Wet van 22 december 2021 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2022)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2022 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.119a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, tweede zin, wordt «eerste volzin» vervangen door «eerste zin».

2. In het vijfde lid, tweede zin, wordt «eerste volzin» vervangen door «eerste zin».

3. In het zevende lid, tweede zin, wordt «eerste volzin» vervangen door «eerste zin».

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Indien een schuld van de belastingplichtige uitsluitend niet tot de eigenwoningschuld behoort vanwege een vermindering als bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, en de belastingplichtige deze schuld samen met zijn partner is aangegaan wordt deze schuld mede als eigenwoningschuld aangemerkt voor zover hetgeen bij de belastingplichtige en zijn partner met inachtneming van de vermindering, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, en de verlaging, bedoeld in het vierde lid, tot de eigenwoningschuld zou kunnen behoren hoger is dan hetgeen bij de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van dit lid tot de eigenwoningschuld behoort.

B

Artikel 3.119aa wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «tweede volzin» vervangen door «tweede zin».

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de tweede zin wordt «, krachtens wijziging van huwelijkse voorwaarden of krachtens erfrecht tussen partners» vervangen door «of krachtens wijziging van huwelijkse voorwaarden».

b. Na de tweede zin wordt een zin ingevoegd, luidende: Voorts wordt niet als verwerving aangemerkt die krachtens erfrecht tussen partners.

3. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. De eigenwoningreserve die is ontstaan voordat boedelmenging heeft plaatsgevonden door:

    • a. voltrekking van een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen; of

    • b. wijziging van huwelijkse voorwaarden waardoor een gemeenschap als bedoeld in onderdeel a ontstaat;

    wordt bij die boedelmenging bij helfte toegerekend aan elk van de partners.

4. In het zevende lid wordt «eerste volzin» vervangen door «eerste zin».

C

Artikel 3.119d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid wordt bij het gezamenlijk met de partner aangaan van een eigenwoningschuld een aflossingsstand mede geacht geheel of gedeeltelijk te zijn toegepast voor zover de aflossingsstand voor ten minste het schuldaandeel van de belastingplichtige in die schuld bij de belastingplichtige of zijn partner is toegepast. Onder toepassen van de aflossingsstand bij de partner wordt in dit kader verstaan het bij de partner voor het deel van de aflossingsstand dat bij hem in aanmerking wordt genomen op overeenkomstige wijze toepassen van het tweede lid.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Artikel 3.119b, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

In artikel 9.4, eerste lid, onderdeel d, wordt na «de belastingplichtige of» ingevoegd «, ingeval hij het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 geacht wordt te hebben gehad,».

E

In artikel 10.6ter, vierde lid, wordt «(2010=100)» vervangen door «(2015=100)».

F

Artikel 10.6ter wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, tweede zin, komt te luiden: Dit percentage wordt gesteld op het percentage dat volgt uit de formule:

rIt = 1,31 * rd – 0,31 * (rd + 0,1)

waarbij wordt verstaan onder:

rIt: het rendement in procenten van het gedeelte van de grondslag sparen en beleggen dat behoort tot rendementsklasse I voor het kalenderjaar;

rd: het gemiddelde rendement in procenten op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank, van de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand.

2. Het vierde, vijfde en zesde lid komen te luiden:

  • 4. Het langetermijnrendement op onroerende zaken, bedoeld in het derde lid, wordt gesteld op het percentage dat volgt uit de formule:

    waarbij wordt verstaan onder:

    rlozt: het langetermijnrendement in procenten op onroerende zaken voor het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid;

    rlozt–1: het langetermijnrendement in procenten op onroerende zaken voor het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid;

    rozt–2: het rendement in procenten op onroerende zaken in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, welk rendement wordt gesteld op de procentuele verandering van het gemiddelde van de maandelijkse prijsindexcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor Bestaande Koopwoningen in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, ten opzichte van het gemiddelde van de maandelijkse prijsindexcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor Bestaande Koopwoningen in het derde kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid. Indien de basis voor het prijsindexcijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor Bestaande Koopwoningen wordt verlegd, wordt bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze wordt overgegaan op de nieuwe reeks van het prijsindexcijfer.

  • 5. Het langetermijnrendement op aandelen voor het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, wordt gesteld op het percentage dat volgt uit de formule:

    waarbij wordt verstaan onder:

    rlat: het langetermijnrendement in procenten op aandelen voor het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid;

    rlat–1: het langetermijnrendement in procenten op aandelen voor het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid;

    rat–2: het rendement in procenten op aandelen voor het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, welk rendement wordt gesteld op de procentuele verandering van de MSCI Europe Standard Gross Local Index aan het einde van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, ten opzichte van deze index aan het einde van het derde kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid.

  • 6. Het langetermijnrendement op obligaties, bedoeld in het derde lid, wordt gesteld op het percentage dat volgt uit de formule:

    waarbij wordt verstaan onder:

    rlot: het langetermijnrendement in procenten op obligaties, bedoeld in het derde lid;

    rlot–1: het langetermijnrendement in procenten op obligaties voor het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid;

    rot–2: het rendement in procenten op obligaties in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, welk rendement wordt gesteld op het jaarcijfer voor de kapitaalmarktrentevoet van de jongste Nederlandse 10-jarige staatsobligatie met betrekking tot het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank.

3. In het zevende lid wordt «de percentages, bedoeld in het tweede en derde lid» vervangen door «en tweede lid, de percentages, bedoeld in het derde lid».

G

Artikel 10bis.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien vanwege oversluiten van een schuld van de belastingplichtige gezamenlijk bij de belastingplichtige en zijn partner opnieuw een schuld bestaat in verband met een eigen woning, kan deze schuld, in afwijking in zoverre van de tweede zin, tot ten hoogste het afgeloste bedrag naar rato van het schuldaandeel in de gezamenlijke schuld en tot uiterlijk het tijdstip waarop de termijn van 30 jaar, bedoeld in artikel 10bis.10, bij de belastingplichtige zou verstrijken, bij de belastingplichtige en zijn partner worden aangemerkt als bestaande eigenwoningschuld.

2. In het vierde lid, tweede zin, wordt «eerste volzin» vervangen door «eerste zin».

3. Het zevende lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De tweede zin vervalt.

b. In de tweede zin (nieuw) wordt «wordt» vervangen door «kan» en wordt «aangemerkt» vervangen door «worden aangemerkt».

4. In het tiende lid wordt «tweede volzin» vervangen door «tweede en derde zin».

ARTIKEL II

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen» vervangen door «inkomensgegeven, niet in Nederland belastbaar inkomen of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, relevante rendementsgrondslag».

2. In het tweede lid wordt na «inkomensgegeven» ingevoegd «of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, voor het eerst vastgestelde of gewijzigde rendementsgrondslag».

B

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met negende lid tot zesde tot en met elfde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. Kindercentra en gastouderbureaus als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang verstrekken eigener beweging aan de Belastingdienst/Toeslagen per ingeschreven kind de volgende gegevens, zoals deze bij of krachtens artikel 1.53, onderscheidenlijk artikel 1.56, zesde lid, van die wet in de administratie worden opgenomen, ten behoeve van de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming:

    • a. voorletter(s), achternaam, burgerservicenummer en geboortedatum van het kind, de ouder en de partner;

    • b. het soort kinderopvang dat wordt afgenomen;

    • c. het aantal afgenomen uren;

    • d. het gemiddelde uurtarief van de afgenomen uren;

    • e. de ingangsdatum en einddatum van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van die wet; en

    • f. het unieke registratienummer, bedoeld in de artikelen 1.47b, derde lid, of artikel 1.48b, derde lid, van die wet.

  • 5. De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden uiterlijk op de vijftiende dag van elke maand verstrekt en hebben telkens betrekking op alle aan die maand voorafgaande maanden vanaf de aanvang van het berekeningsjaar dan wel, indien dat later is, vanaf de ingangsdatum van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wet kinderopvang, met dien verstande dat in de maand januari de gegevens uiterlijk op 27 januari worden verstrekt en betrekking hebben op alle maanden van het voorafgaande berekeningsjaar waarin sprake was van een dergelijke overeenkomst. Uiterlijk op 1 maart worden de gegevens met betrekking tot alle maanden van het voorafgaande berekeningsjaar nogmaals verstrekt.

2. In het achtste lid (nieuw) wordt «in het eerste of tweede lid bedoelde gegevens en inlichtingen» vervangen door «gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid,» en vervalt «onderscheidenlijk». Voorts wordt toegevoegd «, onderscheidenlijk aan kindercentra of gastouderbureaus als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang».

3. In het tiende lid (nieuw) wordt «of persoon»» vervangen door «, persoon, kindercentrum of gastouderbureau» en wordt «eerste of tweede lid» telkens vervangen door «eerste, tweede of vierde lid».

4. Het elfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 11. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Als binnen die vier weken door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld, wordt in dat geval een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de algemene maatregel niet vastgesteld.

Ba

In artikel 41, vijfde lid, wordt «eerste of tweede lid» vervangen door «eerste, tweede of vierde lid».

C

Na artikel 47 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 47a. Ondersteuning belanghebbenden

Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling regels te stellen ter ondersteuning van een belanghebbende bij het verwezenlijken van rechten of het nakomen van verplichtingen die uit deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling voortvloeien.

ARTIKEL III

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

  • 1. De S&O-afdrachtvermindering is met betrekking tot een aangiftetijdvak van toepassing indien de S&O-inhoudingsplichtige beschikt over een of meerdere ten name van hem afgegeven S&O-verklaringen die betrekking hebben op dit aangiftetijdvak. Het totaal van de S&O-afdrachtvermindering beloopt de bij die S&O-verklaringen ter zake vastgestelde bedragen.

  • 2. Per aangiftetijdvak wordt van het totaal van de bij de S&O-verklaringen die betrekking hebben op dit tijdvak vastgestelde bedragen aan S&O-afdrachtvermindering maximaal het niet in een eerder aangiftetijdvak verrekende bedrag aan S&O-afdrachtvermindering in aanmerking genomen.

  • 3. Ingeval na afloop van het kalenderjaar waarop een of meerdere S&O-verklaringen betrekking hebben een nog niet verrekend bedrag aan S&O-afdrachtvermindering resteert, wordt dit bedrag verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een aangiftetijdvak binnen het kalenderjaar waarop die S&O-verklaringen betrekking hebben. De aangifte over dat aangiftetijdvak wordt voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige aangifte.

B

Artikel 22, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De S&O-inhoudingsplichtige mag voor een aaneengesloten periode van ten minste drie kalendermaanden binnen een kalenderjaar, die loopt tot en met 31 december van dat kalenderjaar, een S&O-verklaring aanvragen en in totaal voor niet meer dan vier perioden per kalenderjaar.

C

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «onderdeel a,» vervangen door «onderdeel a, alsmede een omschrijving van die kosten en uitgaven,».

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan de eerste zin, onderdeel b, wordt toegevoegd «bedoeld in het tweede lid, onderdeel d».

b. In de tweede zin wordt «volzin» vervangen door «zin».

3. In het vierde lid wordt «volzin» vervangen door «zin».

4. In het zevende lid wordt «volzin» vervangen door «zin».

D

In artikel 24, eerste lid, tweede zin, wordt «omtrent de kosten en uitgaven» vervangen door «omtrent de in de verklaring omschreven kosten en uitgaven».

ARTIKEL IV

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 15ae wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de aan een met ingang van haar oprichting gevoegde dochtermaatschappij toe te rekenen winst van de fiscale eenheid aangemerkt als winst van de maatschappijen die deze dochtermaatschappij hebben opgericht, naar rato van hun kapitaalinbreng. Indien de eerste zin toepassing vindt en bij een maatschappij die de met ingang van haar oprichting gevoegde dochtermaatschappij heeft opgericht sprake is van verliezen als bedoeld in artikel 34i, eerste zin, worden voor de toepassing van dat artikel de werkzaamheden en het vermogen van deze dochtermaatschappij aangemerkt als de werkzaamheden en het vermogen van die andere maatschappij, naar rato van haar kapitaalinbreng.

B

Artikel 23e wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien het bedrag van de vermindering ingevolge het derde lid is beperkt en de belastingplichtige ingevolge het tweede lid aanspraak maakt op vermindering wegens de verrekening bij voordelen uit hoofde van twee of meer gecontroleerde lichamen, worden de verminderingen ten aanzien van die lichamen in aanmerking genomen in volgorde van toenemende grootte. Ingeval de verminderingen even groot zijn, wordt van elk een evenredig gedeelte in aanmerking genomen.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «tweede of derde lid» vervangen door «tweede, derde of vierde lid».

3. In het zesde lid (nieuw), eerste zin, wordt «vierde lid» telkens vervangen door «vijfde lid».

ARTIKEL IVA

De Wet bronbelasting 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vaste inrichting mede verstaan: onroerende zaken, rechten, schuldvorderingen en werkzaamheden als bedoeld in artikel 17a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

B

Aan artikel 3.4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vaste inrichting mede verstaan: onroerende zaken, rechten, schuldvorderingen en werkzaamheden als bedoeld in artikel 17a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

C

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing indien aannemelijk wordt gemaakt dat:

    • a. iedere achterliggende gerechtigde die al dan niet samen met een of meer andere lichamen die met die achterliggende gerechtigde een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen een kwalificerend belang heeft in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, volgens de fiscale regelgeving van de staat waarin die achterliggende gerechtigde is gevestigd aldaar wordt behandeld als de gerechtigde tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, en niet een lichaam is waarop zonder tussenkomst van de voordeelgerechtigde het eerste lid, onderdelen a, b, c of d, van toepassing zou zijn; of

    • b. er geen achterliggende gerechtigde is die, al dan niet samen met een of meer andere lichamen die met die achterliggende gerechtigde een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen, een kwalificerend belang heeft in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Onder een belang als bedoeld in het vierde lid wordt mede verstaan een middellijk belang, mits op het lichaam of de lichamen via welke het middellijke belang wordt gehouden het eerste lid, onderdeel e, van toepassing zou zijn indien dit lichaam, onderscheidenlijk die lichamen, de voordeelgerechtigde zou, onderscheidenlijk zouden, zijn. Van achterliggende gerechtigdheid als bedoeld in het vierde lid is sprake voor zover de gerechtigdheid tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, rechtstreeks verband houdt met een participatie in de voordeelgerechtigde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

ARTIKEL V

In de Wet op de omzetbelasting 1968 worden de artikelen 28rk, 28si en 28tm als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien het totaal van de belasting op de btw-melding voor Nederland over een belastingtijdvak negatief is, wordt de btw-melding voor dat totaal aangemerkt als een verzoek om teruggaaf van belasting.

  • 3. De inspecteur beslist op het verzoek om teruggaaf bij voor bezwaar vatbare beschikking

  • 4. Op de verzoeken om teruggaaf van belasting is afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

ARTIKEL VI

De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde tot en met zesde lid wordt «in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994» vervangen door «van de weg».

2. In het zevende lid wordt «eerder een verzoek om teruggaaf van belasting kon worden gedaan op de voet van artikel 14a, eerste lid,» vervangen door «een teruggaaf als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, of artikel 16 is of kan worden verleend».

3. In het achtste lid wordt «een motorrijtuig waarvoor eerder een verzoek om teruggaaf van belasting kon worden gedaan op de voet van artikel 14a, eerste of tweede lid,» vervangen door «een motorrijtuig waarvoor een teruggaaf als bedoeld in artikel 14a, eerste of tweede lid, of artikel 16 is of kan worden verleend» en wordt «in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994» vervangen door «van de weg».

B

Aan artikel 2 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. weg:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 in Nederland.

C

In artikel 5, tweede lid, wordt «in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994» vervangen door «van de weg».

D

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt «aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel» vervangen door «overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels».

2. Het achtste lid, komt te luiden:

  • 8. De afschrijving, bedoeld in het tweede lid, wordt, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, indien het motorrijtuig op het tijdstip dat bepalend is voor de hoogte van de vermindering:

    • a. meer dan normale gebruiksschade heeft of niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland; en

    • b. voldoet aan de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde eisen waardoor met dat motorrijtuig mag worden gereden op de weg.

3. In het negende lid wordt «van de tabel» vervangen door «van de regels».

E

Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel» vervangen door «overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels». Voorts wordt «met betrekking tot de gebruikte personenauto, het gebruikte motorrijwiel of de gebruikte bestelauto voorafgaand aan de heffing voor dat motorrijtuig een verzoek om teruggaaf van de belasting kon worden gedaan op de voet van artikel 14a, eerste of tweede lid, en het toenmalige buiten Nederland brengen in de zin van artikel 14a, eerste of tweede lid, is gedaan» vervangen door «voor het gebruikte motorrijtuig een teruggaaf als bedoeld in artikel 14a, eerste of tweede lid, of artikel 16 is of kan worden aangevraagd».

2. In het tweede lid vervallen «in artikel 14a, eerste lid, bedoelde» en «als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, en weer buiten Nederland is gebracht».

Ea

In artikel 10b, eerste lid, wordt «sinds eerste ingebruikneming» vervangen door «na twee maanden vóór de eerste ingebruikneming».

F

Artikel 10c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «ingevolge artikel 1, derde lid,».

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

3. In het tweede lid (nieuw) vervalt «, bedoeld in het eerste en tweede lid,».

G

In artikel 13b, tweede lid, onderdeel b, vervalt «in de zin van de Wegenverkeerswet 1994».

H

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «het gebruik in Nederland met dat motorrijtuig van de weg» vervangen door «het gebruik met dat motorrijtuig van de weg».

2. In het derde lid vervalt «in Nederland».

3. In het vierde lid wordt «overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel» vervangen door «overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels».

I

In artikel 15a, zevende lid, wordt «overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel» vervangen door «overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels».

J

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

  • 1. Teruggaaf van belasting wordt op aanvraag verleend voor motorrijtuigen waarmee geen gebruik is en wordt gemaakt van de weg.

  • 2. De teruggaaf wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking verleend.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld aan de teruggaaf en regels worden gesteld voor de uitvoering van dit artikel.

K

In artikel 16aa, tweede lid, onderdeel b, vervalt «in de zin van de Wegenverkeerswet 1994».

L

Voor artikel 16b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

  • 1. Indien de tarieven, bedoeld in artikel 9, worden gewijzigd, is, ter zake van de inschrijving of herinschrijving van een nieuw motorrijtuig die plaatsvond voorafgaand aan die tariefswijziging, het nieuwe tarief van toepassing wanneer de eerste tenaamstelling van dat motorrijtuig twee maanden of later plaatsvindt na het tijdstip waarop die wijziging in werking treedt.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

ARTIKEL VII

In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt aan artikel 64, vijfde lid, toegevoegd

«De vrijstelling is niet van toepassing indien het gebruik van die producten:

  • a. niet als verbruik wordt aangemerkt ingevolge artikel 51, eerste lid; of

  • b. is onderworpen aan het tarief van nihil, bedoeld in artikel 59, vierde lid.».

ARTIKEL VIIA

In het Belastingplan 2021 wordt artikel XXXVIII als volgt gewijzigd:

1. In de tweede zin wordt «het voor dat motorrijtuig» vervangen door «indien dat motorrijtuig een gebruikt motorrijtuig is, worden het voor dat motorrijtuig» en wordt «worden vastgesteld» vervangen door «vastgesteld».

2. Er wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien dat motorrijtuig een nieuw motorrijtuig is, worden het voor dat motorrijtuig van toepassing zijnde tarief en de grondslagen voor de heffing van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen vastgesteld op de dag van eerste tenaamstelling in het kentekenregister, onverminderd de toepassing van artikel 16a zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel XXIX.

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2022, met dien verstande dat:

  • a. artikel I, onderdeel D, en artikel IVA, onderdeel C, terugwerken tot en met 1 januari 2021;

  • b. artikel I, onderdeel E, terugwerkt tot en met 1 januari 2020;

  • c. artikel II, onderdeel B, niet van toepassing is op berekeningsjaren die zijn aangevangen voor 1 januari 2022;

  • d. artikel V terugwerkt tot en met 1 juli 2021;

  • e. artikel IV voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2022.

ARTIKEL IX

Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2022.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 22 december 2021

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 928

Naar boven