Besluit van 17 november 2021, houdende verhoging met ingang van het berekeningsjaar 2022 van enige bedragen, genoemd in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 oktober 2021, nr. 2021-0000162278;

Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 27 oktober 2021, nr. W12.21.0314/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 november 2021, nr. 2021-0000177092,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WET OP HET KINDGEBONDEN BUDGET

Artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «€ 2.256,–« vervangen door «€ 2.326,–».

2. In de onderdelen c en d wordt «€ 3.187,–» vervangen door «€ 3.327,–».

3. In onderdeel d wordt «€ 931,–» vervangen door «€ 1.001,–».

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 november 2021

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

Uitgegeven de drieëntwintigste november 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Doel

Het kabinet heeft besloten een pakket koopkrachtmaatregelen te treffen om de koopkracht van kwetsbare groepen in 2022 te repareren1. Zonder maatregelen zouden huishoudens met kinderen er volgend jaar in doorsnee minder in koopkracht op vooruit gaan dan huishoudens zonder kinderen. In de ogen van het kabinet was deze koopkrachtontwikkeling onvoldoende evenwichtig. Onderdeel van het pakket koopkrachtmaatregelen is een verhoging van het maximumbedrag van het kindgebonden budget per kind met ingang van 1 januari 2022 vanaf het tweede kind met € 70,– per jaar.

2. Nagestreefde doeltreffendheid en doelmatigheid

Met het toekennen van kindgebonden budget ontvangen ouders een inkomensafhankelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Het totale bedrag aan kindgebonden budget dat een huishouden ontvangt, hangt af van het aantal en de leeftijd van de kinderen, het huishoudtype, de hoogte van het inkomen en het eventueel aanwezig vermogen. Het maximumbedrag voor het eerste kind is het hoogst. Vanaf het tweede kind neemt het maximumbedrag per extra kind af. Vanaf drie kinderen en meer ontvangen ouders voor elke extra kind een gelijk, maar lager maximumbedrag dan voor het tweede kind.

Uit de doorlichting van artikel 10 van de SZW-begroting Tegemoetkoming ouders2 en de analyse naar de kostendekkendheid en armoederisico3 is gebleken dat grotere gezinnen vaker in armoede verkeren dan huishoudens met minder kinderen. Het CPB/SCP stelde in het rapport Kansrijk Armoedebeleid4 dat het verder ophogen van kindbedragen bijdraagt aan de bestrijding van armoede. Vorig jaar zijn daarom de bedragen per kind vanaf het derde kind meer in lijn gebracht met het bedrag voor het tweede kind. Met het onderhavige besluit, dat de bedragen per kind vanaf het tweede kind verhoogt, wordt hierbij aangesloten. Zo wordt, vanuit de wens voor een evenwichtig koopkrachtbeeld, voorkomen dat huishoudens met kinderen in koopkrachtontwikkeling achterop raken. Omdat het kindgebonden budget inkomensafhankelijk is, komen de middelen terecht bij de huishoudens die dit het hardst nodig hebben. Dit draagt bij aan een doelmatige besteding van middelen.

3. Voorgestelde regeling – ingezette beleidsinstrument

Het kabinet verhoogt, als onderdeel van de maatregelen uit de augustusbesluitvorming 2021, de maximumbedragen van het kindgebonden budget waarop ouders aanspraak kunnen maken vanaf het tweede kind beleidsmatig met € 70,– per jaar met ingang van 1 januari 2022.

Door het inkomensafhankelijke karakter van het kindgebonden budget komt deze maatregel specifiek ten goede aan gezinnen met een laag of middeninkomen, mits zij voldoen aan de voorwaarden voor het kindgebonden budget (vermogen, leeftijd kind).

De verhoging van de maximumbedragen in het kindgebonden budget vanaf het tweede kind vindt plaats nadat de bedragen van het kindgebonden budget uit 2021 geïndexeerd zijn met de tabelcorrectiefactor (tcf) die voor 2022 1,3% bedraagt (zie onderstaande tabel).5 Indexatie gebeurt jaarlijks, op basis van artikel 3, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget. Van deze indexatie is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mededeling gedaan in de Staatscourant.6

Tabel 1. Maximumbedragen kindgebonden budget per kind (in euro per jaar)

Kind

Bedrag 2021

Na indexatie met tcf 2022

Intensivering

Bedrag 2022

 

(1)

(2)

(3)

(4) = (2) + (3)

1

1.204

1.220

0

1.220

2

1.022

1.036

70

1.106

3

919

931

70

1.001

4 en meer

919

931

70

1.001

Voor ouders met aanspraak op het kindgebonden budget levert dit dan de volgende totaalbedragen op:

Tabel 2. Maximumbedragen kindgebonden budget in totaal indien alle kinderen jonger dan 12 jaar (in euro per jaar)

Aantal kinderen onder 12 jaar

Bedrag 2021

Bedrag 2022

1

1.204

1.220

2

2.226

2.326

3

3.145

3.327

4 en meer

3.145 + 919 per kind voor vierde en verdere kinderen

3.327 + 1.001 per kind voor vierde en verdere kinderen

Begunstigden

Gezinnen met twee of meer minderjarige kinderen profiteren van deze maatregel doordat zij een hogere toeslag ontvangen. Daarnaast hebben zo’n 10.000 huishoudens voor het eerst (of opnieuw) recht op kindgebonden budget omdat door een verhoging van het maximumbedrag van het kindgebonden budget vanaf het tweede kind het afbouwtraject voor die gezinnen langer wordt.

4. Inkomenseffecten

Gezinnen met twee of meer kinderen, circa 550 duizend huishoudens, ervaren een positief inkomenseffect door deze maatregel. De effecten van deze verhoging van de maximumbedragen zijn zichtbaar in tabel 3, waarin enkel ontvangers van het kindgebonden budget met een minimaal 2 minderjarige kinderen zijn meegenomen. Daaruit valt af te lezen dat gezinnen met een lager inkomen een groter positief inkomenseffect ervaren. Voor de totale groep huishoudens met minimaal 2 kinderen en kindgebonden budget is het mediane inkomenseffect 0,2%.

Tabel 3: Inkomenseffecten voor WKB-ontvangers met minimaal 2 minderjarige kinderen

Inkomensgroep

Inkomenseffect ontvangers kindgebonden budget met minimaal 2 minderjarige kinderen

Aantal gezinnen (dzd)

1e (<=112% WML)

0,3%

80

2e (112-179% WML)

0,2%

68

3e (179-274% WML)

0,2%

140

4e (274-405% WML)

0,1%

206

5e (>405% WML)

0,1%

54

     

Inkomensbron

   

Werkenden

0,2%

487

Uitkeringsgerechtigden

0,3%

59

Gepensioneerden

     

Huishoudtype

   

Tweeverdieners

0,1%

931

Alleenstaanden

0,2%

105

Alleenverdieners

0,2%

52

     

Kinderen

   

Huishoudens met kinderen

0,2%

547

Huishoudens zonder kinderen

Alle WKB-ontvangers met minimaal 2 minderjarige kinderen

0,2%

547

5. Financiële gevolgen voor het Rijk

De kosten van de verhoging van het maximumbedrag in het kindgebonden budget vanaf het tweede kind per 2022 bedragen circa € 55 miljoen op jaarbasis. Deze kosten zijn in de augustusbesluitvorming ingepast in de Rijksbegroting.

6. Caribisch Nederland

De extra investeringen die deze kabinetsperiode hebben plaatsgevonden in het kindgebonden budget en de kinderbijslag hebben ook geleid tot verhoging van de kinderbijslag7 in Caribisch Nederland. Gezien de huidige voorgestelde verhoging van het kindgebonden budget plaatsvindt bij een gelijktijdige (grotere) niet-indexatie van de kinderbijslag, is in dit geval geen spraken van intensivering van de kindregelingen. De verhoging van de maximumbedragen in het kindgebonden budget vanaf het tweede kind werken daarom niet door in de kinderbijslagvoorziening BES.

7. Regeldrukeffecten

Er worden geen extra administratieve lasten voorzien als gevolg van de wijzigingen. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

8. Toetsing en consultatie

Dit voorstel is tot stand gekomen na verwerking van de inbreng van de Belastingdienst/Toeslagen en de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

Belastingdienst/Toeslagen

Toeslagen geeft uitvoering aan de wet op het kindgebonden budget. Toeslagen geeft aan dat het voorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is. De beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2022 is voor de Belastingdienst haalbaar.

SVB

Het recht op en de hoogte van het kindgebonden budget is voor de SVB van belang in geval er samenloop met een buitenlandse gezinsuitkering van dezelfde aard aan de orde is. De SVB voert in dat geval de anticumulatiebepalingen uit verordening (EG) nr. 883/2004 uit waarbij de SVB na anticumulatie het kindgebonden budget, naast de kinderbijslag, uitbetaalt.

De SVB acht het voorstel uitvoerbaar en handhaafbaar. De beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2022 is voor de SVB haalbaar.

Internetconsultatie

Het onderhavige voorstel is twee weken opengesteld voor internetconsultatie. De consultatie heeft geleid tot twee reacties. In de eerste reactie wordt aangegeven dat het goed is dat een belangrijke regeling als het kindgebonden budget wordt voorgelegd middels internetconsultatie. In de tweede reactie geeft een ouder aan de verhoging een goede ontwikkeling te vinden. Echter als alleenstaande ouder met één kind had deze ouder ook graag een verhoging tegemoet gezien. Hiervoor is niet gekozen. Het maximum kindbedrag voor het eerste kind is reeds hoger dan voor volgende kinderen. Bovendien maken alleenstaande ouders, naast het maximum kindbedrag, reeds aanspraak op de alleenstaande ouderkop.

9. Evaluatie

Het beleid gericht op de tegemoetkoming van ouders wordt periodiek geëvalueerd. De laatste evaluatie vond plaats in 2018.8 De verhoging van het maximumbedrag vanaf het tweede kind zal onderdeel uitmaken van een volgende evaluatie. Daarbij zal de vraag naar de doeltreffendheid en doelmatigheid aan de orde komen.

10. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2022 en zal naar verwachting medio november worden gepubliceerd in het Staatsblad. Daarmee wordt voldaan aan het kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals vastgelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dat beleid houdt in dat een algemene maatregel van bestuur in werking treedt op 1 januari of 1 juni. Aan het kabinetsbeleid voor de minimuminvoeringstermijn van regelgeving wordt niet voldaan. De reden hiervan is dat de regering recentelijk heeft besloten deze maatregel te nemen en het onwenselijk wordt geacht als de beoogde verhoging van de bedragen niet per 1 januari a.s. kan worden ingevoerd. Het aanpassen van wet- en regelgeving vergt een zorgvuldig proces dat enige tijd duurt.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma


X Noot
1

Kamerstukken II, 2021/22, 35 925 XV, nr.2.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2019/20, 30 982, nr. 46.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2019/20, 30 982 nr. 52.

X Noot
4

Kansrijk armoedebeleid van het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau (juni 2020).

X Noot
5

Dit volgt uit artikel 3, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.

X Noot
6

Bij het opstellen van dit ontwerpbesluit is deze bekendmaking nog niet gepubliceerd; na publicatie zal hier de vindplaats van deze bekendmaking worden opgenomen.

X Noot
7

Bonaire, St. Eustatius en Saba kennen een kinderbijslagvoorziening die ouders en verzorgers voorziet van een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn. Het kindgebonden budget is niet van toepassing in CN en er is geen voornemen om dit in te voeren.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2019/20, 30 982, nr. 46.

Naar boven