Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2022, 129 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2022, 129 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 16 december 2021, 2021-0000248522, directie Financiële Markten;
Gelet op Verordening (EU) nr. 2019/1238 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) (PbEU 2019, L 198) en de artikelen 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, 1:50a, 1:79, eerste lid, onderdeel b, 1:80, aanhef en onderdeel b, 1:81, eerste lid, en 1:94, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet op het financieel toezicht;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 februari 2022, nr. No.W06.21.0375/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 22 maart 2022, 2022-0000093749, directie Financiële Markten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt na het onderdeel «verordening (EU) nr. 2019/1156 (grensoverschrijdende distributie van beleggingsinstellingen en icbe’s)» een onderdeel ingevoegd:
Verordening (EU) nr. 2019/1238 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) (PbEU 2019, L 198);
B
In artikel 1a wordt na «Dit besluit berust mede op de artikelen» ingevoegd «1:50a, ».
C
In artikel 2, eerste lid, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
aa. voor verordening (EU) nr. 2019/1238 (PEPP):
1°. ten aanzien van de artikelen 4 tot en met 13, de hoofdstukken III en IV, de artikelen 42 tot en met 44, 45, tweede lid, 48 en 50, zesde lid, de hoofdstukken VII en VIII, artikel 63 en hoofdstuk X: de Autoriteit Financiële Markten;
2°. ten aanzien van de artikelen 41, 45, eerste lid, 46, en 49, tweede en derde lid: de Nederlandsche Bank;
D
Na artikel 2b worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Voordat de Autoriteit Financiële Markten beslist op een aanvraag tot registratie van een paneuropees persoonlijk pensioenproduct als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/1238 (PEPP), vraagt zij advies aan de Nederlandsche Bank inzake de beoordeling van de regelingen betreffende portefeuille- en risicobeheer en administratie met betrekking tot het paneuropese persoonlijke pensioenproduct en de identiteit van de aanvrager indien de aanvrager een onderneming als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, b of c, van genoemde verordening is, en, indien van toepassing, de identiteit van de bewaarder, indien de aanvrager een onderneming als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, e of f, van genoemde verordening is.
2. De Nederlandsche Bank brengt schriftelijk advies uit binnen zes weken na ontvangst van het verzoek.
3. Indien de Nederlandsche Bank naar aanleiding van de adviesaanvraag als bedoeld in het eerste lid oordeelt dat de aanvraag tot registratie, met inachtneming van artikel 6, vierde lid, van verordening (EU) nr. 2019/1238 (PEPP), afgewezen dient te worden, doet zij een bindende aanbeveling tot afwijzing van de aanvraag tot registratie en geeft de Autoriteit Financiële Markten uitvoering aan die aanbeveling.
4. Een bindende aanbeveling als bedoeld in het derde lid is met redenen omkleed.
5. Indien de Autoriteit Financiële Markten uitvoering geeft aan de aanbeveling door een besluit te nemen, maakt de aanbeveling deel uit van het te nemen besluit.
1. De Autoriteit Financiële Markten stelt de Nederlandsche Bank in kennis van het voornemen om op grond van artikel 8, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/1238 (PEPP) de registratie van een paneuropees persoonlijk pensioenproduct door te halen.
2. De Nederlandsche Bank kan de Autoriteit Financiële Markten een bindende aanbeveling doen om op grond van artikel 8 van de in het eerste lid genoemde verordening de registratie van een paneuropees persoonlijk pensioenproduct door te halen op een of meer van de volgende gronden:
a. de PEPP-aanbieder heeft, naar later blijkt, bij de aanvraag van de registratie onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt, en kennis omtrent de juiste en volledige gegevens zou ertoe hebben geleid dat de Nederlandsche Bank op grond van artikel 2c, tweede lid, had geadviseerd om de aanvraag tot registratie af te wijzen;
b. de PEPP-aanbieder heeft omstandigheden of feiten verzwegen op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop het paneuropese persoonlijke pensioenproduct was geregistreerd zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de Nederlandsche Bank op grond van artikel 2c, tweede lid, zou hebben geadviseerd om de aanvraag van de registratie af te wijzen;
c. de PEPP-aanbieder heeft de in het eerste lid genoemde verordening ernstig of stelselmatig geschonden en de Nederlandsche Bank is ervan overtuigd dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de schending of schendingen een risico vormen voor de stabiliteit van het financiële stelsel of een deel daarvan in ten minste één lidstaat;
d. de PEPP-aanbieder of het paneuropese persoonlijke pensioenproduct voldoet niet meer aan de voorwaarden waaronder het paneuropese persoonlijke pensioenproduct is geregistreerd, en de Nederlandsche Bank is ervan overtuigd dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat dat een risico vormt voor de stabiliteit van het financiële stelsel of een deel daarvan in ten minste één lidstaat.
3. Indien de Nederlandsche Bank op grond van het tweede lid een bindende aanbeveling doet om de registratie door te halen, geeft de Autoriteit Financiële Markten uitvoering aan die aanbeveling.
4. Een bindende aanbeveling als bedoeld in het derde lid is met redenen omkleed.
5. Indien de Autoriteit Financiële Markten uitvoering geeft aan de aanbeveling door een besluit te nemen, maakt de aanbeveling deel uit van het te nemen besluit.
1. De Autoriteit Financiële Markten stelt de Nederlandsche Bank in kennis van het voornemen om op grond van artikel 63, eerste lid, van de verordening (EU) nr. 2019/1238 (PEPP) het op de markt brengen en distribueren van een paneuropees persoonlijk pensioenproduct te verbieden of te beperken.
2. De Nederlandsche Bank kan de Autoriteit Financiële Markten een bindende aanbeveling doen om op grond van artikel 63, eerste lid, van de in het eerste lid genoemde verordening het op de markt brengen en distribueren van een paneuropees persoonlijk pensioenproduct te verbieden of te beperken op de grond dat redelijkerwijs is aan te nemen dat het paneuropese persoonlijke pensioenproduct een risico vormt voor de stabiliteit van het financiële stelsel of een deel daarvan in ten minste een lidstaat, mits is voldaan aan artikel 63, eerste lid, onderdelen b tot en met d.
3. Indien de Nederlandsche Bank op grond van het tweede lid de Autoriteit Financiële Markten een bindende aanbeveling doet om te besluiten tot het verbieden of beperken van het op de markt brengen en distribueren van een paneuropees persoonlijk pensioenproduct, geeft de Autoriteit Financiële Markten uitvoering aan die aanbeveling.
4. Een bindende aanbeveling als bedoeld in het derde lid is met redenen omkleed.
5. Indien de Autoriteit Financiële Markten besluit tot het verbieden of beperken van het op de markt brengen en distribueren van een paneuropees Europees persoonlijk pensioenproduct naar aanleiding van een bindende aanbeveling van De Nederlandsche Bank, maakt dat advies deel uit van het besluit.
E
Artikel 3, eerste lid, komt te luiden:
1. De Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening wordt aangewezen als orgaan als bedoeld in:
a. artikel 11, eerste lid, van verordening (EG) nr. 924/2009 (grensoverschrijdende betalingen);
b artikel 12 van verordening (EU) nr. 260/2012 (betaaldiensten);
c. artikel 15 van verordening (EU) nr. 2015/751 (afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties);
d. artikel 51 van verordening (EU) nr. 2019/1238 (PEPP).
F
Aan artikel 7 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. verordening (EU) nr. 2019/1238 (PEPP).
G
In bijlage 1 wordt na het onderdeel «Verordening (EU) nr. 2019/1156 (grensoverschrijdende distributie van beleggingsinstellingen en icbe’s)» een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 4
Artikel 5, eerste lid
Artikel 9
Artikel 15, eerste lid
Artikel 18
Artikel 19
Artikel 20, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde lid
Artikel 21, eerste, tweede en zesde lid
Artikel 22
Artikel 24
Artikel 25, eerste lid
Artikel 26
Artikel 27
Artikel 28
Artikel 29
Artikel 30
Artikel 31, vijfde lid
Artikel 33
Artikel 34, eerste tot en met vierde lid
Artikel 35
Artikel 36
Artikel 37, eerste en tweede lid
Artikel 38
Artikel 39
Artikel 40
Artikel 41, eerste lid
Artikel 42, eerste, tweede, derde en vijfde lid
Artikel 44
Artikel 45
Artikel 46
Artikel 48
Artikel 49, derde lid
Artikel 50, eerste tot en met vijfde lid
Artikel 52, eerste, derde en vierde lid
Artikel 53, eerste, derde tot en met vijfde lid
Artikel 54
Artikel 55, eerste lid
Artikel 56
Artikel 58, eerste en tweede lid
Artikel 59
Artikel 60
Artikel 67, tweede lid, onderdeel a
H
In bijlage 2 wordt na het onderdeel «Verordening (EU) nr. 2019/1156 (grensoverschrijdende distributie van beleggingsinstellingen en icbe’s)» een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel |
Boetecategorie: |
---|---|
4 |
3 |
5, eerste lid |
3 |
9 |
3 |
15, eerste lid |
3 |
18 |
3 |
19 |
3 |
20, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde lid |
3 |
21, eerste, tweede en zesde lid |
3 |
22 |
3 |
24 |
3 |
25, eerste lid |
3 |
26 |
3 |
27 |
3 |
28 |
3 |
29 |
3 |
30 |
3 |
31, vijfde lid |
3 |
33 |
3 |
34, eerste tot en met vierde lid |
3 |
35 |
3 |
36 |
3 |
37, eerste en tweede lid |
3 |
38 |
3 |
39 |
3 |
40 |
3 |
41, eerste lid |
3 |
42, eerste, tweede, derde en vijfde lid |
3 |
44 |
3 |
45 |
3 |
46 |
3 |
48 |
3 |
49, derde lid |
3 |
50, eerste tot en met vijfde lid |
3 |
52, eerste, derde en vierde lid |
3 |
53, eerste, derde tot en met vijfde lid |
3 |
54 |
3 |
55, eerste lid |
3 |
56 |
3 |
58, eerste en tweede lid |
3 |
59 |
3 |
60 |
3 |
67, tweede lid, onderdeel a |
3 |
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 24 maart 2022
Willem-Alexander
De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag
Uitgegeven de dertigste maart 2022
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Het thans voorliggende besluit wijzigt het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten (hierna: het besluit) en geeft uitvoering aan Verordening (EU) nr. 2019/1238 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) (PbEU 2019, L 198) (hierna ook: de verordening). Met dit besluit wordt voorzien in: (1) het aanwijzen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB) als de bevoegde autoriteiten in de zin van de verordening, (2) het aanwijzen van het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) als het orgaan voor geschillenbeslechting, (3) sanctioneringsmogelijkheden bij overtreding van de verordening zodat een bestuursrechtelijke boete kan worden opgelegd, en de bestuursrechtelijke sancties of maatregelen die kunnen worden opgelegd, waaronder de last onder dwangsom en de publicatie van overtredingen, voor zover dat niet op grond van de reeds bestaande regelgeving mogelijk is.
Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt met de artikelnummers verwezen naar de artikelnummers in de verordening.
Aan het slot van de toelichting is voorzien in een transponeringstabel.
De Pan-Europees Persoonlijk Pensioenproduct (PEPP)-verordening strekt tot productregulering voor individueel pensioensparen. Aanbieders van pensioenproducten in de derde pijler (vrijwillige, persoonlijke pensioenproducten) kunnen vrijwillig gebruik maken van het label PEPP, mits ze hun pensioenproduct vormgeven conform de in de verordening uitgewerkte gestandaardiseerde productkenmerken. Tot deze gestandaardiseerde productkenmerken behoren onder andere bepaalde informatieverplichtingen jegens de spaarder en er worden eisen gesteld op het gebied van het beleggingsbeleid en kosten. Daarnaast dient een aanbieder, na toetsing door de nationale toezichthouder, geregistreerd te zijn in een openbaar register van erkende aanbieders. Een PEPP kan worden aangeboden door verzekeraars, banken, pensioeninstellingen (voor zover die volgens het nationale recht bevoegd zijn en onder toezicht staan om persoonlijke pensioenproducten aan te bieden), beleggingsinstellingen en beleggingsondernemingen. Aanbieders kunnen een PEPP in de gehele Europese Unie aanbieden. Een spaarder kan bij verhuizing naar een andere lidstaat het sparen binnen een PEPP voortzetten.
Alvorens enkele opmerkingen te maken over toekenning van bevoegdheden aan de AFM en DNB, wordt kort ingegaan op de systematiek op dit punt van de verordening. Artikel 5 van de verordening bepaalt dat een PEPP alleen dan kan worden ontwikkeld en gedistribueerd indien de Europese Verzekerings- en Pensioenautoriteit (hierna: EIOPA, de afkorting voor de gebruikelijke Engelse benaming «European Insurance and Occupational Pension Authority») deze heeft geregistreerd. Een aanvraag voor registratie wordt niet gericht aan EIOPA maar aan de nationale bevoegde autoriteiten, in het geval van Nederland de AFM (zie daarover hieronder, paragraaf 4). De AFM beslist of een PEPP kan worden geregistreerd. De AFM beslist alleen dan positief op een aanvraag indien de aanbieder van het PEPP daarvoor in aanmerking komt (artikel 6, vierde lid, van de verordening). De AFM deelt de positieve beslissing op een aanvraag mee aan EIOPA, die daarop het PEPP registreert.
De AFM kan eveneens besluiten tot het doorhalen van de registratie van een PEPP, onder andere wanneer de aanvrager de registratie heeft verkregen door middel van valse of misleidende verklaringen of op enige andere onregelmatige werkwijze, en wanneer, kort gezegd, de PEPP-aanbieder de verordening overtreedt (artikel 8 van de verordening). De AFM kan de registratie niet zelf doorhalen, maar deelt het besluit tot doorhaling mee aan EIOPA, die vervolgens de registratie doorhaalt.
Of een PEPP mag worden aangeboden hangt af van een registratie, die als een formele handeling zou kunnen worden beschouwd en het antwoord op de vraag of die registratie wordt uitgevoerd, hangt op haar beurt weer af van een materieel besluit dat wordt genomen door een ander dan degene die registreert: de AFM neemt het materiële besluit, en EIOPA registreert. Tegen het besluit van de AFM staan op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rechtsmiddelen open. Het beroep of bezwaar schorst niet de werking van het besluit tot doorhaling; er is geen aanleiding om gebruik te maken om de mogelijkheid die artikel 6:16 Awb biedt om anders te bepalen. De AFM kan aan EIOPA meedelen dat er een rechtsmiddel is ingesteld tegen haar besluit. Het is aan EIOPA om te beslissen of zij hieraan consequenties verbindt. Zij kan tot doorhaling overgaan maar zij kan ook de beslissing van de bestuursrechter afwachten. Wanneer zij tot doorhaling overgaat en vervolgens het besluit van de AFM wordt vernietigd, deelt de AFM dat mee aan EIOPA, waarop EIOPA de doorhaling ongedaan maakt.
Zoals ook uit artikel 63, eerste lid, onderdeel a, van de verordening blijkt, geeft de verordening regels ter bescherming van zowel spaarders en het ordelijk functioneren van financiële markten, als de stabiliteit van het financiële stelsel. Daarom wordt in het thans voorliggende besluit voor bepaalde artikelen de AFM aangewezen als de bevoegde toezichthouder, en voor andere artikelen DNB. Voor de systematiek is aansluiting gezocht bij de wijze waarop ter uitvoering van EMIR bevoegdheden zijn toegekend aan de AFM en DNB.1 Anders dan in EMIR, heeft het merendeel van de artikelen in de PEPP-verordening eerder betrekking op de bescherming van de spaarders en het ordelijk functioneren van de financiële markten dan op de stabiliteit van het financiële stelsel. Daarom ligt het voor de hand om de AFM aan te wijzen als de toezichthouder die bevoegd is om te besluiten op de aanvraag of het doorhalen van een registratie, dan wel om het op de markt brengen en distribueren van een PEPP te verbieden of beperken. Dat volgt uit een aanvulling van artikel 2 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten. Op het prudentiële terrein speelt DNB een belangrijke rol: op dit terrein komt haar op elk van drie hiervoor genoemde bevoegdheden een rol toe tot het doen van bindende aanbevelingen. Deze regeling beoogt geen wijziging te brengen in de bevoegdheidsverdeling tussen DNB en de AFM m.b.t. de het toezicht op de aanvragers zelf.
Vooraf wordt voor de goede orde opgemerkt dat met het noemen van afwijzingsgronden in het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten niet is beoogd te bepalen op welke gronden een registratie kan worden afgewezen of doorgehaald of een verbod of beperking kan worden opgelegd. Dat is immers al bepaald in de verordening en behoeft derhalve in het besluit niet te worden geregeld, en dat is ook niet toegestaan. Beoogd is slechts te bepalen voor welke afwijzingsgronden DNB bevoegd is om een bindende aanbeveling te doen.
De AFM dient bij het besluiten op de aanvraag van een registratie advies te vragen aan DNB over bepaalde aspecten. In de eerste plaats betreft dat de regelingen betreffende portefeuille- en risicobeheer en administratie met betrekking tot het PEPP. DNB kijkt bij haar advies omtrent het portefeuille- en risicobeheer en administratie naar het PEPP. In de tweede plaats geldt dat de aanvrager en, indien van toepassing, de bewaarder een onderneming is waarop DNB reeds toezicht houdt; het ligt daarom voor de hand dat DNB over hun identiteit adviseert. Dit is het geval bij banken, verzekeraars en instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.
DNB kan alleen over deze twee aspecten adviseren. Wanneer zij negatief adviseert, doet DNB een bindende aanbeveling en wijst de AFM de aanvraag af, ongeacht of is voldaan aan de eisen van het gedragstoezicht. Wanneer DNB positief adviseert, dient de AFM nog steeds negatief te beslissen op de aanvraag wanneer de grond aanwezig is dat informatie betreffende andere onderwerpen dan die betreffende de regelingen betreffende portefeuille- en risicobeheer en administratie met betrekking tot het PEPP niet voldoet aan de verordening. Het moet dan gaan om de standaardbepalingen van de overeenkomst betreffende het PEPP die aan de spaarders zullen worden voorgesteld, of de essentiële informatie, bedoeld in artikel 26 van genoemde verordening, of om de identiteit van de aanvrager en, indien van toepassing, de identiteit van de bewaarder, indien deze onder toezicht van de AFM staan.
Voor de behandeling van de aanvraag van registratie kan de AFM een vergoeding van de aanvrager vragen. Daartoe zal de Regeling bekostiging financieel toezicht eenmalige handelingen worden aangevuld.
De AFM kan besluiten tot doorhalen van de registratie zonder advies van DNB wanneer er sprake is van een schending van de bepalingen uit de verordening waarvoor de AFM verantwoordelijk is. Wel dient zij DNB in kennis te stellen van het voornemen om de registratie door te halen.
DNB kan een bindende aanbeveling doen om de registratie door te halen op een grond, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de verordening, voor zover het bepalingen uit de verordening betreft waarop DNB toezicht houdt. Dat betekent dat DNB een bindende aanbeveling tot doorhaling kan doen indien de PEPP-aanbieder de registratie heeft verkregen – «door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze met betrekking tot een onderwerp waarover DNB in het kader van de registratie-aanvraag om advies is gevraagd» (artikel 8). Voorts kan DNB een bindende aanbeveling tot doorhaling doen omdat de PEPP-aanbieder de verordening ernstig of stelselmatig heeft geschonden, doch uitsluitend voor zover het artikelen zijn op de naleving waarvan DNB toezicht houdt. Deze artikelen worden genoemd in artikel 2d van het besluit. Tot slot kan DNB een bindende aanbeveling tot doorhaling doen indien de PEPP-aanbieder of het PEPP niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de registratie is verleend, doch ook hier geldt dat DNB alleen een dergelijke aanbeveling kan doen met betrekking tot de onderwerpen waarvoor zij bevoegd is.
Wanneer DNB een bindende aanbeveling doet om te besluiten de registratie door te halen, besluit de AFM tot doorhaling. Wanneer DNB niet adviseert om de registratie door te halen, kan de AFM alsnog besluiten om de registratie door te halen wanneer een niet-prudentieel vereiste genoemd in artikel 8, eerste lid, van de verordening wordt geschonden.
De AFM kan besluiten tot een verbod of beperking zonder advies van DNB wanneer het verbod is gegrond op een schending van een bepaling uit de verordening waarop de AFM toezicht houdt. De verordening noemt limitatief de gronden op waarop een dergelijk verbod kan worden gegeven. De grond vanuit het oogpunt van het gedragstoezicht is dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het paneuropese persoonlijke pensioenproduct een significante of terugkerende reden tot bezorgdheid over de bescherming van de spaarders vormt of een risico vormt voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten in ten minste een lidstaat. Wanneer de AFM het op de markt brengen en het distribueren van een paneuropees persoonlijk pensioenproduct voornemens is op deze grond te verbieden, stelt zij DNB van dat voornemen in kennis.
DNB kan de AFM een bindende aanbeveling doen tot een dergelijk verbod of beperking op de prudentiële grond dat redelijkerwijs is aan te nemen dat het paneuropese persoonlijke pensioenproduct een risico vormt voor de stabiliteit van het financiële stelsel of een deel daarvan in ten minste een lidstaat.
De AFM en DNB kunnen alleen dan besluiten onderscheidenlijk een bindende aanbeveling doen tot een verbod of beperking wanneer tevens is voldaan aan artikel 63, eerste lid, onderdelen b tot en met d. Een besluit of bindende aanbeveling van deze strekking kan op grond van het eerste lid, onderdeel b, van dat artikel slechts worden genomen dan wel uitgebracht wanneer de maatregel evenredig is als rekening wordt gehouden met de aard van de vastgestelde risico’s. De enige risico’s met betrekking waartoe DNB bevoegd is, liggen op het prudentiële terrein: de stabiliteit van het financiële stelsel of een deel daarvan in ten minste een lidstaat. Voorts geldt dat voor een advies DNB het kennisniveau van de betrokken PEPP-spaarders en het te verwachten effect van de maatregel op de PEPP-spaarders die een PEPP-overeenkomst hebben gesloten niet van belang zijn daar deze factoren niet op prudentieel terrein liggen. Op grond van artikel 63, tweede lid, onderdeel c, moeten de AFM en DNB de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten die een aanzienlijk effect kunnen ondervinden, raadplegen. Dit betekent dat DNB de prudentiële toezichthouders in de desbetreffende lidstaten moet raadplegen alvorens aan de AFM een bindende aanbeveling te doen. Ook moet DNB beoordelen of de geadviseerde maatregel geen discriminerend effect heeft op diensten of activiteiten die vanuit een andere lidstaat worden verricht: artikel 63, tweede lid, onderdeel d.
Wanneer DNB op prudentiële gronden een bindende aanbeveling doet om het op de markt brengen en het distribueren van een paneuropees en persoonlijk pensioenproduct te verbieden of te beperken, verbiedt onderscheidenlijk beperkt de AFM dat.
In alle drie de gevallen (registratie, doorhalen van de registraties, verbod of beperking) gaat het bij de bindende aanbevelingen van DNB om van beroep uitgezonderde besluiten in de zin van hoofdstuk 1 van bijlage 2 bij de Awb. Zodoende zal een bindende aanbeveling zijn uitgesloten van de mogelijkheid van bezwaar en beroep. De uitzondering van een bindende aanbeveling van de mogelijkheid van bezwaar en beroep doet niet af aan de rechtsbescherming van belanghebbenden. De bindende aanbeveling van DNB maakt, indien gegeven, deel uit van het besluit van de AFM. Dat heeft als consequentie dat ook tegen de aanbeveling bestuursrechtelijk beroep en bezwaar openstaan.
De verordening kent een aantal bepalingen waarin lidstaatopties zijn opgenomen. Een daarvan betreft artikel 37, derde lid, van de verordening. De PEPP verordening schrijft voor dat een PEPP-overzicht wordt opgesteld en jaarlijks wordt verstrekt aan deelnemers. In het PEPP-overzicht verschaft de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur de PEPP-spaarder gepersonaliseerde pensioenprojecties. De projecties zijn gebaseerd op aannames die zijn opgesteld door EIOPA in overleg met de Europese Centrale Bank (ECB) en bevoegde autoriteiten (artikel 36, tweede lid). Lidstaten krijgen in artikel 37, derde lid, de optie om van PEPP aanbieders te verlangen dat zij de PEPP-spaarders aanvullende pensioenprojecties verstrekken waarbij de regels ter bepaling van de aannames worden vastgesteld door de respectieve lidstaten, zodat PEPP-spaarders het PEPP kunnen vergelijken met nationale producten. Het zou te ver gaan om in het besluit dit van PEPP-aanbieders of PEPP-distributeurs te verlangen. Binnen Nederland mogen PEPP-aanbieders of PEPP-distributeurs kiezen of zij naast de voorgeschreven pensioenprojecties (gebaseerd op de aannames die Europees worden opgesteld) ook nationale pensioenprojecties op het PEPP-overzicht aanbieden. Deze nationale projecties hebben als voordeel dat zij vergelijkbaar zijn met de pensioenprojecties die te vinden zijn op het Uniform Pensioenoverzicht en op www.mijnpensioenoverzicht.nl. Er wordt dus geen gebruik gemaakt van deze lidstaatoptie.
Met het oog op het beperken van administratieve lasten, wordt van de lidstaatoptie in artikel 53, tweede lid, van de verordening geen gebruik gemaakt.
De lidstaatoptie in artikel 54, derde lid, van de verordening biedt lidstaten ruimte om alternatieve kostenplafonds te bepalen. De totale vergoedingen en kosten die de overdragende PEPP-aanbieder aan de PEPP-spaarder in rekening brengt voor het afsluiten van de bij hem aangehouden PEPP-rekening, zijn beperkt tot de daadwerkelijke administratieve kosten die door de PEPP-aanbieder zijn gemaakt. Deze kosten mogen ten hoogste 0,5% bedragen van de aan de ontvangende PEPP-aanbieder over te dragen overeenkomstige bedragen of geldwaarde van de activa in natura. Voor bedoelde vergoedingen en kosten mogen de lidstaten een lager percentage vaststellen. Wanneer de PEPP-aanbieder de PEPP-spaarders toestaat om vaker naar een andere PEPP-aanbieder over te stappen, mogen de lidstaten hiervoor een ander percentage vaststellen. Er is voor gekozen om geen invulling te geven aan de mogelijkheid die de verordening biedt om de kostenplafonds nader in te vullen. Het verlagen van dit kostenplafond kan het voor aanbieders minder aantrekkelijk maken om klanten de mogelijkheid te bieden om over te stappen van aanbieder.
Voorts is een lidstaatoptie opgenomen in artikel 58, derde lid, van de verordening. Lidstaten kunnen maatregelen nemen om bepaalde vormen van uitbetaling te begunstigen. Deze maatregelen kunnen kwantitatieve beperkingen op betalingen op basis van vaste bedragen omvatten om de andere vormen van uitbetaling te bevorderen. Lidstaten kunnen, op grond van artikel 58, vierde lid, vaststellen onder welke voorwaarden verleende voordelen en stimulansen aan hen moeten worden terugbetaald. In Nederland zullen enkel de voorwaarden voor fiscale facilitering leidend zijn. De belastingheffing in Nederland ten aanzien van PEPP zal plaatsvinden volgens de bestaande fiscale wetgeving voor reeds bestaande, vergelijkbare persoonlijke pensioenproducten. Nederland geeft ook geen uitvoering aan de aanbeveling van de Europese Commissie, waarin het lidstaten oproept een PEPP hetzelfde belastingvoordeel te geven als een binnenlands derde pijler product, ook als een PEPP niet aan alle voorwaarden voor fiscale facilitering in de betreffende lidstaat voldoet. Nederland hecht eraan dat voor PEPP’s de fiscale behandeling gelijk is aan binnenlandse derde pijler producten.
In de bijlagen, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van het besluit, worden de artikelen uit de verordening opgenomen ten aanzien waarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wanneer deze bepalingen worden overtreden. De opsomming van de artikelen op overtreding waarvan een boete kan worden opgelegd, is identiek aan de opsomming van de artikelen op overtreding waarvan een last onder dwangsom kan worden opgelegd. Enkele onderdelen worden nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
In artikel 67, derde lid, worden zeven sancties genoemd die in ieder geval moeten kunnen worden opgelegd. Voor een groot deel komen deze sancties overeen met de sancties die worden genoemd in artikel 30 van de verordening marktmisbruik2 en de SFTR3, zodat kan worden aangesloten bij de uitvoering van die verordeningen.
De eerste sanctie is een publieke verklaring waarin, overeenkomstig artikel 69, de identiteit van de natuurlijke persoon of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld. Op grond van artikel 1:94, eerste lid, aanhef en onderdeel h, Wft kan de toezichthouder met een openbare verklaring een overtreding en de naam van de overtreder openbaar maken bij een overtreding van een voorschrift waarvoor dit ter uitvoering van een bindende EU-rechtshandeling bij algemene maatregel van bestuur is bepaald. Van de grondslag die dit artikel biedt, wordt gebruik gemaakt om in artikel 7 van het besluit de PEPP-verordening te noemen.
Ten aanzien van bestuurlijke boetes wordt opgemerkt dat artikel 67, derde lid, onderdeel d, de sanctie noemt van het opleggen van een bestuursrechtelijke maximumboete van ten minste € 5.000.000. Dit onderdeel differentieert niet per bepaling: op de overtreding van alle bepalingen moet een boete van € 5.000.000 worden gesteld. Als alternatief bepaalt onderdeel e van dat lid dat een bestuurlijke boete mag oplopen tot 10% van de jaaromzet. Dit maximum geldt als 10% van de netto-omzet van de overtreder meer is dan het voornoemde maximumbedrag van vijf miljoen. Met andere woorden, de boete kan oplopen tot 10% van de jaaromzet, ook als dat zou leiden tot een boete van meer dan vijf miljoen euro.
De overige sancties die genoemd worden in artikel 67 behoeven geen aparte uitvoering omdat zij al mogelijk zijn op grond van de Wft. Zo is het geven van een bindende aanwijzing (artikel 67, derde lid, van de verordening) reeds mogelijk op grond van artikel 1:75 Wft, in samenhang met artikel 1:3a. Wordt aan de aanwijzing geen gevolg gegeven, dan kan een last onder dwangsom worden opgelegd in gevallen, genoemd in bijlage I. De mogelijkheid om een tijdelijk verbod op te leggen aan een lid van een leidinggevend, toezichthoudend of bestuurlijk orgaan van de financiële onderneming of een andere natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt gehouden, om leidinggevende functies in dergelijke ondernemingen uit te voeren volgt reeds uit artikel 1:87, eerste lid, Wft. Artikel 67 bevat tevens een bepaling met betrekking tot boetes die kunnen worden opgelegd aan natuurlijke personen tot een maximum van € 700.000. Dat behoeft geen aparte uitvoering; dat is reeds geregeld in artikel 1:81 Wft, dat ook voor natuurlijke personen geldt. Tot slot bepaalt artikel 67 dat een bestuursrechtelijke boete moet kunnen worden opgelegd van ten minste tweemaal het bedrag van het aan de inbreuk ontleende voordeel indien dat kan worden bepaald, zelfs indien dat bedrag de maximumbedragen onder respectievelijk d, e of f overschrijdt. Dat behoeft geen aparte uitvoering: in artikel 1:83 is bepaald dat een bestuursrechtelijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste driemaal het bedrag van het voordeel dat met de overtreding is verkregen.
Artikel 50, eerste lid, schrijft voor dat PEPP-aanbieders en PEPP-distributeurs procedures voor de afhandeling van klachten van PEPP-cliënten opzetten. Daarnaast bevat artikel 51 de opdracht aan de lidstaten om ook in buitengerechtelijke geschillenbeslechting te voorzien. Met het oog hierop wordt in artikel 3 van het besluit Kifid ook voor de PEPP-verordening als geschillenbeslechtingsinstantie aangewezen.
Een aanbieder moet op grond van artikel 2, onderdeel 15, van de verordening gemachtigd zijn om een PEPP aan te bieden. De verordening bepaalt dat instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) die beschikken over een vergunning of zijn geregistreerd overeenkomstig de IBPV-richtlijn en die op grond van het nationale recht gemachtigd zijn en onder toezicht staan om ook persoonlijke pensioenproducten aan te bieden, de registratie van een PEPP kunnen aanvragen. In dit verband wordt erop gewezen dat Nederlandse IBPV’s op grond van de Pensioenwet en de Wet op het financieel toezicht niet gemachtigd zijn om persoonlijke pensioenproducten aan te bieden, en dus niet in aanmerking komen voor het aanbieden van een PEPP.
De AFM zal tot slot invulling geven aan de publicatie van nationale bepalingen, door op haar website te verwijzen naar relevante informatie ten aanzien van accumulatie en decumulatie.
In deze paragraaf komen de gevolgen van dit besluit aan de orde zoals de regeldrukeffecten, de uitvoeringslasten en de financiële gevolgen voor het Rijk.
Regeldrukeffecten zijn de investeringen en inspanningen die bedrijven, burgers of professionals moeten verrichten om zich aan wet- en regelgeving van de Rijksoverheid te houden. Aangezien met dit uitvoeringsbesluit uitsluitend wordt voorzien in de aanwijzing van de bevoegde toezichthouders, het Kifid als orgaan voor geschillenbeslechting en mogelijkheid tot handhaving van een rechtstreeks werkende verordening heeft dit besluit geen regeldrukgevolgen. De eventuele toezichtlasten als gevolg van de verordening worden veroorzaakt door de bepalingen uit de rechtstreeks werkende verordening en niet door nationale regelgeving.
Dit besluit is opgesteld in afstemming met DNB en de AFM. Uit de uitvoeringstoetsen van DNB en de AFM blijkt dat de gevolgen van dit besluit voor de taken van de toezichthouders gering zullen zijn. DNB zag in het besluit geen aanleiding tot het maken van opmerkingen en stelt dat zij verwacht dat de consequenties van dit besluit voor het doorberekenen van de toezichtkosten aan de sector beperkt zullen blijven. De AFM gaat er in haar uitvoeringstoets vanuit dat voor de uitvoering van de nieuwe taken, namelijk de behandeling van een registratieaanvraag en doorlopend toezicht, circa 1 fte nodig is. Voorts meldt de AFM met betrekking tot de verwachte effecten van de regeling dat navraag bij de relevante brancheverenigingen heeft opgeleverd dat vooralsnog vanuit de Nederlandse pensioensector weinig tot geen interesse bestaat om een PEPP registratie-aanvraag te doen. De regelgeving roept geen verplichtingen in het leven voor marktpartijen die daar niet zelf voor geopteerd hebben. Het besluit heeft geen financiële gevolgen voor het Rijk.
Een voorontwerp van dit besluit is ten behoeve van een open consultatie op internet geplaatst.4 Daarop zijn vier openbare reacties ontvangen, die op hoofdlijnen worden weergegeven in deze paragraaf. Één van de consultatiereacties betreft een opmerking over de staat van het Nederlandse pensioenstelsel. Van deze reactie is kennis genomen.
In twee consultatiereacties (een particulier en Achmea) is gevraagd waarom het Nederlandse IBPV’s, waaronder in Nederland onder andere bedrijfstakstakpensioenfondsen, algemene pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen (PPI’s) vallen, niet is toegestaan om een PEPP aan te bieden.
Het betreft hier instellingen die in Nederland louter producten aanbieden in de tweede pijler. Volgens de definitie in artikel 2 van de PEPP-verordening is het PEPP een persoonlijk pensioenproduct (derde pijler). De toelichting5 bij de verordening stelt bovendien dat de PEPP-verordening geen invloed heeft op de EU-richtlijnen die bedrijfspensioenen (tweede pijler) regelen.6 Dit was onderdeel van de Nederlandse inzet bij de onderhandeling over PEPP.7
Ook de PPI mag, als IBPV, slechts arbeidsgerelateerde pensioenregelingen uitvoeren. Dit blijkt uit de definitie van de PPI in artikel 1:1 Wft. Op grond van die definitie is een PPI een onderneming die is opgericht met als doel om premieregelingen en andere regelingen waarbij de premiepensioeninstelling geen verzekeringstechnisch risico draagt uit te voeren welke op grond van de toepasselijke wetgeving zijn aangemerkt als arbeidsgerelateerde pensioenregelingen. In Nederland is deze toepasselijke wetgeving de Pensioenwet.8 Bijgevolg mag een PPI voor Nederlandse pensioendeelnemers slechts pensioenregelingen uitvoeren in de zin van de Pensioenwet. Deze consultatiereacties hebben niet geleid tot aanpassing van het besluit.
In de consultatiereactie van Moldau Business Development wordt gesteld dat de Belastingdienst zich op het standpunt stelt dat een PEPP niet fiscaal wordt ondersteund, waardoor PEPP in Nederland fiscaal gezien een box 3-product zou zijn.
Indien een PEPP niet voldoet aan de voorwaarden voor de fiscale premieaftrek in box 1 zoals die in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn vastgelegd, dan klopt de stelling dat sprake is van een box 3-product. Echter, wanneer een PEPP volledig voldoet aan de nationale regels voor de fiscale faciliteit, wordt een PEPP gelijk behandeld als andere lijfrenteproducten onder de nationale wet- en regelgeving. Voor Nederland betekent dit dat wanneer sprake is van een lijfrente als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, van de Wet IB 2001 en deze lijfrente verder voldoet aan de voorwaarden zoals die in hoofdstuk 3, afdeling 3.7 van de Wet IB 2001 zijn opgenomen, een PEPP in Nederland fiscaal gefaciliteerd wordt en premieaftrek in box 1 mogelijk is.
De PEPP-verordening wordt toegevoegd aan de opsomming van verordeningen die in artikel 1 van het besluit worden gedefinieerd.
De artikelen inzake de verdeling van de bevoegdheden over de AFM en DNB berusten op artikel 1:50a van de wet. Dit artikel is niet genoemd in artikel 1a van het besluit. Daarom wordt dit artikel toegevoegd aan de opsomming in artikel 1a.
In artikel 2 van het besluit wordt de AFM aangewezen als de toezichthouder die toezicht houdt op de naleving van de artikelen uit de verordening betreffende de bescherming van spaarders en het ordelijk functioneren van financiële markten. DNB wordt aangewezen als de toezichthouder die toezicht houdt op de artikelen in de verordening die betrekking hebben op prudentiële vereisten en de stabiliteit van het financiële stelsel.
De nieuwe artikelen 2c, 2d en 2e van het besluit regelen de afstemming tussen de AFM en DNB bij de besluitvorming op grond van onderhavige verordening. Artikel 2c betreft afstemming bij het besluit van de AFM ingevolge artikel 6, eerste lid, van de PEPP-verordening op de aanvraag van registratie, artikel 2d de afstemming bij het besluit tot het doorhalen van de registratie, en artikel 2e de afstemming bij het besluit tot het beperken of verbieden van het op de markt brengen en het distribueren van een PEPP. Zie over de registratie, de doorhaling van een registratie en het verbod het algemene gedeelte van deze toelichting. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat artikel 2 de hoofdregel is, waarin de AFM wordt aangewezen als de toezichthouder die beslist op de aanvraag van een registratie. De verhouding tussen enerzijds artikel 2 en anderzijds de artikelen 2c tot en met 2e is dat in laatstgenoemde artikelen slechts wordt bepaald wanneer DNB een bindende aanbeveling kan geven. DNB kan slechts adviseren tot doorhaling van de registratie op een grond met betrekking waartoe zij bevoegd is. Met artikel 2d, tweede lid wordt artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdelen b, c en d van de verordening geïmplementeerd. Voor de formulering is aansluiting gezocht bij artikel 1:104, eerste lid, onderdelen b, c en d van de wet, en artikel 63, eerste lid, van de verordening. Wanneer DNB een bindende aanbeveling doet, neemt de AFM op grond van artikel 2 het besluit.
Voor de goede orde wordt herhaald dat in artikel 2d beoogd is slechts te bepalen voor welke doorhalingsgronden DNB bevoegd is om een bindende aanbeveling te doen, en niet om nog eens de doorhalingsgronden te noemen, want die zijn reeds in de verordening bepaald. Voor de formulering van de adviesgronden is weliswaar aansluiting gezocht bij de formulering van de doorhalingsgronden in artikel 8, eerste lid, onderdelen b tot en met d, maar inhoudelijk dienen zij daarmee niet te worden verward.
In artikel 3 wordt Kifid aangewezen als het orgaan waarbij klachten als bedoeld in artikel 51 van de PEPP-verordening kunnen worden ingediend. Voor de leesbaarheid wordt artikel 3, eerste lid, opnieuw vastgesteld en ingedeeld in onderdelen.
In artikel 7 van het besluit wordt de PEPP-verordening toegevoegd. Dat heeft als gevolg dat de toezichthouder, in dit geval de AFM, in geval van een overtreding van de artikelen in de verordening, een waarschuwing of verklaring als bedoeld in artikel 1:94 Wft kan publiceren.
Aan bijlagen 1 en 2 van het besluit wordt een aantal artikelen van de verordening toegevoegd. Het gevolg daarvan is dat bij overtreding van de genoemde artikelen een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Met betrekking tot de mogelijkheid om een boete op te leggen wordt nog opgemerkt dat de verordening op dit punt tussen de artikelen geen onderscheid naar hoogte van de boete maakt.
Voor de meeste artikelen op overtreding waarvan een boete is gesteld, geldt dat zij voor zichzelf spreken en geen toelichting behoeven. Drie zaken worden hieronder nog nader toegelicht.
Op grond van artikel 67, tweede lid, onderdeel a, moet het door een in artikel 6, eerste lid, van de verordening genoemde financiële onderneming verkrijgen van een PEPP-registratie door middel van valse of misleidende verklaringen of op enige andere onregelmatige werkwijze, gesanctioneerd kunnen worden. Artikel 67, tweede lid, onderdeel a, is in één opzicht bijzonder, in de zin dat het zowel de te sanctioneren materiële norm als de tot de lidstaten gerichte verplichting tot handhaving bevat. Om zo dicht mogelijk bij de verordening te blijven en ook zo veel mogelijk bij de structuur van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten aan te sluiten is ervoor gekozen artikel 67, tweede lid, onderdeel a, in de bijlagen 1 en 2 van het besluit op te nemen. Bij de overige in artikel 67, tweede lid, bedoelde overtredingen doet deze situatie zich niet voor: in die gevallen zijn steeds de elders in de verordening staande materiële normen in de bijlagen 1 en 2 opgenomen en is niet (ook) naar artikel 67, tweede lid, verwezen.
Artikel 67, aanhef en derde lid, onderdeel e, bepaalt dat ten minste een boete die kan oplopen tot 10% van de jaaromzet moet kunnen worden opgelegd.9 Ook dit onderdeel geldt voor alle in het tweede lid opgenomen artikelen van de verordening. Het onderdeel is uitgevoerd doordat alle artikelen zijn gerangschikt in de derde boetecategorie.
Artikel 48, tweede lid, bepaalt dat voor de aanstelling van de bewaarder en de uitvoering van zijn toezichttaken hoofdstuk V van de icbe-richtlijn van overeenkomstige toepassing is.10 In dit verband wordt opgemerkt dat artikel 48 niet alleen wordt genoemd in artikel 67, tweede lid, onderdeel c, maar ook in onderdeel d van dat artikel, namelijk zover de bewaarder zijn toezichtstaken niet heeft vervuld. Een boete kan worden opgelegd, niet alleen aan de PEPP-aanbieder, maar ook aan de bewaarder.
Dit artikel regelt de inwerkintreding. Dit besluit treedt in werking met ingang van 22 maart 2022 of, indien het Staatsblaf waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 21 maart 2022, met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag
Artikel van de verordening |
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling: Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte |
---|---|---|---|
1 tot en met 36 en 37 leden 1 en 2 |
Deze artikelen hebben rechtstreekse werking en behoeven daarom geen uitvoering |
– |
|
37 lid 3 |
Lidstaatoptie waarvan geen gebruik wordt gemaakt |
Zie paragraaf 5 van de algemene toelichting |
idem |
38 tot en met 50 |
Deze artikelen hebben rechtstreekse werking en behoeven daarom geen uitvoering |
– |
|
51 lid 1 |
Artikel 1:25c Wft in samenhang met artikel 3 lid 1 besluit |
||
51 lid 2, 52 en 53 |
Deze artikelen hebben rechtstreekse werking en behoeven daarom geen uitvoering. Van de lidstaatoptie in artikel 53, lid 2, laatste volzin, wordt geen gebruik gemaakt |
Zie paragraaf 5 van de algemene toelichting |
idem |
54 |
Dit artikel heeft rechtstreekse werking en behoeft daarom geen uitvoering. Artikel 54 lid 3, tweede alinea, bevat een lidstaatoptie waarvan geen gebruik wordt gemaakt |
Zie paragraaf 5 van de algemene toelichting |
idem |
55 tot en met 57 en 58 leden 1 en 2 |
Deze artikelen hebben rechtstreekse werking en behoeven daarom geen uitvoering |
– |
|
58 lid 3 en 4 |
Lidstaatoptie waarvan geen gebruik wordt gemaakt |
Zie paragraaf 5 van de algemene toelichting |
idem |
59 tot en met 61 |
Deze artikelen hebben rechtstreekse werking en behoeven daarom geen uitvoering |
– |
|
62 |
Artikel 1:25 lid 3 Wft in samenhang met de artikelen 1 tot en met 2e besluit |
– |
|
63 tot en met 66 |
Deze artikelen hebben rechtstreekse werking en behoeven daarom geen uitvoering |
– |
|
67 |
De handhavings- en onderzoeksbevoegdheden volgen reeds uit de artikelen 1:74, 1:75, 1:79 lid 1, onderdeel b, 1:80 lid 1, onderdeel b, en 1:81 Wft in samenhang met hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met de artikelen 4, 5 en 7 en bijlagen 1 en 2 besluit |
– |
|
68 tot en met 74 |
Deze artikelen hebben rechtstreekse werking en behoeven daarom geen uitvoering |
– |
Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 inzake otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 1012, L 201).
Verordening (EU) Nr. 596/2014 betreffende marktmisbruik en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PbEU 2014, L 173).
Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2015, L 337).
Dit betreft Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, PB L209 van 25.7.1998, blz. 46; Richtlijn 2014/50/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16april 2014 betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten, PB L128 van 30.4.2014, blz. 1; Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s),PB L354 van 23.12.2016, blz. 37.
Er moet van worden uitgegaan dat in artikel 67, derde lid, onderdeel e, van de verordening de netto-omzet is bedoeld, zoals overigens ook staat in artikel 1:82 Wft.
Richtlijn 2009/75/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PbEU 2009, L 302).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2022-129.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.