Besluit van 28 oktober 2021 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 29 september 2021 tot wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het introduceren van meerdere griffierechtcategorieën voor lagere geldvorderingen en het toevoegen van een griffierechtcategorie voor hoge geldvorderingen (Stb. 2021, 507)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 21 oktober 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3571486;

Gelet op artikel III van de Wet van 29 september 2021 tot wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het introduceren van meerdere griffierechtcategorieën voor lagere geldvorderingen en het toevoegen van een griffierechtcategorie voor hoge geldvorderingen (Stb. 2021, 507);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De Wet van 29 september 2021 tot wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het introduceren van meerdere griffierechtcategorieën voor lagere geldvorderingen en het toevoegen van een griffierechtcategorie voor hoge geldvorderingen (Stb. 2021, 507) treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Onze Minister voor Rechtsbescherming is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 oktober 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de negenentwintigste oktober 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit bepaalt dat de Wet van 29 september 2021 tot wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het introduceren van meerdere griffierechtcategorieën voor lagere geldvorderingen en het toevoegen van een griffierechtcategorie voor hoge geldvorderingen (Stb. 2021, 507) in werking treedt per 1 januari 2022.

De wet vervangt de griffierechtcategorie voor zaken betreffende geldvorderingen met een beloop van meer dan € 500 euro en niet meer dan € 12.500 euro door vier nieuwe categorieën:

  • geldvorderingen met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 1.500;

  • geldvorderingen met een beloop van meer van € 1.500 en niet meer dan € 2.500;

  • geldvorderingen met een beloop van meer dan € 2.500 en niet meer dan € 5.000;

  • geldvorderingen met een beloop van meer dan € 5.000 en niet meer dan € 12.500.

Voor de eerste drie categorieën worden ten opzichte van huidige tarief de griffierechten voor niet-natuurlijke personen (in de bijgaande tabel aangeduid met niet-NP) verlaagd. Voor natuurlijke personen (in de bijgaande tabel aangeduid met NP) worden de griffierechten deels verlaagd. De wet verhoogt de griffierechten in de categorieën in eerste aanleg voor zaken betreffende geldvorderingen met een beloop van meer dan € 12.5001 en introduceert in alle instanties een nieuwe categorie griffierechten voor zaken betreffende geldvorderingen met een beloop van meer dan 1 miljoen euro. In deze nieuwe categorie gelden voor partijen hogere griffierechten tenzij bij de zaak een natuurlijke persoon is betrokken. Is dat het geval dan geldt voor alle partijen het griffierecht uit de naastgelegen lagere categorie. Nu voor een aantal rechtssubjecten de wet verhogingen doorvoert, worden de standaard invoeringstermijn van twee maanden na publicatie van dit besluit en het vaste verandermoment van 1 januari in acht genomen. Dit komt neer op een inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2022.

De in de wet opgenomen bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 2020 (zijnde het jaar waarin het wetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer). Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) kunnen de bedragen die genoemd zijn in deze wet en in de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, jaarlijks met ingang van 1 januari bij regeling van Onze Minister worden gewijzigd, voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft. Ook de in deze wet opgenomen bedragen zullen op grond van artikel 2 Wgbz worden geïndexeerd voor het prijspeil 2022. Dit resulteert per 1 januari 2022 in de volgende griffierechtbedragen in eerste aanleg:

Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek

Griffierecht Niet-NP

Griffierecht NP

Griffierecht

onvermogenden

Griffierechten voor kantonzaken bij de rechtbank

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 500

€ 128

€ 86

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 1.500

€ 322

€ 214

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.500 en niet meer dan € 2.500

€ 365

€ 244

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 2.500 en niet meer dan € 5.000

€ 487

€ 244

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 5.000 en niet meer dan € 12.500

€ 514

€ 244

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500

€ 1.384

€ 693

€ 86

Griffierechten voor andere zaken dan kantonzaken bij de rechtbank

Zaken als bedoeld in artikel 30r, eerste lid, eerste volzin, Rv:

€ 15.856

€ 15.856

n.v.t.

Zaken als bedoeld in artikel 30r, derde lid, Rv:

€ 7.928

€ 7.928

n.v.t.

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde

€ 676

€ 314

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000

€ 2.837

€ 1.301

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000 en niet meer dan € 1.000.000

€ 5.737

€ 2.277

€ 86

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000

€ 8.519

€ 2.277

€ 86

Bij het hof bedragen voor de nieuwe categorie «Zaken met betrekking tot een vordering met een beloop van meer dan € 1.000.000» per 1 januari 2022 de griffierechten voor niet-natuurlijke personen € 11.379, voor natuurlijke personen € 1.780 en voor min- en onvermogenden € 343. Voor dezelfde categorie is per 1 januari 2022 bij de Hoge Raad respectievelijk € 14.229, € 2.135 en € 355 aan griffierechten verschuldigd.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

De wet gaat uit van een verhoging van de griffierechten voor zaken met betrekking tot een geldvordering van meer dan 5.000. Door de Wet van 16 december 2020 tot vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2021 (Stb 2021, 66) wordt de Wgbz bij de inwerkingtreding gewijzigd. Op grond van artikel 4a blijft voor zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 5.000 en niet meer dan € 12.500», de verhoging alsnog achterwege.

Naar boven