te geven waarom het klimaatvraagstuk danwel duurzame energie ontbreekt in de opsomming van de speerpunten voor de Nederlandse inzet ten aanzien van een groene economie. Is dit een bewuste keuze? De aan het woord zijnde leden menen dat de bestaande internationale inzet ten aanzien van duurzame energie en klimaat in belangrijke mate herleid kan worden tot de afspraken op de duurzaamheidstop in 1992. Deze leden zijn van mening dat er belangrijke aanknopingspunten zijn tussen het klimaatbeleid en de thema’s water en voedselzekerheid, bijvoorbeeld via de indirecte milieugevolgen van de winning van teerzandolie en de productie van biobrandstoffen en doordat klimaatadaptatie in belangrijke mate te maken heeft met waterveiligheid en tekorten aan (betrouwbare) watervoorziening. Kan de staatssecretaris nader ingaan op zijn inzet op dergelijke raakvlakken, gelet ook op het feit dat uit het concept document voor Rio+20, de zero draft, en voorstellen van andere landen blijkt dat onderwerpen zoals de toepassing van teerzandolie wel op de agenda staan van de onderhandelingen?
De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of hij de raadsconclusies steunt die zijn vastgesteld in de Milieuraad van maart j.l. en in het bijzonder de oproep aan de Europese Commissie om te komen met heldere en afrekenbare doelstellingen «met het oog op een ambitieuze en gefocuste uitkomst» ten aanzien van een bredere set aan criteria, namelijk duurzame energie, water, duurzaam landgebruik en ecosystemen, oceanen en efficiënt gebruik van grondstoffen en afvalbeleid. Wanneer verwacht de staatssecretaris de uitwerking van deze doelstellingen te ontvangen en kan hij toezeggen de Kamer te informeren indien hier een voorzet voor wordt gegeven tijdens de Informele Milieuraad? De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris daarnaast nader in te gaan op het belang en de mogelijke uitwerking van paragraaf 31 van de raadsconclusies van de Milieuraad in maart over het beprijzen van schadelijke milieueffecten en het afbouwen van milieuschadelijke subsidies. Deelt de staatssecretaris de ambitie van D66 om op dit punt een stevige stap vooruit te zetten de komende jaren? Zo ja, zal hij zich tijdens de Informele Milieuraad uitspreken voor een voortvarende uitwerking van deze Europese ambitie in verband met de aanloop naar de Rio+20 top, gekoppeld aan een duidelijke termijn?
De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris ten aanzien van het beoogde speerpunt water nader in te gaan op de voorstellen die het Europese Parlement eind vorig jaar in zijn resolutie over Rio +20 heeft gedaan ten aanzien van water en de oceanen. Steunt de staatssecretaris het oppakken van deze voorstellen wanneer deze in de Milieuraad aan de orde komen? Deze leden noemen als voorbeeld de oproep van het Europees Parlement om specifieke onderhandelingen te openen met het oog op de goedkeuring van internationale instrumenten inzake beheersing van de verontreiniging van zeeën en oceanen vanaf het land, duurzaam beheer en beoordeling van menselijke activiteiten in gebieden die buiten het nationale rechtsgebied gelegen zijn, de instandhouding van de mariene biodiversiteit en de instelling en erkenning van mariene beschermingsgebieden in internationale wateren. Steunt de staatssecretaris deze inzet? Zo ja, zal hij ook bij de Informele Milieuraad in lijn met de resolutie van het Europees Parlement bepleiten dat in dergelijke instrumenten het rechtskader dient te worden vastgesteld voor mariene beschermingsgebieden, milieueffectbeoordelingen en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen uit het gebruik van genetische en andere hulpbronnen? Zal de staatssecretaris bepleiten dat deze instrumenten dienen te voorzien in toezichts- en handhavingsmechanismen? Deze leden halen hierbij als voorbeeld de gebrekkige grensoverschrijdende handhaving van de zeer beperkte regels ten aanzien van milieueisen aan stookolie aan. De kwaliteitsnormen voor scheepsbrandstoffen (ISO 8217) en de normen in het MARPOL-verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen moeten naar mening van deze leden mondiaal worden uitgebreid met normen voor gezondheid en milieu, en bunkerhavens zoals Rotterdam zouden beter moeten bijhouden wat de herkomst en kwaliteit is van geleverde olie, zoals in Singapore al gebeurt op basis van de regels van de zogeheten Singapore standard. Is de staatssecretaris bereid om te bepleiten dat Europa hiertoe het initiatief neemt in de aanloop naar de Rio+20 top, bijvoorbeeld samen met Singapore, om te komen tot een beter rechtskader en tot serieuze toezichts- en handhavingsmechanismen? Heeft de staatssecretaris, zo vragen deze leden zich af, voor wat betreft zijn inzet ten aanzien van de aanpak van de vervuiling van de oceanen nog andere voorstellen voor dergelijke nieuwe instrumenten gericht op toezicht en handhaving in aanvulling of ter uitwerking van de inspanning in het door hem beoogde actieplan? Is de staatssecretaris voornemens om concrete en afrekenbare doelen voor te stellen als onderdeel van een dergelijk actieplan, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzamere visserij in de Afrikaanse wateren en een minimum aan beschermde mariene reservaten van voldoende omvang, kwaliteit en met een actieve bescherming?
De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris om nader te duiden hoe hij invulling wil geven aan een sterkere VN milieuorganisatie. Kan de staatssecretaris een overzicht schetsen van de verschillende modellen die hiervoor mogelijk zijn, bijvoorbeeld een organisatievorm die lijkt op de WTO, op basis van een nieuw verdrag en met bindende arbitragemogelijkheden voor conflicten of een gespecialiseerd VN agentschap vergelijkbaar met de internationale arbeidsorganisatie ILO? Deze leden vragen de staatssecretaris tevens aan te geven of hij het voorstel steunt voor een internationaal milieuhof, om mondiale milieuwetgeving bindender en beter afdwingbaar te maken? Naar mening van de aan het woord zijnde leden heeft Nederland als land met een bijzondere internationale reputatie op het vlak van vrede en recht en een belangrijke internationale handelspositie bij uitstek de positie om voor een dergelijke instelling op te komen. Deelt de staatssecretaris deze mening en zo ja, is hij bereid om in ieder geval aan te geven dat Nederland bereid zou zijn om op zijn grondgebied een dergelijk hof te verwelkomen? De leden van de D66-fractie nemen kennis van de kritische houding van de staatssecretaris ten aanzien van de voorgestelde Sustainable Development Goals. Deelt de staatssecretaris de mening dat dergelijke doelen een goed raamwerk voor duurzaamheidsbeleid kunnen vormen post-2015, gelet op het feit dat de bestaande Millennium Development Goals al per 2015 behaald moeten worden? Waaraan denkt de staatssecretaris voor wat betreft geïntegreerde doelen en waar liggen nog lacunes voor meer milieugerelateerde doelen op mondiaal niveau? Deze leden zijn van mening dat dergelijke doelstellingen een kans bieden om gemeenschappelijke ambities uit te spreken.
De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris nader te duiden aan welke onderwerpen hij denkt met betrekking tot een focus voor het 7e Milieu Actie Programma ten aanzien van milieu en gezondheid. Wordt hieronder bijvoorbeeld een stevige implementatie en handhaving van de doelen van de thematische strategie inzake luchtverontreiniging verstaan, bijvoorbeeld door een bredere Europese implementatie van maatregelen ten behoeve van de luchtkwaliteit die in Nederland al gemeengoed zijn, hetgeen voor Nederland een belangrijke winst voor de gezondheid in 2020 zou opleveren?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de voorwaardelijkheid die de staatssecretaris voorstaat ten aanzien van een eventuele ETS doelstelling voor 2 030 weinig overtuigend is, zeker wanneer de voorwaarden waaraan gerefereerd wordt in het midden blijven en wanneer deze in combinatie met de wens om een set-aside te onderzoeken worden uitgedragen. Naar mening van deze leden zou Nederland moeten inzetten op een doelstelling die overeenkomt met een ETS plafond dat in de praktijk het investeringsklimaat schept waarmee Europa op een kostenefficient pad komt richting 2050, en daarvoor is nu de CO2 prijs te laag. Deze leden vragen de staatssecretaris daarom in te zetten op een set-aside en vooralsnog niet actief een voorwaardelijke CO2 doelstelling te bepleiten.
De leden van de D66-fractie spreken hun dank uit voor de informatievoorziening ten aanzien van de onderhandelingen in het internationaal luchtbeleid. Deze leden maken zich zorgen dat een terugval in de ambitie ten aanzien van de thematische strategie inzake luchtverontreiniging een tegenvaller zou betekenen voor de Nederlandse luchtkwaliteit en het ingezette beleid in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), terwijl de beschikbare cijfers van de inschattingen van de gezondheidsbaten van verdergaande verbeteringen van de Europese luchtkwaliteit juist een intensivering van het beleid rechtvaardigen. Klopt het bijvoorbeeld dat de gemiddelde concentratie en depositie ramingen van het RIVM uitgaan van een schatting van de Nederlandse primaire PM2,5 emissie van 12,7 kiloton in de referentieraming met een onderraming van 11,7 en een bovenraming van 14,0? Kortom dat hierbij is gerekend met 12,5 kiloton terwijl de nu in het kader van de onderhandelingen voorgestelde waarde met 13 kiloton hier nog boven ligt? Deze leden zijn van mening dat een moeilijk meetbaar plafond dat geen aanscherping zou inhouden ten aanzien van bestaande verwachtingen weinig winst op zou leveren voor de gezondheid in vergelijking met een reductie percentage voor PM2,5 en in het bijzonder voor ultra fijn stof (vooral roet) tussen nu en 2020. Deelt de staatssecretaris deze mening, en zo ja is hij bereid actief in te zetten op een ambitieus beleid en een strenger plafond voor deze vorm van fijn stof die in ieder geval een verdere reductie inhoudt?
De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris nader in te gaan op de relatie van de emissieplafonds met ander beleid zoals het klimaatbeleid en het natuurbeleid. Deze leden menen dat het vreemd is om beleid te voeren ten aanzien van bijvoorbeeld kritische depositiewaarden voor stikstof op de natuur, maar dat deze waarden vervolgens niet leidend zouden zijn voor de uitstootplafonds in het luchtbeleid. Deelt de staatssecretaris deze opvatting en is hij bereid in de verdere onderhandelingen een grotere synergie of in ieder geval bewuste afstemming tussen internationaal en Europees milieubeleid en ander beleid te bepleiten? De aan het woord zijnde leden vragen welke aanscherping van de nu voorziene emissieplafonds in theorie noodzakelijk zou zijn om voor de Nederlandse Natura 2000 gebieden de knelpunten als gevolg van stikstofdepositie weg te nemen. Klopt het dat deze in de ordegrootte van 50% zou liggen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Informele Milieuraad. Deze leden hebben een aantal vragen en opmerkingen aan de staatssecretaris.
De leden van de fractie van GroenLinks vinden het teleurstellend dat de staatssecretaris de Kamer pas eind april wil informeren over de Nederlandse inzet voor Rio+20. De pre-onderhandelingen zijn zowel op Europees als op internationaal niveau in volle gang. Tot nu toe is de Kamer alleen summier geïnformeerd in een aantal geannoteerde agenda’s. Deze leden verzoeken de staatssecretaris om zo snel mogelijk een integraal voorstel voor de Nederlandse inzet naar de Kamer te sturen, bij voorkeur vóór het gesprek met Eurocommissaris Potocnik en Europarlementariër Gerbrandy op 11 april 2012. Gezien de omvang en het belang van Rio+20 is het belangrijk dat de Kamer in een zo vroeg mogelijk stadium mee kan praten om te voorkomen dat de Kamer met voldongen feiten geconfronteerd wordt. Is de staatssecretaris bereid de Kamer in zijn inzet ook te informeren over de consultaties met het maatschappelijk middenveld?
Eén van de belangrijkste thema’s op de Rio+20-conferentie is de groene economie. Dat is een breed begrip. De leden van de fractie van GroenLinks willen daarom graag van de staatssecretaris weten wat zijn definitie is van een groene economie. Welke rol speelt schone energie volgens de staatssecretaris in een groene economie? Hoe ziet de voedselproductie er volgens de staatssecretaris in een groene economie uit? Hoe zien transport en vervoer eruit in een groene economie? De leden van de fractie van GroenLinks menen dat in een groene economie geen plaats is voor fossiele brandstoffen en kernenergie. Is de staatssecretaris het daarmee eens? Zo nee, kan de staatssecretaris onderbouwen waarom hij giftig radioactief afval en de uitstoot van schadelijke stoffen groen vindt?
De leden van de fractie van GroenLinks maken zich zorgen over de geloofwaardigheid van Nederland aan de internationale onderhandelingstafel. Op dit moment is Nederland één van de grootste viespeuken van Europa. De productie van schone energie blijft ver achter bij die van andere landen, de regering stemt in met de bouw van kolencentrales en de olieafhankelijkheid neemt niet af, maar toe. Wat is de invloed hiervan op de Nederlandse onderhandelingspositie? Vindt de staatssecretaris dat we op dit moment voldoende serieus genomen worden aan de Europese en internationale onderhandelingstafel? Zo ja, waar blijkt dat uit? Is de staatssecretaris het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat we serieuzer genomen zouden worden aan de internationale onderhandelingstafel als we onze zaakjes thuis op orde zouden hebben?
De EU-inzet voor Rio+20 richt zich op een routekaart met een concreet tijdpad voor de groene economie. Is de staatssecretaris het ermee eens dat het uitfaseren van steunmaatregelen voor fossiele brandstoffen deel uit zou moeten maken van die routekaart? Tijdens de G20-top in Pittsburgh (2009) hebben de G20-leiders beloofd de subsidies voor fossiele brandstoffen uit te faseren. Is de staatssecretaris voornemens te bepleiten dat een concreet stappenplan voor het uitfaseren van subsidies voor fossiele brandstoffen deel uit moet maken van de EU-inzet voor Rio+20?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat de duurzaamheidsdiscussie zich niet alleen zou moeten beperken tot energie. Ook het vergroenen van de wereldwijde voedselproductie en -consumptie zou hoog op de agenda moeten staan in Rio. Gaat de staatssecretaris zich daar hard voor maken in aanloop naar de conferentie? Is de staatssecretaris voornemens een concreet stappenplan te bepleiten voor een wereldwijde groene voedselvoorziening?
De Milieuraad heeft in maart vijf prioritaire gebieden benoemd voor de vergroening van de economie: energie, water, oceanen, landbeheer/ecosystemen en resource efficiency (met de nadruk op afval). Hoe verhouden de prioriteiten van de staatssecretaris (water, voedselzekerheid, indicatoren en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en afval) zich tot deze EU-prioriteiten? De staatssecretaris noemt energie niet als prioriteit, dit in tegenstelling tot de conclusies van de Milieuraad in maart. Waarom niet? De leden van de fractie van GroenLinks hopen dat energie ook voor de staatssecretaris een prioriteit is. Is de EU-prioriteit oceanen ook voor de staatssecretaris prioriteit? Vallen oceanen onder de Nederlandse prioriteit water of onder duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en afval of onder geen van beide? Wanneer komt de Europese Commissie met een nadere uitwerking van de EU-prioriteiten? Is de staatssecretaris bereid de Kamer zo snel mogelijk na het verschijnen daarvan, te informeren over zijn appreciatie van het Commissievoorstel?
De leden van de fractie van GroenLinks juichen het toe dat de staatssecretaris inzet op de ontwikkeling van indicatoren voor economische vooruitgang die verder kijken dan economische groei op de korte termijn. Bovengenoemde leden stellen voor dat Nederland, eventueel in samenwerking met andere Europese regeringen, zelf een commissie instelt die hier in navolging van de Stiglitz-Commissie mee aan de slag gaat. Dat kan volgens deze leden bijdragen aan het versnellen van de Europese en internationale discussie over indicatoren voor welvaart en welzijn in brede zin. Is de staatssecretaris hiertoe bereid?
Veel ontwikkelingslanden staan kritisch tegenover de discussie over het vergroenen van de economie. Toch lijkt het wel mogelijk om tot overeenstemming te komen met ontwikkelingslanden als geïndustrialiseerde landen bereid zijn in te stemmen met een uitgebreide set aan duurzaamheidsdoelstellingen (SDGs). De leden van de fractie van GroenLinks zien perspectief in het verbinden van de discussie over de groene economie met de discussie over de SDGs. De Milieuraad lijkt daar in haar conclusies ook positief tegenover te staan. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? In de geannoteerde agenda lezen we dat de staatssecretaris in Rio geen SDGs overeen wil komen, maar de doelen wil integreren in het post-2015 proces over de ontwikkeling van internationale ontwikkelingsdoelen. De leden van de fractie van GroenLinks vinden dat zorgwekkend. Het loskoppelen van de discussie over de groene economie en internationale duurzaamheidsdoelstellingen kan in Rio leiden tot een onnodige kloof tussen ontwikkelingslanden en geïndustrialiseerde landen. Waarom kiest de staatssecretaris er niet voor om de beide onderwerpen met elkaar te verbinden?
De leden van de fractie van GroenLinks vinden het positief dat de staatssecretaris in wil zetten op de vorming van een Raad voor Duurzame Ontwikkeling en een VN-milieuorganisatie. Deze leden zouden graag zien dat deze nieuw te vormen organisaties dezelfde bevoegdheden krijgen als de WTO. Dat kan bijdragen aan een goede balans tussen vrijhandel enerzijds en groene en sociale duurzaamheid anderzijds. Is de staatssecretaris bereid dit te bepleiten in de Europese en internationale onderhandelingen? Alleen het toekennen van uitvoeringsbevoegdheden is volgens deze leden onvoldoende. De Raad voor Duurzame Ontwikkeling en de VN-milieuorganisatie zouden ook een rol moeten krijgen in geschillenbeslechting.
Kan de staatssecretaris de Kamer informeren over de samenstelling van de Nederlandse delegatie naar Rio+20 en over waarom gekozen is voor deze precieze samenstelling?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn het met de staatssecretaris eens dat het 7e Milieu Actie Programma van de EU veel aandacht zou moeten besteden aan implementatie en handhaving. Maar daar zou het programma zich niet toe moeten beperken. Met name op het gebied van groene innovatie, energiebesparing, verduurzaming van de voedselproductie en waterkwaliteit is nog een wereld te winnen. De leden van de fractie van GroenLinks hopen dan ook dat de staatssecretaris niet uitsluitend inzet op implementatie en handhaving, maar juist ook op het verbreden van de Europese milieudoelen. Op het gebied van bronmaatregelen is nog een wereld te winnen. Kunnen deze leden ervan uitgaan dat de staatssecretaris voorstellen van andere EU-landen en het Europees Parlement om het Europese milieubeleid te verbreden, zal steunen? Is de staatssecretaris zelf bereid om ambitieuze bronmaatregelen op het gebied van bijvoorbeeld lucht- en waterkwaliteit te bepleiten?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met teleurstelling kennisgenomen van het vastlopen van de onderhandelingen over de routekaart naar een koolstofarme economie in 2050. Kan de staatssecretaris aangeven welke vervolgstappen hij nu van de Europese Commissie en de Milieuraad verwacht en hoe de Nederlandse inzet voor een 2030-doelstelling daarin een plaats kan krijgen? Is het bijvoorbeeld een optie om met een kopgroep van EU-landen die wel vooruit willen alsnog door te gaan met de routekaart? Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de EU zich laat gijzelen door een veto van één land? Kan de staatssecretaris nader ingaan op het krachtenveld in de Milieuraad? Zijn er behalve Polen nog andere landen die aan de rem hangen?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben ook een aantal vragen over het verbeteren van het ETS. Met prijzen rond de € 6,– draagt het systeem niet bij aan verduurzaming. Bovendien leiden de lage en volatile prijzen voor ETS-rechten tot onzekerheid bij marktpartijen. Hoe voert de staatssecretaris in dit kader de motie Van Tongeren/Van Veldhoven (Kamerstuknummer 31239–123) uit? Is de staatssecretaris bijvoorbeeld voornemens te pleiten voor verlaging van het plafond of voor een minimumprijs in het ETS? Op kunstveilingen is het heel normaal dat voorwerpen tegen een minimumprijs op de veiling worden gezet. Dat zou voor emissierechten ook het geval moeten zijn. Het is goed dat de staatssecretaris een verkenning naar het opzij zetten (set-aside) van emissierechten bepleit. Hoe ziet het krachtenveld voor verbeteringen in het ETS in de Milieuraad eruit? Is er voldoende draagvlak voor maatregelen om het ETS te verbeteren? Hoe staan andere EU-landen tegenover een verkenning naar een set-aside voor emissierechten of voor een structurele verlaging van het plafond? De staatssecretaris bepleit een verkenning naar uitbreiding van het ETS met andere sectoren en verdere harmonisering van het ETS. De leden van de fractie van GroenLinks vinden dat een goede zaak. Deze leden vragen zich af of er op deze punten nieuwe initiatieven van de Europese Commissie te verwachten zijn. Kan de staatssecretaris tevens aangeven hoe andere EU-landen hier tegenover staan? Wat is het krachtenveld in de Milieuraad? Tot slot merken deze leden op dat een aparte doelstelling voor energie-efficiëntie een goede aanvulling op het ETS zou zijn. Juist nu het ETS onvoldoende functioneert. Het plafond verlagen of een minimumprijs zijn effectieve manieren om het Europese klimaatbeleid te verbeteren. Het dwarsliggen bij het stellen van nieuwe normen draagt niet bij aan een beter klimaat.
Ten aanzien van de herziening van het Gothenburg-Protocol vragen de leden van de fractie van GroenLinks zich af wat de precieze Europese onderhandelingsinzet is. Kan de staatssecretaris de Kamer daarover op zo kort mogelijke termijn informeren? Op welke doelstellingen en instrumenten zet de EU in? Hoe ziet het krachtenveld eruit? Welke landen zijn voorstander van ambitieuzere normen? Welke Europese landen die nu nog geen partij zijn bij het Protocol wensen zich in de nabije toekomst aan te sluiten? In de brief van de staatssecretaris staat dat het RIVM dit voorjaar komt met een doorrekening van de verwachte effecten van de emissieplafonds op het halen van de doelen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit en het verminderen van eutrofiëring en verzuring. Is de staatssecretaris ook voornemens tegen die tijd met voorstellen te komen om de Nederlandse emissies van luchtverontreinigende stoffen terug te dringen? Nederland ligt nog niet op koers. Het is onzeker of de Europese en internationale doelen voor het terugdringen van luchtverontreiniging behaald gaan worden. Volgens de leden van de fractie van GroenLinks zijn daarom aanvullende beleidsmaatregelen nodig.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben ook nog een vraag over de informatievoorziening aan de Kamer. Deze leden zouden graag zien dat de staatssecretaris in verslagen en geannoteerde agenda’s uitgebreider ingaat op het krachtenveld in de Milieuraad. Zou de staatssecretaris voortaan in zijn geannoteerde agenda gedetailleerder kunnen beschrijven hoe het krachtenveld eruit ziet en wat de posities van verschillende landen zijn? Zou de staatssecretaris in zijn verslagen over openbare beraadslagingen in de Milieuraad, de interveniërende landen bij naam kunnen noemen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de Informele Milieuraad. Deze leden willen graag een aantal vragen stellen over de voorbereiding en de Nederlandse inzet voor de internationale duurzaamheidsconferentie Rio+20 die in juni dit jaar gehouden zal worden.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien graag spoedig de Nederlandse inzet voor Rio+20 tegemoet. Er zijn op Europees niveau al Raadsconclusies aangenomen, en er ligt ook al een zero-draft die voor de conferentie de richting aangeeft. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn zeer teleurgesteld over het lage ambitieniveau van deze zero-draft, deelt de staatssecretaris die mening?
Hoever is de ontwikkeling van de Nederlandse inzet nu gevorderd, en wanneer wordt deze aan de Kamer gezonden? Is al bekend welke leden van het kabinet onderdeel zullen uitmaken van de Nederlandse delegatie? Heeft de minister-president ondertussen al besloten of hij bereid is deze delegatie te leiden, aangezien hij tijdens het debat over de Europese Top heeft aangegeven de datum van de conferentie met potlood in zijn agenda te noteren? Deelt de staatssecretaris de mening dat het afvaardigen van de premier een goede illustratie zou zijn van het belang van deze mondiale duurzaamheidsconferentie? Zo nee, waarom niet?
De wijze waarop de mensheid omgaat met de aarde overschrijdt alle ecologische grenzen. Dit zal snel moeten keren, en het veranderen van productie- en consumptiepatronen is een van de sleutels om dit te bereiken. Dit moet het uitgangspunt van Rio+20 zijn, deelt de staatssecretaris die mening? De vier speerpunten van het kabinet voor de Nederlandse inzet voor Rio+20, te weten water, voedselzekerheid, indicatoren voor welvaart en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en afval kunnen op instemming rekenen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren. Deze leden zien deze uitgangspunten echter veel te weinig terugkomen in het beleid dat Nederland momenteel zelf voert, en zij maken zich dan ook zorgen over de concrete invulling van deze speerpunten. Het mag niet zo zijn dat het bij vrijblijvend pleiten voor een duurzame omgang met hulpbronnen blijft, terwijl Nederland blijft inzetten op het vergroten van onduurzame consumptie en de bio-industrie en het slechte voorbeeld blijft geven op onder andere het afvaldossier door zijn voornemen om het statiegeld af te schaffen. Woord en daad moeten naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren aan elkaar verbonden worden, en daar is op dit moment geen sprake van. Graag een reactie. Het is niet voldoende om alleen de productie langzaam te verduurzamen. Ook aan de consumptiekant zullen keuzes moeten worden gemaakt. Er zal een vorm van volumebeleid gevoerd moeten worden, willen alle mensen op aarde op een gezonde manier in hun behoeften kunnen voorzien, zonder de mogelijkheden van de toekomstige generaties daarin te beperken. Deelt de staatssecretaris die mening?
Het uitgangspunt van Rio+20 zou volgens de de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren moeten zijn dat de regeringen van de deelnemende landen zelf actie ondernemen, en zichzelf harde duurzaamheidsdoelstellingen opleggen. Het verduurzamen van productie en consumptie en het terugbrengen van het gebruik van grondstoffen binnen de grenzen van onze planeet kan niet worden overgelaten aan het bedrijfsleven. Graag een reactie hierop. Erkent de staatssecretaris dat regeringen de verantwoordelijkheid hebben om ons milieu te beschermen, en dat zij deze verantwoordelijkheid niet kunnen delegeren aan bedrijven die immers een winstoogmerk hebben? Op welke wijze is de staatssecretaris voornemens om het terugbrengen van de mondiale economie binnen de ecologische grenzen op te nemen in zijn inzet, en welke ambitie heeft hij hiervoor die hij verwezenlijkt wil zien in de slotverklaring?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het van groot belang dat er in Rio een ambitieuze agenda wordt overeengekomen met betrekking tot het verduurzamen van de landbouw, deelt de staatssecretaris die mening? Op welke wijze wil hij dit concreet gaan invullen? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien graag dat de volgende suggesties worden meegenomen in de Nederlandse inzet voor Rio+20, en krijgen graag een reactie op deze voorstellen.
In de afspraken die in Rio+20 gemaakt worden moet een hoofdstuk opgenomen worden over duurzame, diervriendelijke landbouw, waar ook dierenwelzijn wordt meegenomen. Dat betekent landbouw die is ingericht op het voeden van alle monden op de wereld, in plaats van op de lekkere trek van mensen in welvaartsnaties. Duurzame productie van plantaardige eiwitten voor menselijke consumptie moet een einde maken aan de verspilling van kostbaar voedsel aan de vee-industrie en het buitenproportionele beslag dat op dit moment op landbouwgrond wordt gelegd voor de productie van vlees, zuivel en eieren. Duurzame landbouw dus, die niet afhankelijk is van fossiele brandstoffen, energieverslindend kunstmest of vervuilende bestrijdingsmiddelen. De veehouderij zal terug moeten naar proporties die de aarde kan dragen en waarbij als centraal uitgangspunt centraal staat dat dieren hun natuurlijk gedrag kunnen uiten.
Het is simpelweg niet mogelijk om de hele wereld te voeden wanneer alle wereldbewoners zo veel vlees en zuivel consumeren als er momenteel in de westerse wereld gedaan wordt. Het terugdringen van de vleesconsumptie is dan ook een essentieel onderdeel van een te bereiken akkoord. Deelt de staatssecretaris die mening, en op welke wijze wil hij dit in de Nederlandse inzet voor Rio+20 verwerken?
Het verduurzamen van de landbouw en het verminderen van de vleesconsumptie zijn ook van essentieel belang voor de mondiale voedselzekerheid. Andere belangrijke aspecten zijn hierin naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren een regionalisering van de voedselproductie en kleinschalige, ecologische landbouw. De VN-rapporteur voor het recht op op voedsel, Olivier de Schutter, heeft hier een aantal belangrijke rapporten over geschreven. Deze rapporten moeten naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren leidend zijn in het Nederlandse speerpunt over voedselzekerheid. Honger is geen technisch vraagstuk, maar een verdelingsprobleem, onderschrijft de staatssecretaris dit uitgangspunt? Is hij bereid de adviezen van de heer De Schutter over te nemen in de Nederlandse inzet voor Rio+20? Zo nee, waarom niet? Een van de Nederlandse speerpunten voor Rio+20 is voedselzekerheid, is de staatssecretaris voornemens om ervoor te pleiten dat dit speerpunt in de slotverklaring van de conferentie wordt opgenomen?
Ook het waarborgen van een duurzaam gebruik van water is onlosmakelijk verbonden met voedselzekerheid. Dit moet naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dan ook naar voren komen in de Nederlandse inzet voor Rio+20, is dit ook het voornemen van de staatssecretaris? De staatssecretaris noemt terecht het beschermen van bossen en ecosystemen in zijn inzet voor dit speerpunt, maar de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen ook graag dat dit niet alleen internationaal bepleit wordt door de staatssecretaris, maar dat hij dit gegeven ook meeneemt in zijn eigen beleid, bijvoorbeeld met betrekking tot het importeren van duurzaam hout . De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren refereren hier naar het voornemen van de staatssecretaris om onduurzaam gekapt Maleisisch hardhout te importeren onder het duurzaam inkoop beleid- en het verhogen van de bijmengpercentages voor biomassa, wat leidt tot extra kap van onder andere Indonesische veenbossen. Graag een reactie hierop. Ontbossing is een belangrijk probleem, waarover naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren tijdens Rio+20 stevige afspraken over moeten worden gemaakt. Deelt de staatssecretaris die mening? Welke inzet heeft hij hier? Deelt hij de mening dat de slotverklaring van de conferentie de afspraak zou moeten bevatten dat ontbossing in 2020 gestopt moet zijn? Zo nee, welke ambitie hiervoor heeft hij dan?
Ook het beschermen van internationale wateren moet een centraal thema zijn op Rio+20 naar mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren. De staatssecretaris noemt het opstellen van een actieplan om vervuiling van de oceanen tegen te gaan. Welke onderdelen zou dit actieplan moeten bevatten? Welke inzet heeft de staatssecretaris voor het beschermen van de mariene biodiversiteit? In Nagoya is afgesproken om minimaal tien procent van de kust en oceanen te beschermen, op welke wijze komt de implementatie van deze afspraak terug in Rio? Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om de bescherming van de oceanen vast te leggen onder het VN-Zeerechtenverdrag?
Het ontwikkelen van andere indicatoren voor het meten van welvaart vinden de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren een belangrijk punt. Het is contraproductief om het opruimen van vervuiling wel mee te tellen als economische groei, terwijl de externe kosten die productie vaak met zich meebrengt niet worden afgetrokken hiervan. Dit geeft een vertekend beeld van onze werkelijke welvaart. Onder andere de Franse regering is hier al langer mee bezig, onder meer met behulp van vooraanstaande economen als Joseph Stiglitz. De Nederlandse inzet lijkt vooralsnog beperkt tot een mondiale ontwikkeling van andere indicatoren, waarom wordt hier niet ook een nationale inzet gepleegd? Is de staatssecretaris alsnog bereid ook voor Nederland zelf aan de slag te gaan met het ontwikkelen en implementeren van indicatoren die op een eerlijker wijze welvaart en welzijn meten?
Hierbij treft u de beantwoording aan van de schriftelijke vragen die door de vaste Kamercommissie voor Infrastructuur en Milieu op 5 april jl. zijn gesteld over de geannoteerde agenda voor de informele Milieuraad op 18 en 19 april in Horsens (Denemarken). Tijdens deze informele Raad wordt gesproken over documenten die worden opgesteld door het Deense voorzitterschap. Afgelopen week heb ik de documenten ontvangen voor de agendapunten over het emissiehandelsysteem (ETS) en het 7e Milieuactieprogramma (MAP). De documenten over Rio+20 zijn nog niet binnen.
Ik begrijp de wens van de GroenLinks-fractie om meer informatie te ontvangen over het krachtenveld. Ten tijde van het versturen van de geannoteerde agenda is dit echter lang niet altijd mogelijk. Veelal vindt pas rond die tijd de eerste behandeling van stukken in Raadswerkgroepen plaats en spreken lidstaten op ambtelijk niveau hun eerste reacties uit. In de weken tussen de verzending van de geannoteerde agenda en het AO Milieuraad worden de posities gaandeweg duidelijker en in het AO Milieuraad kan het krachtenveld vaak wel op hoofdlijnen worden geschetst. Het noemen van individuele lidstaten in dit stadium is niet aan de orde, dat zou de vertrouwelijkheid schenden. Een deel van de discussies tijdens de Raad is openbaar, waardoor uw Kamer toegang heeft tot informatie over het krachtenveld. Ik wijs erop dat dit niet geldt voor bijvoorbeeld discussies over Raadsconclusies, die zijn niet openbaar. Ik blijf ernaar streven de Kamer zo goed mogelijk te informeren over de Nederlandse inzet, waarbij het krachtenveld op hoofdlijnen wordt beschreven waar dit nodig is om de context en gang van zaken te duiden.
Ik ga achtereenvolgens in op de vragen die zijn gesteld over: RIO+20, luchtkwaliteit, het emissiehandelsysteem (ETS), de routekaart naar een koolstofarme economie in 2 050 en het 7e Milieuactieprogramma (MAP).
Rio+20
Zoals eerder aangegeven is het Kabinet op dit moment nog bezig met het bepalen van haar positie voor de Rio+20 conferentie in Rio de Janeiro dit voorjaar. Deze inzet kan pas op 11 mei worden afgestemd in de Rijksministerraad. Om deze reden is het nu niet mogelijk om antwoord te geven op de vragen die over dit onderwerp zijn gesteld. Medio mei biedt mijn collega Staatssecretaris Knapen namens het Kabinet de integrale Nederlandse inzet voor Rio+20 aan uw Kamer aan. Hierna zal er gelegenheid zijn voor uw Kamer om met Staatssecretaris Knapen en mij van gedachten te wisselen over deze inzet. Voor wat betreft de komende informele Milieuraad kan ik u verzekeren dat er geen besluiten zullen worden genomen.
Luchtkwaliteit
Leden van de fracties van de PvdA en het CDA hebben mij vragen gesteld over de wijze waarop de kabinetsinzet voor luchtkwaliteit is vastgesteld, waarbij gevraagd is of het beleid niet volgend moet zijn op gestelde doelen in plaats van andersom. De leden van de D66-fractie hebben in aanvulling hierop voor PM2,5 gevraagd of ik mij actief wil inzetten voor een strenger plafond specifiek voor deze stof. De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag zien dat het kabinet met voorstellen komt om de emissies van luchtverontreinigende stoffen verder terug te dringen en willen tevens worden geïnformeerd over het Europese krachtenveld en welke landen voorstander zijn van ambitieuzere normen.
Ik ben het eens met de stelling dat het beleid moet volgen op de doelen die we ons stellen. In de onderhandelingen heeft Nederland aangegeven dat er nog steeds een opgave op ons rust om het milieu te verbeteren en dat aanscherping van emissieplafonds daarbij noodzakelijk is. Dit geluid vond bij de EU-partners helaas weinig weerklank. Expliciete steun voor de Nederlandse positie was er van een beperkt aantal lidstaten. Bij verdere discussies over de EU-onderhandelingsinzet bleek dat de meerderheid van de lidstaten geen plafonds wil accepteren waarvoor aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Eén van de hiervoor gebruikte argumenten is dat een kerndoel van de herziening van het protocol moet zijn dat het voor landen buiten de EU beter mogelijk moet zijn om toe te treden als partij. Indien de lat qua milieuambitie op een te hoog niveau wordt gelegd, zou dit toetreding van deze landen ernstig kunnen bemoeilijken.
Het kabinet heeft in het regeerakkoord onder andere gesteld dat het inzet op een gelijk speelveld in Europa met betrekking tot de normen ten aanzien van emissies. Nu de meerderheid van de EU-lidstaten niet verder wenst te gaan dan doelen die met bestaand beleid haalbaar zijn, ziet het kabinet het niet als wenselijk om zelfstandig een scherper plafond te accepteren, waarvoor kostbaar nationaal aanvullend beleid nodig is, terwijl de baten ervan – als gevolg van minder milieubelasting – voor een belangrijk deel in het buitenland worden gerealiseerd.
De leden van de D66-fractie hebben mij gevraagd welke raming het kabinet heeft gehanteerd om tot een inzet voor een emissiedoel voor PM2,5 te komen, waarbij zij onder meer verwezen naar de verschillende ramingen die het rapport inzake concentraties en deposities van het RIVM noemt.
Het beantwoorden van deze vraag vereist enige uitleg. Het kabinet is bij het vaststellen van het voor Nederland acceptabele plafond voor PM2,5 uitgegaan van waar met vaststaand en voorgenomen beleid in 2020 wordt uitgekomen. De meest recente raming hiervoor is de zogeheten GCN 2011 raming, welke ook wordt gehanteerd voor bijvoorbeeld het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit1. Het getal dat in de RIVM-rapportage hierover is opgenomen (12 kiloton) is een afgerond getal. Indien een extra decimaal wordt gebruikt, is het 12,4 kiloton. Deze raming is gebaseerd op de in Nederland gebruikte hoeveelheid brandstof («fuel used»). Tijdens de technische briefing is aan uw Kamer gemeld dat de toekomstige verplichting gebaseerd zal zijn op de hoeveelheid in Nederland verkochte brandstof («fuel sold»). Door over te gaan op een emissie-inventaris gebaseerd op verkochte hoeveelheden brandstof wordt aangesloten bij de methodiek die de meeste EU-landen nu al hanteren. De extra emissie die daarmee onder het plafond wordt gebracht, bedraagt 0,4 kiloton. Daarmee komt de raming voor de emissie van PM2,5 in 2020 op 12,8 kiloton.
In mijn brief van 6 maart 20122, waarin ik uw Kamer informeerde over de kabinetsinzet m.b.t. emissiedoelen voor 2020, heb ik aangegeven dat zeer waarschijnlijk niet het absolute niveau van de emissie in 2020 als doel wordt opgenomen in het gewijzigde Gothenburg-protocol, maar dat landen zich gaan binden aan een procentuele reductie die ten opzichte van 2005 moet worden gehaald. Om dit nieuwe doel te kunnen vergelijken met de bestaande plafonds, welke per 2010 gelden, heb ik in die brief ter indicatie het reductiedoel (voor PM2,5: 37%) omgerekend naar een absolute emissie (afgerond 13 kiloton).
De leden van de fractie van de PvdA kunnen instemmen met het emissieplafond voor PM2,5, maar vragen zich af of dit al vanaf 2015 kan worden ingesteld.
Hierop kan ik antwoorden dat de herziening van het Gothenburg-protocol een proces is waarbij met circa 50 landen wordt onderhandeld. In 2007, bij het geven van het mandaat aan de werkgroep die de herziening moest voorbereiden, hebben de partijen bij het Verdrag inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging – waar het Gothenburg-protocol onder valt – gesteld dat nieuwe emissieplafonds bij voorkeur 2020 als doeljaar dienen te hebben3. In de onderhandelingen is de keuze voor 2020 als doeljaar verder geen punt van discussie geweest. Een eventueel vervroegen van het doeljaar naar 2015 zou, als het al in de onderhandelingen nog realiseerbaar zou zijn, in praktische zin weinig toevoegen, omdat de herziening van het protocol – en daarmee het emissieplafond – pas van kracht wordt na ratificatie door tweederde van de huidige partijen. Dit proces neemt normaalgesproken vijf tot zes jaar in beslag.
De leden van de CDA-fractie hebben mij gevraagd of ik bereid ben om op Europees niveau nieuwe inzichten over fijn stof, met name ultrafijnstof, in te brengen. Hiertoe ben ik zeker bereid. Het is zelfs onderdeel van mijn beleid en een vast punt in contacten die er zijn tussen mijn departement, de Europese Commissie en andere lidstaten.
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd om nader in te gaan op de relatie van de emissieplafonds met klimaat- en natuurbeleid. Zij vragen specifiek of kritische depositiewaarden voor stikstof op natuur niet leidend zouden moeten zijn voor de uitstootplafonds. Dezelfde leden vragen zich daarnaast af welke emissieplafonds in theorie nodig zouden zijn om voor de Nederlandse Natura2000 gebieden alle knelpunten m.b.t. stikstofdepositie weg te nemen. Laat ik vooropstellen dat de relatie tussen emissieplafonds en klimaat- en natuurbeleid evident is. Immers, het zijn dezelfde bronnen die zorgen voor emissies van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen. Daarnaast is er ook een wisselwerking tussen beiden. Hierover komt de laatste jaren steeds meer informatie beschikbaar: een stof als zwaveldioxide, die primair als luchtverontreiniger wordt beschouwd, blijkt in de atmosfeer ook een koelend effect te hebben. Roet, onderdeel van fijn stof, werkt juist opwarmend. Ik verwacht dan ook dat in de toekomst in internationale afspraken de trend zal zijn om tot een meer integraal klimaat- en luchtbeleid te komen.
Een belangrijke recente ontwikkeling op dit gebied wordt gevormd door het «Climate and Clean Air Initiative», opgezet door Zweden, de Verenigde Staten, Bangladesh, Canada en Mexico in februari 2012. Tijdens de laatste Milieuraad heeft mijn Zweedse collega hierover informatie gegeven. Op dit moment onderzoek ik of en hoe Nederland een bijdrage kan leveren die iets toevoegt aan de initiatieven van deze landencoalitie.
De opmerking van de leden met betrekking tot het gebruik van de kritische depositiewaarden als leidraad voor emissieplafonds ondersteun ik. In de onderhandelingen over nieuwe emissiedoelen wordt beoordeeld welke emissiereductie nodig is om in Europa aan deze depositiewaarden te voldoen en andersom welk effect eventuele reductiedoelen hebben op het bereiken van duurzame depositieniveaus. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat zelfs bij de inzet van alle nu beschikbare maatregelen in sommige delen van Europa deze niveaus nog steeds buiten bereik blijven. De emissiedoelen voor 2020 moeten daarom worden beschouwd als een tussenstap op weg naar een situatie waarin kritische depositiewaarden niet meer worden overschreden. Daarom wordt in het kader van de programmatische aanpak stikstof (PAS) ingezet op een dalende trend in de depositie van stikstof op Nederlandse Natura2000 gebieden, in combinatie met beheersmaatregelen, wat op termijn tot een duurzame instandhouding van deze gebieden leidt. Vooral dankzij de voorziene daling van de NOx-emissies en omdat extra maatregelen die de ammoniakemissie verder reduceren in de PAS worden genomen, wordt overal in Nederland een dalende stikstofdepositie verwacht. De lagere ambitieniveaus in Europa leiden niet tot wettelijke knelpunten bij de uitvoering van het PAS-beleid. Ze leiden er wel toe dat het bereiken van de situatie van een duurzame instandhouding op een later tijdstip zal worden bereikt.
De vraag hoeveel emissiereductie nodig is hangt af van de verdeling over landen. Actuele berekeningen van het «UN Coordination Centre for Effects» (gehuisvest bij het RIVM) geven aan dat met ammoniakemissiereducties tussen 2010 en 2 050 van 70% in Nederland (overeenkomend met een emissieniveau van 35–40 kton), 55% in België en 30% in Duitsland de depositie in het grootste deel van de stikstofgevoelige Natura2000 gebieden onder de kritische depositiewaarden zou komen te liggen.
De leden van de VVD-fractie hebben mij gevraagd om in te gaan op de verschillen tussen de aanpak van de emissie van ammoniak in Nederland en in omringende landen. Zij willen graag weten in hoeverre generiek Europees beleid bijdraagt aan het terugdringen van de stikstofdepositie en of er m.b.t. maatregelen sprake is van een gelijk speelveld voor Nederlandse ondernemers ten opzichte van ondernemers in omringende landen en in de rest van Europa.
De verlaging van de depositie van stikstof op natuurgebieden is deels gerealiseerd door emissiereducties in Nederland en deels door emissiereducties in landen om ons heen, als gevolg van nationaal en Europees beleid. Verdere uitvoering van al in EU-verband afgesproken maatregelen, zoals de invoering van de Euro-6 eisen aan motorvoertuigen en de aanscherping van emissie-eisen onder de richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU), dragen bij aan de verdere verlaging van de stikstofdepositie in de komende jaren. Deze eisen gelden uiteraard in alle Europese landen. Specifiek voor ammoniak geldt dat op Europees niveau sprake is van een lage graad van harmonisatie. De reden hiervoor kan ondermeer worden gezocht in het feit dat ammoniak in vergelijking tot andere stikstofverbindingen een korte atmosferische verblijftijd heeft. Dit betekent dat ammoniak vooral in een gebied direct rond een bron een effect zal hebben.
Voor de grootste landbouwbedrijven gelden wel Europees geharmoniseerde emissie-eisen, maar voor de kleinere gelden deze niet of slechts zeer beperkt. Niettemin is in alle ons omringende landen sprake van een actief beleid om de emissie van ammoniak terug te dringen met maatregelen die nationaal zijn vastgesteld. Zo zullen in Duitsland zeer binnenkort de regels voor het onderwerken van mest op landbouwgrond worden aangescherpt. De staatssecretaris van EL&I heeft uw Kamer op 13 september 2011 ingelicht over de wijze waarop in andere Europese landen wordt omgegaan met stikstofdepositie als maat voor belasting van natuurgebieden4.
In Nederland hebben we te maken met een hoge dichtheid aan vee en daarmee een hoge emissie van ammoniak per vierkante kilometer, vaak in de nabijheid van gevoelige natuurgebieden. De hoge dichtheid aan vee biedt enerzijds bedrijfsmatige voordelen, maar zorgt anderzijds voor een grotere belasting van de natuur omdat ammoniak met name direct rond de bron een milieueffect heeft. De combinatie van beide aspecten rechtvaardigt mijns inziens dat aan Nederlandse bronnen ambitieuzere eisen worden gesteld dan in andere landen. Samen met mijn collega van EL&I heb ik uw Kamer op 15 december 2011 ingelicht over een aanvullend pakket aan landbouwmaatregelen dat het kabinet in samenwerking met LTO voornemens is te treffen teneinde de emissie van ammoniak verder terug te dringen5.
De leden van de PvdA- en GroenLinksfractie hebben mij gevraagd op welke termijn zij van de regering de onderhandelingsinzet met betrekking tot het Gothenburg-protocol kunnen ontvangen. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 6 maart 20122, waarin ik deze inzet heb gemeld.
De leden van de GroenLinksfractie hebben aangegeven benieuwd te zijn welke landen hebben aangegeven zich bij een herzien protocol aan te willen sluiten. In antwoord hierop kan ik melden dat ratificatie van het protocol openstaat voor alle landen die partij zijn bij het Verdrag inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over grote afstand. Bij dit Verdrag zijn op dit moment7 50 landen partij en 1 regionale organisatie (de EU). Het huidige Gothenburg-protocol kent 26 partijen, waaronder vijf landen die geen lid zijn van de EU (Kroatië, Noorwegen, Macedonië, Verenigde Staten en Zwitserland). De verwachting is dat het geamendeerde protocol minimaal door de huidige partijen wordt geratificeerd en daarnaast ook door de overige EU-lidstaten en kandidaat-lidstaten. Rusland en Wit-Rusland hebben aangegeven op korte termijn toe te willen treden, alsmede diverse andere oost-Europese en centraal-Aziatische landen.
Emissiehandelsysteem ETS
De leden van de VVD en PvdA fracties vragen hoe Nederland inzet op verbetering van het ETS en de GroenLinks-fractie vraagt naar het draagvlak hiervoor. Het debat over het ETS was tot nog toe gericht op besluiten over de uitvoering van de herziene richtlijn en de uitbreiding met de luchtvaartsector. De Europese positie voor verdergaande verbetering van het ETS is nog in ontwikkeling. Voor bepaalde opties als het opzij zetten van emissierechten voor de fase na 2020 («set-aside») beginnen coalities van lidstaten te ontstaan, ook binnen het Europees Parlement. Deze discussie richt zich vooral op de gevolgen voor het ETS van het voorstel voor de richtlijn energie efficiëntie. Voor een structurele verlaging van het ETS-plafond geldt het bekende krachtenveld rond de Europese routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050. Voor zover bekend ontwikkelt de Commissie momenteel geen concrete voorstellen voor wijziging van de ETS-richtlijn en de onderliggende regelgeving.
Nederland pleit voor verbetering via een verkenning van het uitbreiden van het systeem naar andere sectoren (bijvoorbeeld via een «opt-in» van extra lachgasemissies), het toewerken naar koppeling aan andere ETS-systemen in andere landen via het «International Carbon Action Partnership» (ICAP) en het verder harmoniseren van de uitvoering van het ETS. Dit laatste door het bevorderen van best practices via zogenaamde «peer reviews» en het «ETS compliance forum». Nederland zal de Europese Commissie uitnodigen om uiterlijk in 2013 – mede in de context van de internationale klimaatonderhandelingen – met voorstellen te komen voor mogelijke aanpassingen in het ETS die passen bij het beoogde langetermijnpad op weg naar een koolstofarme economie. Daarbij kan de Commissie diverse opties voor versterking van het ETS in kaart brengen.
De VVD en CDA fracties vragen naar de Nederlandse positie jegens uitbreiding van het ETS en het gelijk speelveld. Het beleid van Nederland is gericht op een wereldwijde aanpak van emissiehandel zodat er zoveel mogelijk een gelijk speelveld komt. Daarnaast staat Nederland open voor nieuwe bedrijven en sectoren die via een «opt-in» onder het ETS willen en kunnen komen. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld al in de tweede fase (2008–2012) de lachgasemissies van de salpeterzuurindustrie op diens verzoek middels een «opt-in» onder het ETS gebracht.
Op de vraag van de VVD-fractie over de mogelijkheden tot aanpassing van het ETS kan ik antwoorden dat de Europese Unie en de lidstaten niet voornemens zijn ETS luchtvaart van tafel te halen of aan te passen, zolang er onderhandelingen plaatsvinden binnen ICAO om een mondiaal systeem voor CO2-reductie tot stand te brengen. Alle lidstaten steunen een aanpak voor het reduceren van broeikasgassen van de luchtvaart. Een aantal lidstaten heeft openlijk aangegeven zich zorgen te maken over het effect dat tegenmaatregelen van derde landen wegens het EU ETS zal hebben op de concurrentiepositie van de Europese luchtvaartsector. Meerdere landen delen mijn zorgen, maar met het oog op de onderhandelingen in ICAO en meer in het algemeen in het kader van de internationale positie van de EU is afgesproken dat de lidstaten als Europese Unie één front vormen door vast te houden aan hun besluit uit 2008. De PvdA-fractie vraagt welke ICAO landen aandringen op uitstel van het ETS voor luchtvaart. Het betreft hier de ondertekenaars van de Delhi verklaring van 29 september 2011 en van de Moskou verklaring van 20 februari 2012. Onder de 22 landen bevinden zich naast Rusland en India als initiatiefnemers ook landen als China, VS, Brazilië, Saudi-Arabië en Zuid-Afrika.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze diplomatie en activiteiten zijn ingezet die bijdragen aan het bereiken van internationale overeenstemming over luchtvaartemissies. De lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie trekken gezamenlijk op in de versneld in beweging gekomen onderhandelingen binnen ICAO. Er liggen op dit moment vier opties op tafel voor een mondiaal systeem voor het terugdringen van de broeikasgassen van de luchtvaartsector. Nederland en de andere EU lidstaten hebben een expert groep gevormd, die zorgdraagt voor de gecoördineerde Europese inbreng voor de ontwikkeling van de voorgestelde opties binnen ICAO. Verder dringt Nederland in de eigen bilaterale contacten met derde landen aan op een actieve rol in het ICAO proces. Volgens de routekaart die het ICAO secretariaat heeft geschetst, is eind 2012 een voorstel uitgewerkt voor een mondiaal akkoord, dat zou kunnen worden bekrachtigd tijdens de ICAO bijeenkomst in het najaar van 2013.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de uitvoering van de motie Van Tongeren/Van Veldhoven (Kamerstuknummer 31 239, nr. 123) en in het bijzonder naar een pleidooi voor verlaging van het plafond of voor een minimumprijs in het ETS. Nederland wil de Europese discussie verleggen naar het vaststellen van een doelstelling in 2 030, waarbij Nederland inzet op een voorwaardelijke Europese doelstelling van 40% reductie broeikasgassen in 2030. Wanneer de EU besluit over te gaan naar een -40% doelstelling in 2 030, moet bekeken worden hoe het ETS hierop moet worden aangepast. De introductie van een minimumprijs is een ingreep in de CO2-markt die binnen de huidige EU-ETS-richtlijn niet mogelijk is. De regering nodigt de Europese Commissie uit om uiterlijk in 2013 – mede in de context van de internationale klimaatonderhandelingen – met voorstellen te komen voor mogelijke aanpassingen in het ETS die passen bij het beoogde langetermijnpad op weg naar een koolstofarme economie.
Tot slot vragen de leden van de VVD en D66 fracties naar de stand van zaken van de moties ingediend bij het debat over het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene ETS-richtlijn. Wat betreft de motie Van der Werf/Leegte (Kamerstuknummer 32 667, nr. 20) over de opname van niet-ETS sectoren in het systeem laat ik in de komende maanden onderzoek plaatsvinden. Toegezegd was om de resultaten voor de zomer naar de Kamer te sturen, maar gezien de omvang van het onderzoek en de complexiteit van het onderwerp stel ik voor u de resultaten uiterlijk in september toe te sturen. Wat betreft de motie Leegte/ Van der Werf (Kamerstuknummer 32 667, nr. 21) pleit het kabinet voor onderzoek van de Commissie naar het opzij zetten van emissierechten ter versterking van het ETS.
Routekaart koolstofarme economie
In het kader van de informele Milieuraad vraagt de GroenLinks-fractie hoe het nu verder moet met de routekaart naar een koolstofarme economie in 2050. Tijdens de Milieuraad van afgelopen maart is de Raad er niet in geslaagd overeenstemming te bereiken over de raadsconclusies over dit onderwerp. Dat betreur ik, maar dat laat niet weg dat de Commissie nog altijd initiatiefrecht heeft. Het vastlopen van de discussie in de Raad hoeft de Commissie er niet van te weerhouden een verdere uitwerking te geven aan de routekaart. Wel is het natuurlijk een belangrijk signaal en ik ga ervan uit dat de Commissie rekening zal houden met alle posities van lidstaten die in de Raad zijn geuit bij het invullen van het vervolg. Dan gaat het om zowel de ambities die individuele lidstaten bepleiten als de reserves die een aantal lidstaten heeft onder andere als gevolg van de huidige economische crisis. Een «alleingang» van koplopende lidstaten is nu wat mij betreft niet aan de orde, een effectief EU klimaatbeleid, ook waar het gaat om onze positie in mondiale onderhandelingen, vergt samenwerking van alle EU lidstaten.
7e Milieuactieprogramma
In reactie op de vraag van de VVD-fractie over wanneer ze het fiche over de mededeling «Meer voordelen door EU-milieumaatregelen: vertrouwen kweken door de kennis en de reactiecapaciteit te verbeteren» tegemoet kan zien, kan ik mededelen dat dit op 13 april in de Ministerraad zal worden besproken en hierna aan de Kamer zal worden gestuurd.
De PvdA-fractie vraagt naar de stand van zaken van de implementatie van het bestaande EU milieubeleid in Nederland. Op 30 januari heeft uw Kamer van Staatssecretaris Knapen een brief ontvangen over de stand van zaken van implementatie van milieubeleid (Kamerstuk 21 109 nr. 204). Uw Kamer heeft daarin kunnen lezen dat in Nederland op dat moment op milieugebied alleen bij de Richtlijn autowrakken sprake was van een achterstand, vanwege een formaliteit (melding in de Staatscourant van reeds geldende regels). Dit is inmiddels opgepakt en er zijn geen andere dreigende achterstanden.
Verbetering van de implementatie van EU beleid gaat echter verder dan alleen ervoor zorgen dat alle landen de EU-regels in wetgeving omzetten. Het gaat er ook om dat in alle lidstaten gelijkwaardige voorzieningen worden getroffen om het beleid uit te voeren en dat hier ook op wordt toegezien. Als ik het in het kader van het 7e MAP heb over verbetering van de implementatie, dan gaat het bijvoorbeeld over het delen van kennis over de uitvoering en handhaving op lidstaatniveau en over de aanpak van verschillen tussen lidstaten in de interpretatie van richtlijnen.
De PvdA-fractie stelde een vraag over de implementatie van de Richtlijn hernieuwbare energie, die verplicht tot het behalen van een aandeel hernieuwbare energie in de vervoersector. Deze diende op 5 december 2010 te zijn geïmplementeerd door de lidstaten. Recentelijk heeft de Europese Commissie Finland, Griekenland en Polen een laatste waarschuwing («reasoned opinions») toegestuurd aangezien deze lidstaten de Commissie vooralsnog niet hebben geïnformeerd over hun nationale implementatie van de richtlijn. Deze lidstaten hebben van de Commissie twee maanden de tijd gekregen om de richtlijn volledig te implementeren.
Voor een Europees «level playing field» is het van belang dat alle lidstaten Europese regelgeving implementeren. Nederland zet zich in om dit zoveel mogelijk op geharmoniseerde wijze te laten plaatsvinden. De gehele EU biobrandstoffenmarkt is gebaat bij een gelijk speelveld. Bovendien wordt de afzetmarkt voor Nederlandse bedrijven beperkt als sommige landen de richtlijn niet implementeren. Met de drie specifiek genoemde landen zijn overigens nauwelijks handelscontacten op het gebied van biobrandstoffen en daardoor zijn er voor Nederland geen directe belangen in het geding.
De leden van D66 vragen welke onderwerpen ten aanzien van milieu en gezondheid terug zouden kunnen komen in het 7e MAP. In het discussiestuk dat het Deens voorzitterschap inmiddels heeft verspreid, wordt onder andere voorgesteld om enkele leemtes in het huidige EU milieubeleid in het 7e MAP op te nemen, specifiek waar het gaat om beleid ten aanzien van de toelating en het gebruik van stoffen. Ik ben het er mee eens dat het EU beleid nu niet voldoende rekening houdt met nieuwe technieken als nanotechnologie en nieuwe inzichten bijvoorbeeld over combinatietoxicologie. Ik heb dan ook in de Milieuraad van juni vorig jaar gepleit voor initiatief vanuit de Commissie op dit gebied. Maar dat wil niet zeggen dat dit in het 7e MAP moet worden belegd. Gezien de doelstelling die het 6e MAP al bevatte om binnen een generatie te komen tot een veilige (voor zowel milieu als gezondheid) productie en veilig gebruik van chemicaliën zou dit onderwerp zo snel mogelijk moeten worden opgepakt. Dan ligt het niet voor de hand om te wachten op het 7e MAP dat naar verwachting pas in 2014 in werking zal treden en een langere looptijd zal hebben. Het 7e MAP kan wel op andere manieren een belangrijke bijdrage leveren op gebied van milieu- en gezondheid, bijvoorbeeld door – zoals de fractie van D66 voorstelt – te werken aan een verbeterde implementatie van het luchtkwaliteitsbeleid in de EU.
Verbetering van de implementatie van EU-milieubeleid is wat mij betreft een van de belangrijkste kansen om te zorgen dat het EU beleid echt het hoofd biedt aan de uitdagingen waar we voor staan. Tegelijkertijd constateert de EU, zoals ook verwoord in de Europa 2020 strategie en het onderliggende vlaggenschipinitiatief natuurlijke hulpbronnen, dat er een behoorlijke uitdaging ligt om de Europese economie te verduurzamen. Ik zie dan ook zeker een mogelijke rol voor het 7e MAP in de verdere uitwerking van de stappen die hiervoor nodig zijn. Dit sluit mijns inziens goed aan bij de inbreng van de GroenLinks-fractie.
Ook voor wat betreft het belang van bronmaatregelen kan ik mij aansluiten bij de inbreng van GroenLinks. Ambitieuze doelstellingen voor het verbeteren van de milieukwaliteit zijn niet genoeg, hiervoor moeten ook maatregelen worden genomen. Lidstaten kunnen zelf op nationaal niveau invulling hieraan geven, maar veelal zijn maatregelen op lidstaatniveau niet kosteneffectief en kunnen ze verstorend zijn voor het «level playing field». Nederland pleit daarom op tal van dossiers, waaronder de lopende onderhandeling over de herziening van de Richtlijn prioritaire stoffen, voor ambitieuze bronmaatregelen op EU niveau.
Velders, G. et al., Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, rapportage 2011, RIVM rapport 680362001/2011, tabel 3.1.
Verslag van de 25e zitting van het Uitvoerend Orgaan, ECE/EB.AIR/91, punt 59. (Report of the Executive Body on its twenty-fifth session, te raadplegen via http://www.unece.org/env/lrtap/welcome.html)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-08-424.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.