Besluit van 30 november 2021, houdende wijziging van het Besluit bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte in verband met actualisering van feitomschrijvingen en indexering van boetebedragen 2022

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 7 oktober 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3566477;

Gelet op artikel 154b, zesde lid, van de Gemeentewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 27 oktober 2021, nr. W16.21.0302/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 23 november 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3635038;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De bijlage van het Besluit bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte wordt als volgt gewijzigd:

1. In voorschrift A.40 wordt «Op een openbare plaats» vervangen door «Op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw».

2. Voorschrift A.41 komt te luiden:

A.41

 
   

Op een openbare plaats

 
   

a. of op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw, al dan niet binnen een door het college of de burgemeester aangewezen gebied, lachgas gebruiken

100

b. lachgas recreatief als roesmiddel gebruiken, terwijl dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken

150

c. voorbereidingen verrichten ten behoeve van het recreatief als roesmiddel gebruiken van lachgas, terwijl dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken

150

d. voorwerpen of stoffen bij zich hebben ten behoeve van het recreatief als roesmiddel gebruiken van lachgas, terwijl dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken

150

e. die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied:

 

1°. lachgas recreatief als roesmiddel gebruiken

100

2°. voorbereidingen verrichten ten behoeve van het recreatief als roesmiddel gebruiken van lachgas

100

3°. voorwerpen of stoffen bij zich hebben ten behoeve van het recreatief als roesmiddel gebruiken van lachgas

100

3. In de voorschriften A.46 en C.4 wordt «400» telkens vervangen door «410».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 november 2021

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de derde december 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit regelt de jaarlijkse actualisering van feitomschrijvingen, de indexering van bedragen voor bestuurlijke boetes voor overlast in de openbare ruimte en het gelijke tred laten houden van die bedragen met de strafrechtelijke boetes.

Gemeenteraden kunnen ervoor kiezen dat bestuurlijke boetes worden opgelegd voor overlastfeiten uit gemeentelijke verordeningen, die strafbaar zijn gesteld krachtens artikel 154 van de Gemeentewet, en voor bepaalde milieuovertredingen (artikel 154b, eerste lid, van de Gemeentewet). Kiest de gemeenteraad voor bestuurlijke beboeting, dan geldt deze keuze voor alle overtredingen die zijn genoemd in artikel 154b, eerste lid, van de Gemeentewet (artikel 154b, tweede lid, van de Gemeentewet). De gemeenteraad kan dus niet bepalen dat slechts overtreding van enkele van deze bepalingen bestuurlijk beboetbaar is.1 In artikel 2 van het Besluit bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte (hierna: Besluit bboor) staat een aantal overlastfeiten waarvoor bestuurlijke beboeting niet mogelijk is. De milieuovertredingen die bestuurlijk kunnen worden beboet, staan opgesomd in artikel 3 van het Besluit bboor. In de bijlage van het Besluit bboor worden de boetebedragen van een aantal feiten landelijk vastgesteld, voor zover ze door natuurlijke personen worden begaan. Voor het overige stelt de gemeenteraad de boetebedragen vast in een gemeentelijke verordening. Het maximum is een boete van de eerste categorie (artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, dat is vanaf 1 januari 2022: € 450) voor natuurlijke personen en een boete van € 2.250 voor rechtspersonen (artikel 154b, zesde lid, van de Gemeentewet). Voor 12- tot 16-jarigen worden de boetebedragen gehalveerd (artikel 154b, zevende lid, van de Gemeentewet). Blijkens de wetsgeschiedenis kunnen gemeentebesturen voor recidive geen hogere boetes opleggen.2

Belangrijk uitgangspunt is dat het qua beboeting geen verschil maakt of een gedraging bestuurlijk of strafrechtelijk wordt afgedaan.3 Daarom wordt de bijlage van het Besluit bboor elk jaar gewijzigd. De wijziging heeft dus geen gevolgen voor de bestuurlijke beboetbaarheid van feiten. Een feit is bestuurlijk beboetbaar als dat volgt uit artikel 154b van de Gemeentewet, in samenhang met de artikelen 2 en 3 van het Bboor. Met de wijziging worden slechts de landelijk vastgestelde bestuurlijke boetebedragen afgestemd op de laatste versie van de «Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen», die het College van procureurs-generaal vaststelt voor de strafrechtelijke afdoening. Voor de omschrijvingen van de feiten waarvoor de vaste boetebedragen gelden, wordt aangesloten bij de model-algemene plaatselijke verordening van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG-model-APV). De boetebedragen volgen de consumentenprijsindex en wijzigen als afronding er aanleiding toe geeft.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.

Artikelsgewijs

Artikel I, onder 1

De wijziging betreft de omschrijving van een voorschrift en volgt de strafrechtelijk door het College van procureurs-generaal doorgevoerde (technische) wijziging.

Artikel I, onder 2

Voorschrift A.41 (oud) betreft het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten bewegen, uitnodigen of aanlokken tot het gebruikmaken van diensten van een prostituee buiten de door het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen wegen of gebieden. De onderliggende modelbepaling uit de VNG-model-APV is gewijzigd. Het College van procureurs-generaal sluit daarom de strafrechtelijke feitcode af. Deze wijziging dient bestuursrechtelijk te worden doorgevoerd. Tezelfdertijd stelt het College van procureurs-generaal nieuwe feitcodes open die zien op lachgas en die zijn gebaseerd op de desbetreffende modelbepalingen in de VNG-model-APV. Hieraan verbindt het strafrechtelijke boetebedragen van € 100 of € 150. Het vrijvallende voorschrift A.41 wordt aangewend om een en ander door te voeren voor bestuursrechtelijke beboeting. Gemeenteraden kunnen hier dus geen eigen boetebedrag meer voor vaststellen.

Artikel I, onder 3

Onder toepassing van de consumentenprijsindex ontstaan, als gevolg van afronding, hogere boetebedragen. De boetes van € 400 worden met € 10 verhoogd.

Artikel II

De inwerkingtredingsdatum is gelijk aan de datum waarop strafrechtelijk de laatste versie van de Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen in gebruik wordt genomen. De besluitvorming daarover vindt jaarlijks in de herfst plaats door het openbaar ministerie. Door vervolgens met dit besluit een gelijke tred te houden van de bedragen voor bestuurlijke boetes voor overlast in de openbare ruimte met de strafrechtelijke boetes voor diezelfde feiten wordt de aanmerkelijk ongewenste situatie voorkomen waarbij het voor de burger verschil maakt of een gedraging bestuurlijk of strafrechtelijk wordt afgedaan en hetzelfde feit onder het ene regime lichter wordt bestraft dan onder het andere. Dit rechtvaardigt afwijking van de gebruikelijke minimuminvoeringstermijn.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Zie onder meer Kamerstukken II 2004/05, 30 101, nr. 3, p. 22.

X Noot
2

Zie Kamerstukken II 2005/06, 30 101, nr. 6, p. 26 en Kamerstukken I 2007/08, 30 101, C, p. 13.

X Noot
3

Zie onder meer Kamerstukken I 2007/08, 30 101, C, p. 9.

Naar boven