Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 november 2015
Zeventig jaar geleden capituleerde Japan en kwam er ook in Nederlands-Indië een einde
aan de Tweede Wereldoorlog.
Regelingen met betrekking tot de erkenning van achterstallige salarissen van militairen
en ambtenaren in dienst van Nederlands-Indië en de regelingen met betrekking tot de
geleden oorlogsschade lieten lang op zich wachten. De inhoudelijke keuzes hierbij
en de wijze van uitvoering raakten pijnlijk aan oude wonden en verdrongen herinneringen.
Er is in dit proces ook lange tijd veel niet gezegd en niet gedaan, waardoor het verhaal
over de omgang met het Indische oorlogsleed inmiddels een moeilijk en pijnlijk verhaal
is geworden. Dit verleden kan niet ongedaan worden gemaakt.
Nogmaals erken ik dit. Ik ben me er van bewust dat het moeilijk is de goede woorden
te vinden die uiting geven aan wat er in de achterban van het Indisch Platform leeft.
Ik heb u eerder aangegeven dat een integrale oplossing voor de Indische kwestie, die
zowel door het kabinet als door het Indisch Platform kon worden geaccepteerd en vóluit
kon en zou worden verdedigd naar zijn gehele achterban, (vooralsnog) niet mogelijk
bleek.
In het Algemeen Overleg over de Indische Kwestie op 14 oktober jl. zegde ik toe om
voor de VWS-begrotingsbehandeling in overleg te treden met het Indisch Platform. Dit
om te bezien of er draagvlak bij het Indisch Platform is om over te kunnen gaan tot
een financiële regeling – op morele gronden – voor de «backpay». Het gaat dan om de
niet uitbetaalde salarissen aan ambtenaren en militairen die in dienst waren van het
Nederlands-Indisch Gouvernement gedurende de Japanse bezetting en nu zelf nog in leven
zijn.
Dit overleg heeft inmiddels plaats gevonden. Het verheugt mij u te kunnen mededelen,
dat het Indisch Platform akkoord gaat om het punt van de «backpay» op korte termijn
gezamenlijk op deze wijze tot een definitieve oplossing te brengen, waarmee dit dossier
kan worden gesloten. Ook vanuit het besef dat de zeer hoge leeftijd van de doelgroep
vraagt om een snelle en passende afronding – 70 jaar na de capitulatie van Japan.
Mede gezien die zeer hoge leeftijd van de betrokkenen, veelal ruim 90 jaar, ben ik
me ervan bewust dat dit zo spoedig mogelijk afgehandeld dient te worden. Met uw instemming,
zoals tijdens het AO naar voren kwam, neem ik daartoe in overleg met het Indisch Platform
de nodige initiatieven.
Over de feitelijke invulling van een regeling zal ik met het Indisch Platform overleg
voeren. Hiervoor hebben we over een aantal punten al overeenstemming bereikt. Allereerst
moet het gaan om werkelijke genoegdoening, wat zich onder meer uit in een substantieel
bedrag voor betrokkenen. Het IP heeft daarbij aangegeven een netto bedrag per persoon
van 25.000 euro passend te vinden. Ik ondersteun dat. Het geeft invulling aan de morele
erkenning, die ook de NIOD rapporten aan de orde stellen.
Als datum voor het vaststellen van de groep rechthebbenden zoals hiervoor beschreven
denk ik aan 15 augustus 2015, exact 70 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Verder zal naar de individuele rechthebbenden een passende brief worden gestuurd die
de erkenning bevestigt. Tot slot zal ik in de uitvoering maximaal aansluiten op reeds
beschikbare informatie over rechthebbenden, zodat deze zo min mogelijk worden belast
en de uitvoering snel ter hand kan worden genomen.
Zodra de vervolggesprekken met het Indisch Platform hebben geleid tot een compleet
uitvoeringsreglement zal ik u hierover berichten. Voor de invulling van het collectieve
aspect zal ik de afstemming met het Indisch Platform zoeken.
Tot slot nog het volgende. De algemene doelstelling van het Indisch Platform is ons
bekend. Het is vanzelfsprekend aan het Indisch Platform, mede ingericht op verzoek
van de Nederlandse regering als haar gesprekspartner voor de gehele Indische Gemeenschap,
om naast de «backpay» zorg te dragen voor de verdere doelstellingen die uit haar belangen
en achterban voortkomen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn