Besluit van 29 oktober 2021 tot wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen in verband met de omzetting van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PbEU 2011, L 199) (Reparatiebesluit Bkse in verband met Richtlijn 2011/70/Euratom)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 30 augustus 2021, nr. IENW/BSK-2021/221630, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PbEU 2011, L 199);

Gelet op de artikelen 21, eerste lid, 29, eerste lid, en 67, eerste lid, van de Kernenergiewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 september 2021, nr. W17.21.0272/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 26 oktober 2021, nr. IENW/BSK-2021/263183, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 1, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen wordt als volgt gewijzigd:

In de begripsomschrijving van «beheer van verbruikte splijtstoffen» wordt na «de opslag» ingevoegd «, de opwerking».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 oktober 2021

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg

Uitgegeven de elfde november 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Het voorliggende besluit wijzigt het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (hierna: het Bkse) in verband met Richtlijn 2011/70/Euratom1. De wijziging strekt tot een verbeterde omzetting van de definitie van «beheer van verbruikte splijtstoffen» van de richtlijn.

Wijziging definitie «beheer van verbruikte splijtstoffen»

In artikel 1, eerste lid, van het Bkse is een begripsomschrijving opgenomen voor het begrip «beheer van verbruikte splijtstoffen». Deze definitie zoals die tot de wijziging luidde hield in: «alle activiteiten die te maken hebben met het hanteren, de voorbehandeling, de behandeling, het conditioneren, de opslag of de eindberging van verbruikte splijtstoffen, met uitzondering van het vervoer buiten het terrein van de faciliteit;». Hieraan is nu toegevoegd het woord «opwerken» teneinde volledig aan te sluiten bij de definitie van Richtlijn 2011/70 Euratom. In artikel 3, onderdeel 8, van die richtlijn is «beheer van verbruikte splijtstoffen» gedefinieerd als «alle activiteiten die te maken hebben met het hanteren, de opslag, de opwerking of de berging van verbruikte splijtstof, met uitzondering van het vervoer buiten het terrein van de faciliteit». «Opwerking» is gedefinieerd in artikel 3, onderdeel 11, van de genoemde richtlijn als «een proces of procedé dat tot doel heeft splijtbaar materiaal en kweekstof te onttrekken aan verbruikte splijtstof met het oog op verder gebruik». Het woord «opwerken» was voorheen niet opgenomen in de definitie van het Bkse, omdat werd aangenomen dat dit voor een correcte omzetting niet vereist was. In Nederland vindt geen opwerking van verbruikte splijtstoffen plaats (de verbruikte splijtstoffen van de kerncentrale Borssele worden opgewerkt in Frankrijk). Opwerken (als dat in Nederland zou plaatsvinden) is reeds aan alle relevante regelgeving onderworpen zoals een verbod behoudens vergunning en ook het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen gaat reeds uit van de volledige omschrijving van het begrip beheer waarbij de beleidslijnen inzake radioactief opwerkingsafval, inclusief het opwerkingsafval dat nog moet terugkeren uit het buitenland in het programma zijn opgenomen. In de uitvoering van de richtlijn zijn derhalve volgens Nederland geen manco’s ontstaan. Vanwege de niet volledige juridische omzetting van de definitie is Nederland op 17 mei 2018 in gebreke gesteld door de Europese Commissie2, gevolgd door een met redenen omkleed advies (MROA) op 15 juli 2021. Om tot een volledige omzetting te komen is het woord «opwerken» nu alsnog toegevoegd aan de definitie van «beheer van verbruikte splijtstoffen» in artikel 1 van het Bkse.

Voorbereiding en gevolgen

De wijziging betreft een technische reparatie, noodzakelijk voor een correcte omzetting van richtlijn 2011/70 en betreft één-op-één implementatie zonder enige beleidskeuzevrijheid. De wijziging heeft geen gevolgen voor burgers of bedrijven, de regeldruk en administratieve lastendruk, de uitvoerbaarheid of handhaafbaarheid of anderszins voor de naleving. De wijziging heeft geen gevolgen voor andere regelgeving, plannen, programma’s en vergunningen of andere toestemmingen, noch voor rapportage- en informatieplichten. Ook zijn er geen milieueffecten.

Met toepassing van afdeling 1.2 van de Algemene wet bestuursrecht en Aanwijzing 9.16, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving is vanwege het spoedeisende en één-op-één karakter van de implementatie afgezien van advies-, overleg-, inspraak-, en voorpublicatieverplichtingen. Ingevolge titel 1.2 van de Algemene wet bestuursrecht gelden voor regelingen ter implementatie van bindende EU-rechtshandelingen geen advies-, overleg-, inspraak-, en voorpublicatieverplichtingen. Hierop bestaat een uitzondering voor bepaalde voorhangprocedures (zie artikel 1:8, tweede lid, Awb). De bedoelde uitzonderingen zijn in dit geval niet van toepassing3. Vanwege het risico op vertraging in de implementatie bestaat voor een afwijking van het beginsel om geen advies te vragen of extern overleg te voeren over implementatieregelingen slechts reden als het vragen van advies of voeren van overleg noodzakelijk is voor een zorgvuldige voorbereiding van de regeling. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de te implementeren bindende EU-rechtshandeling wezenlijke beleidskeuzen openlaat, die nog niet in een eerdere fase bij advisering of overleg aan de orde zijn geweest. In casu is dat niet aan de orde, het gaat enkel om het invoegen van het woord «opwerken» in de definitie van «beheer van verbruikte splijtstoffen».

De term «voorpubliceren» heeft betrekking op de praktijk waarbij een ontwerpregeling in een publicatieblad wordt bekendgemaakt, waardoor de mogelijkheid tot inspraak wordt geboden (artikel 76, eerste lid, van de Kernenergiewet).

Met toepassing van artikel 11 van de Bekendmakingswet4 is eveneens afgezien van de standstillperiode bij de nahang van artikel 76, tweede lid, van de Kernenergiewet5.

Vanwege het belang van een goede uitvoering en handhaving van de richtlijnverplichtingen is de ontwerp-wijziging aangeboden aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) voor een HUF-toets. De ANVS geeft aan dat met betrekking tot de toevoeging van het begrip opwerking in de definitie van beheer van verbruikte splijtstoffen kan worden opgemerkt dat daardoor, zoals in de toelichting is aangeduid, deze definitie in overeenstemming is gebracht met de richtlijn. Aangezien in Nederland geen opwerking van verbruikte splijtstoffen plaatsvindt, zijn er momenteel geen uitvoerings- of handhavingsgevolgen aan te wijzen.

Van internetconsultatie is conform het voorgaande en het specifieke kabinetsbeleid voor internetconsultatie in dit geval eveneens afgezien omdat het enkel om spoedeisende één-op-één implementatie en reparatieregelgeving gaat zonder beleidskeuzevrijheid en zonder gevolgen voor burgers of bedrijven6.

Notificatie

Het voorstel is op 16 augustus 2021 ingevolge artikel 33, derde alinea, van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Trb. 1957, 92) voorgelegd aan de Europese Commissie. Binnen de standstilltermijn van drie maanden is geen reactie ontvangen.

Inwerkingtreding

Vanwege het spoedeisend belang van de implementatie is met toepassing van Aanwijzing voor de regelgeving 4.22, G, uitgegaan van inwerkingtreding met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wijzigingsbesluit wordt geplaatst. Dat is mogelijk in de in aanwijzing 4.17, vijfde lid, genoemde uitzonderingsgevallen. Het betreft in dit geval spoed- of noodregelgeving (onderdeel b), reparatiewetgeving (onderdeel c) en implementatie van bindende EU-rechtshandelingen (onderdeel d). Op dezelfde gronden wordt tevens afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten en de minimum invoeringstermijn.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg


X Noot
1

Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PbEU 2011, L 199).

X Noot
2

Brief van de Europese Commissie van 17 mei 2018 aan Nederland betreffende «Ingebrekestelling – Inbreuk nr. 2018/2022», C(2018) 2909 final.

X Noot
3

Artikel 1:8 van de Algemene wet bestuursrecht:

  • 1. Indien door een bestuursorgaan ingevolge enig wettelijk voorschrift van het ontwerp van een besluit kennis moet worden gegeven alvorens een zodanig besluit kan worden genomen, geldt dat voorschrift niet indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de overlegging van het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling aan de Staten-Generaal, indien:

    • a. bij de wet is bepaald dat door of namens een der Kamers der Staten-Generaal of door een aantal leden daarvan de wens te kennen kan worden gegeven dat het onderwerp of de inwerkingtreding van die algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling bij de wet wordt geregeld, of

    • b. artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer van toepassing is.

X Noot
4

Artikel 11 van de Bekendmakingswet:

  • 1. Indien bij of krachtens de wet is bepaald dat na de bekendmaking van een algemene maatregel van bestuur of een vanwege het Rijk anders dan bij wet of algemene maatregel van bestuur vastgesteld algemeen verbindend voorschrift een bepaalde periode dient te verstrijken alvorens de algemene maatregel van bestuur of het algemeen verbindende voorschrift in werking kan treden, kan in afwijking daarvan een eerder tijdstip van inwerkingtreding worden vastgesteld, indien de algemene maatregel van bestuur of het algemeen verbindende voorschrift uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie.

  • 2. Artikel 1:8, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

X Noot
5

Artikel 76, tweede lid, van de Kernenergiewet:

  • 2. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat hij is vastgesteld, toegezonden aan beide kamers der Staten-Generaal. Hij treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2012/2013, 29 362, nr. 224, par. 2.2. «Uitgangspunt daarbij is dat voorstellen die significante verandering brengen in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen of die grote gevolgen hebben voor de uitvoeringspraktijk via internet worden geconsulteerd, behoudens goede gronden om daarvan af te zien. Bij laatstbedoelde gronden kan o.a. worden gedacht aan spoedwetgeving, het voorkomen van calculerend gedrag bij fiscale voorstellen of situaties waarin consultatie niet in betekenende mate kan leiden tot aanpassing van het voorstel bijvoorbeeld bij één-op-één-implementatie van EU-regelgeving».

Naar boven