Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2021, 479 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2021, 479 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 24 juni 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3396991;
Gelet op Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PbEU 2019, L 305) en artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 juli 2021, nr. W16.21.0164/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 7 oktober 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3530407;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van paragraaf 2 van hoofdstuk VII.a komt te luiden:
B
Artikel 55da komt te luiden:
In paragraaf 2 van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de ambtelijke dienst van:
a. de politie, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012;
b. de rijksrecherche, genoemd in artikel 49, eerste lid van de Politiewet 2012;
c. de Politieacademie, genoemd in artikel 73, eerste lid, van de Politiewet 2012;
betrokken derde als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders;
degene die een melder bijstaat als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders;
de ambtenaar die de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid in de ambtelijke organisatie;
inbreuk op het Unierecht als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders;
informatie over een inbreuk als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders;
een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, een gewezen ambtenaar, degene die anderszins arbeid verricht of heeft verricht bij een ambtelijke organisatie, en een persoon als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305), die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten verkregen informatie over een inbreuk op het Unierecht meldt, dan wel een vermoeden van een misstand meldt, overeenkomstig paragraaf 2.2 van dit hoofdstuk;
de melding van een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk op het Unierecht door een melder;
vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders.
C
Artikel 55db vervalt.
D
In het opschrift van paragraaf 2.2 van hoofdstuk VII.a wordt «misstand» vervangen door «vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk op het Unierecht».
E
Artikel 55dc, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. een (potentiële) melder, degene die een (potentiële) melder bijstaat en een betrokken derde op diens verzoek te adviseren over het omgaan met een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk op het Unierecht; en
F
Artikel 55dd komt te luiden:
1. Een melder doet een melding bij zijn direct leidinggevende, bij een hogere leidinggevende, bij een daartoe ingericht organisatieonderdeel of bij een vertrouwenspersoon integriteit. De melder kan ook rechtstreeks een melding doen bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.
2. Een melding over een andere organisatie doet een melder bij een leidinggevende of bij een vertrouwenspersoon van die organisatie of rechtstreeks bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.
G
Artikel 55de komt te luiden:
Een (potentiële) melder, degene die een (potentiële) melder bijstaat en een betrokken derde kan een krachtens artikel 55dc, eerste lid, aangewezen vertrouwenspersoon integriteit in vertrouwen raadplegen over een vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk op het Unierecht.
H
Artikel 55df vervalt.
I
Artikel 55dh vervalt.
J
In artikel 55di wordt na «de ontvangst van de melding» ingevoegd «binnen zeven dagen».
K
Artikel 55dj komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag stelt onverwijld een onderzoek in naar de melding, tenzij:
a. de melding kennelijk ongegrond is;
b. de melding kennelijk onredelijk laat is gedaan.
2. Het bevoegd gezag stelt de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon integriteit, doorlopend en in ieder geval binnen een redelijke termijn, van ten hoogste drie maanden na verzending van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 55di, schriftelijk en gemotiveerd in kennis van informatie over de verdere behandeling van de melding en, in voorkomend geval, de mededeling van het achterwege laten van een onderzoek dan wel de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad.
4. Bij de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk op het Unierecht te melden bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.
5. Het onderzoek wordt niet verricht door een persoon die mogelijk betrokken is of is geweest bij de vermoedelijke misstand of inbreuk op het Unierecht of op onvoldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen.
L
Artikel 55dk vervalt.
M
In artikel 55dl, eerste lid, wordt «Wet Huis voor klokkenluiders» vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders».
N
Artikel 55dm wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «»tegen een gestelde benadeling als gevolg van een melding» vervangen door «tegen een melding en gestelde benadeling».
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «Wet Huis voor klokkenluiders» vervangen door «Wet bescherming klokkenluiders».
3. In het tweede lid, aanhef, wordt «als gevolg van een melding of van» vervangen door «in verband met een melding of».
4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «het gevolg is van de melding of van» vervangen door «verband houdt met een melding of het gevolg is van».
Paragraaf 2 van hoofdstuk VII.a van het Besluit algemene rechtspositie politie zoals die luidde op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op een melding van een vermoeden van een misstand die is gedaan voor de inwerkingtreding van dit besluit.
Indien het bij koninklijke boodschap van 1 juni 2021 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen (Kamerstukken 35 851) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 12 oktober 2021
Willem-Alexander
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Uitgegeven de negentiende oktober 2021
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit besluit strekt tot implementatie van de richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (verder: de richtlijn). De richtlijn is op 7 december 2019 in werking getreden en dient op 17 december 2021 in de Nederlandse wetgeving te zijn geïmplementeerd. Ter implementatie van deze richtlijn is ook onder meer de Wet bescherming klokkenluiders (voorheen: Wet Huis voor klokkenluiders) gewijzigd.1 De richtlijn beoogt een minimumbeschermingsniveau te bieden aan personen die door hun werk in aanraking komen met inbreuken op in de richtlijn genoemde Europese wetgeving en die inbreuken melden. Aanleiding voor de richtlijn is dat personen die voor een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie werken in het kader van hun werkzaamheden voor die organisatie als eerste op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten van die organisatie die inbreuk maken op het Unierecht en daarmee het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen. Door deze inbreuken te melden dragen zij bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor zij bijdragen aan het maatschappelijk welzijn. Voor de volledige transponeringstabel van de richtlijn zij verwezen naar de memorie van toelichting bij de implementatiewet van de Wet bescherming klokkenluiders. Deze nota van toelichting bevat als bijlage een verkorte versie daarvan met de artikelen uit de richtlijn die hebben geleid tot aanpassingen in het Besluit algemene rechtspositie politie (verder: Barp).
Artikel 2 van de Wet bescherming klokkenluiders verplicht de werkgever een interne procedure voor het melden van vermoedens van misstanden te hebben; deze geldt voor werkgevers bij wie in de regel ten minste vijftig personen werkzaam zijn. Daarnaast verplicht artikel 5, eerste lid, onderdeel e, van de Ambtenarenwet 2017 overheidswerkgevers ertoe zorg te dragen voor een procedure voor het omgaan met meldingen van vermoedens van misstanden binnen de organisatie. Op grond van deze bepalingen geldt ook voor de sector politie de verplichting om een dergelijke regeling te hebben. De regeling van een interne meldprocedure voor de sector politie is opgenomen in paragraaf 2 van Hoofdstuk VII.a, meer in het bijzonder artikel 55da tot en met 55dq, van het Barp.
De richtlijn introduceert de verplichting van een interne meldprocedure voor meldingen over inbreuken op het Unierecht. De regering heeft er bij de implementatie van de richtlijn voor gekozen om in het geval van interne meldprocedures dezelfde eisen op te leggen voor meldingen van een vermoeden van een misstand als voor meldingen van informatie over inbreuken op het Unierecht. Artikel 2, tweede lid, van de richtlijn maakt dit mogelijk. Dit betekent dat alle interne meldingen op dezelfde wijze moeten worden behandeld. Daarnaast strekken de maatregelen in de richtlijn verder dan het huidige recht. Onder de richtlijn geldt een hoger beschermingsniveau voor een bredere kring van personen. Tot slot introduceert de richtlijn enkele aanvullende eisen voor de inrichting van de interne meldprocedure. In artikel 2, tweede lid, van de Wet bescherming klokkenluiders zijn de minimumeisen neergelegd waaraan de inrichting van de interne meldprocedure conform de richtlijn dient te voldoen.
In verband met de implementatie van bovengenoemde aspecten is de interne meldprocedure in het Barp op de volgende punten gewijzigd:
– het materiële toepassingsgebied van de interne meldprocedure is uitgebreid naar meldingen van informatie over een inbreuk op het Unierecht (verschillende bepalingen in paragraaf 2 van Hoofdstuk VII.a);
– de definities van vermoeden van een misstand en inbreuk op het Unierecht als bedoeld in de Wet bescherming klokkenluiders zijn in acht genomen vanwege de richtlijn en daarnaast zijn andere begrippen geïntroduceerd (artikel 55da);
– de definitie van melder is uitgebreid met personen als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de richtlijn, ofwel sollicitanten en handelspartners in de precontractuele fase (artikel 55da);
– het benadelingsverbod van artikel 17e Wet bescherming klokkenluiders is ook van toepassing op vertrouwenspersonen en personen werkzaam bij de politie op andere basis dan een publiekrechtelijke aanstelling, waardoor de bepaling in het Barp hierover komt te vervallen en in deze wijzigingsregeling in een overgangsbepaling is voorzien (artikel 55db);
– naast de melder hebben ook degene die de melder bijstaat en betrokken derden recht op ondersteuningsmaatregelen, waaronder advisering en raadpleging van een vertrouwenspersoon (artikelen 55dc, eerste lid, en 55de);
– de reikwijdte van de personen die een melding kunnen doen is uitgebreid vanwege een bredere definitie van het begrip melder en is in de plaats gekomen van het begrip ambtenaar en een interne melding voorafgaand aan een externe melding bij een bevoegde autoriteit is niet verplicht (artikel 55dd);
– de geheimhoudingsplicht voor interne meldingen is in artikel 1a Wet bescherming klokkenluiders opgenomen, waardoor de bepalingen in het Barp hierover komen te vervallen (artikelen 55df en 55dh);
– de melder dient binnen zeven dagen een ontvangstbevestiging van zijn melding te ontvangen (artikel 55di);
– de melder dient doorlopend en in ieder geval binnen een redelijke termijn van ten hoogste drie maanden na verzending van de ontvangstbevestiging te worden geïnformeerd over de vervolgstappen naar aanleiding van zijn melding (artikel 55dj, tweede lid);
– de citeertitel van de Wet Huis voor klokkenluiders is gewijzigd naar Wet bescherming klokkenluiders (artikelen 55dl, eerste lid, en 55dm, eerste lid);
– de richtlijn versterkt de rechtsbescherming ten opzichte van het huidige benadelingsverbod, waardoor voor de aanspraak op financiële bijstand in het kader van gerechtelijke procedures wordt volstaan met het aantonen dat een melding is gedaan en sprake is van benadeling en niet meer hoeft te worden aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen de melding en de benadeling (artikel 55dm, eerste en tweede lid).
Voor een nadere toelichting op de implementatie van deze aanpassingen volgt hieronder een artikelsgewijze toelichting.
De interne meldprocedure voor de sector politie is opgenomen in paragraaf 2 van Hoofdstuk VII.a van het Barp, meer in het bijzonder subparagraaf 2.2. De opschriften van deze paragrafen zijn aangepast vanwege de uitbreiding van het toepassingsgebied van de interne meldprocedure met meldingen van informatie over inbreuken op het Unierecht.
Artikel 55da van het Barp, waarin de begripsbepalingen voor paragraaf 2 van Hoofdstuk VII.a van het Barp zijn opgenomen, is in zijn geheel vervangen. De definities van de begrippen ambtelijke organisatie en hoogste leidinggevende zijn ongewijzigd in stand gebleven. De definities van de begrippen melder en melding zijn uitgebreid, omdat de richtlijn verplicht tot verhoging van het beschermingsniveau aan een bredere kring van personen en geldt voor meldingen over inbreuken op het Unierecht. Vanwege de uitbreiding van de definitie van het begrip melder met de personen als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de richtlijn en de grotere kring beschermden in andere bepalingen komt het begrip ambtenaar niet meer terug in de definitiebepaling. Nieuw zijn de definities van betrokken derde, degene die een melder bijstaat, inbreuk op het Unierecht, informatie over een inbreuk op het Unierecht en vermoeden van een misstand. Deze definities zijn opgenomen in verband met de introductie of wijziging van deze begrippen in of vanwege de richtlijn. De definities van deze begrippen zijn ontleend aan artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders. Hierna wordt ingegaan op een aantal van deze nieuwe definities.
Een betrokken derde kan een collega zijn of familielid die in een werkgerelateerde context verbonden is met een melder. Onder werkgerelateerde context wordt, conform artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders, verstaan de huidige of vroegere werkgerelateerde activiteiten in de publieke of private sector waardoor, ongeacht de aard van die activiteiten, personen informatie kunnen verkrijgen over misstanden en inbreuken en waarbij die personen te maken kunnen krijgen met benadeling indien zij dergelijke informatie zouden melden. Bij werkgerelateerde activiteiten gaat het niet alleen om het verrichten van arbeid, maar kan het ook gaan om dienstverlening of een sollicitatie. Zie ook artikel 5 van de richtlijn.
Met degene die de melder bijstaat zijn onder meer bedoeld vertrouwensadviseurs binnen een organisatie – zoals de vertrouwenspersoon integriteit – of vakbondsvertegenwoordigers die een melder vertrouwelijk kunnen adviseren bij de melding van een misstand of een inbreuk op het Unierecht.
Een inbreuk op het Unierecht betreft de handelingen of nalatigheden die onrechtmatig zijn en betrekking hebben op Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen het in artikel 2 van de richtlijn bedoelde materiële toepassingsgebied vallen of het doel of de toepassing ondermijnen van de regels in de Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen het in artikel 2 van de richtlijn bedoelde materiële toepassingsgebied vallen. Zie artikel 2 van de richtlijn voor de Unie-terreinen die het betreft. Met het ondermijnen van het doel of de toepassing van de regels in de Uniehandelingen op de in artikel 2 van de richtlijn genoemde beleidsterreinen wordt misbruik van het Unierecht zoals geïnterpreteerd in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoeld.
De informatie over een inbreuk op het Unierecht die een melder aandraagt kan zowel zien op inbreuken die plaatsvinden of hebben plaatsgevonden als op inbreuken die zeer waarschijnlijk nog zullen plaatsvinden. Een melder zal redelijke gronden moeten hebben om aan te nemen dat de door hem gemelde zaken op waarheid berusten.
Onder melder wordt verstaan: een ambtenaar bedoeld in bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, Barp, een gewezen ambtenaar, degene die anderszins arbeid verricht of heeft verricht bij een ambtelijke organisatie en een persoon bedoeld in artikel 4, derde lid, van de richtlijn, die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten verkregen informatie over een inbreuk meldt of openbaar maakt, dan wel een vermoeden van een misstand meldt of openbaar maakt. Het gaat hierbij niet alleen om politieambtenaren, gewezen politieambtenaren en degenen die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verrichten of hebben verricht zoals zelfstandigen, vrijwilligers en stagiairs, waarop de huidige interne meldprocedure van het Barp van toepassing is, maar conform artikel 4, derde lid, van de richtlijn ook om sollicitanten en handelspartners in precontractuele onderhandelingen. Zij kunnen allen melding doen van informatie over een inbreuk op het Unierecht of van een vermoeden van een misstand die in een werkgerelateerde context plaatsvindt of heeft plaatsgevonden en genieten ondersteuning en rechtsbescherming.
In artikel 55db van het Barp is het benadelingsverbod geregeld bij het melden van een vermoeden van een misstand voor de vertrouwenspersoon en voor personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie op andere basis dan een publiekrechtelijke aanstelling als ambtenaar van politie (bijvoorbeeld zzp’ers, stagiairs en uitzendkrachten). Dat betreft het verbod om in het kader van een melding van een vermoeden van een misstand ten aanzien van de vertrouwenspersoon en personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie op andere basis dan een publiekrechtelijke aanstelling als ambtenaar van politie, beslissingen te nemen of handelingen te verrichten met nadelige gevolgen voor hun rechtspositie. Deze bepaling sluit aan bij het benadelingsverbod voor ambtenaren van politie zoals vastgelegd in artikel 47, derde lid, van de Politiewet 2012.
In artikel 17e Wet bescherming klokkenluiders is het verbod op benadeling van melders vastgelegd. In verband hiermee is het benadelingsverbod voor politieambtenaren in artikel 47, derde lid, van de Politiewet 2012 komen te vervallen. Op grond van het derde lid van artikel 17e Wet bescherming klokkenluiders valt ook degene die de melder bijstaat onder de reikwijdte van deze bepaling. Hiermee is artikel 17e Wet bescherming klokkenluiders mede van toepassing op vertrouwenspersonen, waarop artikel 55db, eerste lid, van toepassing was. Vanwege de uitbreiding van de definitie van het begrip melder is artikel 17e Wet bescherming klokkenluiders ook van toepassing op personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie op andere basis dan een publiekrechtelijke aanstelling als ambtenaar van politie, waarop artikel 55db, tweede lid, van toepassing was.
Doordat de vertrouwenspersoon en personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie op andere basis dan een publiekrechtelijke aanstelling als ambtenaar van politie onder de reikwijdte van artikel 17e Wet bescherming klokkenluiders vallen, zijn beide leden van artikel 55db geschrapt.
Artikel 55dc, tweede lid, onderdeel a, en artikel 55de zijn om twee redenen aangepast. In de eerste plaats verplicht de richtlijn tot het bieden van ondersteuningsmaatregelen aan (potentiële) melders van inbreuken op het Unierecht, zoals de toegang tot volledig onafhankelijke informatie en kosteloze en gemakkelijk toegankelijke adviezen. Daarom is de taak van de vertrouwenspersoon integriteit uitgebreid naar advisering over het omgaan met informatie over inbreuken op het Unierecht. Ten tweede moet deze voorziening niet alleen toegankelijk zijn voor alle (potentiële) melders maar ook betrokken derden en personen die een (potentiële) melder bijstaan. De taak van de vertrouwenspersoon integriteit beperkt zich hierdoor niet tot (potentiële) melders. Informatie en adviezen door de vertrouwenspersoon integriteit kunnen ook gegeven worden aan degene die een (potentiële) melder bijstaat – bijvoorbeeld een vakbondsvertegenwoordiger – en een betrokken derde.
in artikel 55dd is het begrip «ambtenaar» gewijzigd in «melder», omdat conform de richtlijn de reikwijdte van de personen die een melding kunnen doen over een inbreuk op het Unierecht is verbreed. Zie daarvoor ook de toelichting bij onderdeel B over het begrip «melder».
Ook is in de richtlijn bepaald dat, hoewel melden via de interne meldingskanalen als uitgangspunt geldt en aangemoedigd zal worden, een interne melding voorafgaand aan een externe melding bij een bevoegde autoriteit niet is verplicht. De melder kan rechtstreeks een melding doen bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie. In verband hiermee is het redelijkheidsvereiste in artikel 55dd geschrapt op grond waarvan een melder eerst een vermoeden van een misstand diende te melden aan een leidinggevende, een vertrouwenspersoon of een andere in een interne procedure aangewezen persoon van de organisatie, tenzij dat van hem niet in redelijkheid gevraagd kon worden.
In artikel 1a Wet bescherming klokkenluiders is de geheimhoudingsplicht opgenomen die geldt voor interne meldingen van het vermoeden van een misstand of informatie over een inbreuk op het Unierecht. In verband hiermee zijn de artikelen 55df en 55dh geschrapt.
Een nieuwe eis in de richtlijn voor de interne meldprocedure is dat de melder binnen zeven dagen een ontvangstbevestiging van zijn melding dient te krijgen. Hiertoe is artikel 55di aangepast.
In artikel 55dj is de reikwijdte van de opvolging van de melding uitgebreid naar inbreuken op het Unierecht. Daarnaast schrijft de richtlijn voor dat de melder doorlopend en in ieder geval binnen een redelijke termijn, van maximaal drie maanden, na verzending van de ontvangstbevestiging van de melding dient te worden geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek, de ondernomen of te nemen acties naar aanleiding van de melding (bijvoorbeeld doorverwijzing naar een andere autoriteit, beëindiging van de procedure wegens onvoldoende bewijs of om andere redenen, de start van een onderzoek en eventueel de bevindingen daarvan en maatregelen om het aan de orde gestelde probleem aan te pakken), alsmede over de gronden voor de keuze van die opvolging en eventuele verdere feedback betreffende de procedure die mag worden verwacht. De vastlegging van deze nieuwe kennisgevingstermijn is in artikel 55dj, tweede lid, ingevoegd. Het onderzoek hoeft niet te zijn afgerond binnen die termijn. Ook hoeven er binnen die termijn geen maatregelen te zijn genomen. De melder dient vanaf het eerste moment van kennisgeving binnen ten minste drie maanden tot aan het moment dat vaststaat welke beoordeling of opvolging wordt gegeven aan de melding schriftelijk en gemotiveerd te worden geïnformeerd.
De opvolging van de melding met de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden, is een onderdeel van de kennisgeving over de voortgang van het onderzoek en de ondernomen of te nemen acties naar aanleiding van de melding. Daarom is dit in artikel 55dj, tweede lid, opgenomen. De overige leden van artikel 55dk vallen vervolgens samen met de procedure in artikel 55dj en zijn in die bepaling opgenomen. Daarom is artikel 55dk komen te vervallen.
In het eerste lid van artikel 55dl is de citeertitel van de Wet Huis voor klokkenluiders gewijzigd naar Wet bescherming klokkenluiders.
De richtlijn versterkt de rechtsbescherming ten opzichte van het huidige benadelingsverbod. In artikel 17e, tweede lid, van de Wet bescherming klokkenluiders is vastgelegd dat bij benadeling van een melder tijdens en na de behandeling van een melding, wordt vermoed dat de benadeling het gevolg is van de melding. Door deze verschuiving van de bewijslast kan worden volstaan met het aantonen dat een melding is gedaan en dat er sprake is van benadeling. Hierdoor hoeft ook voor de aanspraak op financiële bijstand in het kader van gerechtelijke procedures niet meer te worden aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen de melding en de benadeling. Daarnaast is de citeertitel van de Wet Huis voor klokkenluiders gewijzigd naar Wet bescherming klokkenluiders. Hiertoe zijn het eerste en tweede lid van artikel 55dm aangepast.
In dit artikel is het overgangsrecht bepaald voor de meldingen van een vermoeden van een misstand die zijn gedaan voor de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. Deze bepaling regelt dat ten aanzien van voor de inwerkingtreding van dit besluit gedane meldingen het oude beschermingsrecht geldt.
Dit artikel voorziet erin dat de inwerkingtreding van dit besluit geschiedt op het moment dat de wet tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, in werking treedt. Hiermee is afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijnen voor wetgeving. Dit wordt gedaan met een beroep op de mogelijkheid om af te wijken voor implementatie van bindende EU-rechtshandelingen. De richtlijn is op 7 december 2019 in werking getreden en dient uiterlijk op 17 december 2021 in de Nederlandse wetgeving te zijn geïmplementeerd.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in Implementatieregeling of bestaande regeling: Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 2 Materieel toepassingsgebied |
Lid 1: Zie artikel I, onderdeel B, artikel 55da Barp (definitie inbreuk op het Unierecht). |
Lid 2: mogelijkheid om de bescherming van melders uit te breiden naar andere dan in artikel 2 opgesomde gebieden of handelingen. |
In het geval van interne meldprocedures worden dezelfde eisen opgelegd voor meldingen van een vermoeden van een misstand als voor meldingen van informatie over inbreuken op het Unierecht, zie paragraaf 3.4.2 van de memorie van toelichting bij de implementatiewet van de Wet bescherming klokkenluiders.1 |
Artikel 4 Persoonlijk toepassingsgebied |
Lid 1, 2 en 3: Zie artikel I, onderdelen B en F, artikelen 55da en 55dd Barp (definitie melder) Lid 4: Zie artikel 17e, derde lid, Wet bescherming klokkenluiders en artikel I, onderdelen C, E, G, N en artikel II, artikelen 55db (vervalt), 55dc, 55de en 55dm Barp; artikel I, onderdeel B, artikel 55da Barp (definities betrokken derde en degene die een melder bijstaat). |
Geen |
|
Artikel 5 Definities |
Zie artikel I, onderdeel B, artikel 55da Barp. |
- |
|
Artikel 7 Melding via interne kanalen |
Lid 1: Zie artikel I, onderdeel F, artikel 55dd Barp. Lid 2: behoeft naar zijn aard geen implementatie. Lid 3: Zie artikelen 55da tot en met 55dq Barp. |
||
Artikel 8 Verplichting tot het opzetten van interne meldkanalen |
Leden 1 en 3: Zie artikel 55da tot en met 55dq Barp en artikel 2, eerste lid, Wet bescherming klokkenluiders. Lid 4: Zie artikel 2, derde lid, Wet bescherming klokkenluiders. Leden 6 en 9 (3e alinea): Zie artikel 2, vierde lid, onderdeel a, Wet bescherming klokkenluiders. Lid 8 behoeft naar zijn aard geen implementatie. |
Mogelijkheid om: – ook anderen dan in de in artikel 4, lid 1, onder b), c) en d), en artikel 4, lid 2, bedoelde personen de mogelijkheid te bieden om intern te melden (lid 2), – meldkanalen intern te laten beheren door een daartoe aangewezen persoon of afdeling, of extern ter beschikking te stellen door derden (lid 5) – na een risicobeoordeling kunnen privaatrechtelijke juridische entiteiten met < 50 werknemers worden verplicht tot het instellen van een intern meldkanaal (lid 7), – overheidsinstanties met < 50 werknemers uit te sluiten van verplichting intern kanaal (lid 9, 2e alinea) en, – meldkanalen tussen gemeenten te delen of gezamenlijk te beheren (lid 9, 3e alinea) |
Van de mogelijkheden om: – ook anderen dan in de in artikel 4, lid 1, onder b), c) en d), en artikel 4, lid 2, bedoelde personen de mogelijkheid te bieden om intern te melden (lid 2), – na een risicobeoordeling privaatrechtelijke juridische entiteiten met < 50 werknemers te verplichten tot het instellen van een intern meldkanaal (lid 7), wordt geen gebruik gemaakt. Van de mogelijkheden om – meldkanalen intern te laten beheren door een daartoe aangewezen persoon of afdeling, of extern ter beschikking te stellen door derden (lid 5) – overheidsinstanties met < 50 werknemers uit te sluiten van verplichting intern kanaal (lid 9, 2e alinea) en meldkanalen tussen gemeenten te delen (lid 9 3e alinea)2 wordt wel gebruik gemaakt: – zie toelichting op artikel 2 Wet bescherming klokkenluiders voor machtiging van beheer aan anderen, en – artikel 2, vierde lid, onderdeel b, Wet bescherming klokkenluiders. Zie Onderdeel C van de artikelsgewijze toelichting in de memorie van toelichting bij de implementatiewet van de Wet bescherming klokkenluiders. |
Artikel 9 Procedures voor interne melding |
Lid 1 (a): Reeds geïmplementeerd in bestaand recht, zie artikel 5, eerste lid, onderdeel f, AVG. Lid 1 (b): Zie artikel I, onderdeel J, artikel 55di Barp en artikel 2, tweede lid, onderdeel e, Wet bescherming klokkenluiders. Lid 1 (c): Zie artikel I, onderdeel F, artikel 55dd Barp en artikel 2, tweede lid, onderdeel c, Wet bescherming klokkenluiders. Lid 1 (d): Zie artikelen 55dg en 55di tot en met 55dl Barp en artikel 2, tweede lid, onderdeel c, Wet bescherming klokkenluiders. Lid 1 (e): behoeft naar zijn aard geen implementatie3. Lid 1 (f): Zie artikel I, onderdeel K, artikel 55dj, tweede lid (nieuw), Barp en artikel 2, tweede lid, onderdeel f, Wet bescherming klokkenluiders. Lid 1 (g): Zie artikel I, onderdeel K, artikel 55dj, vijfde lid (nieuw) Barp en artikel 2, vijfde lid, onderdeel b, Wet bescherming klokkenluiders. |
||
Artikel 20 Ondersteuningsmaatregelen |
Lid 1 (a): Zie artikel I, onderdelen E en G, artikelen 55dc en 55de Barp. Lid 1 (b) Zie artikel 17g Wet bescherming klokkenluiders. Lid 1 (c): Zie artikel 12, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand. Lid 2: Zie artikelen 55dm tot en met 55dq Barp. |
Lid 3: mogelijkheid voor financiële bijstand en ondersteuningsmaatregelen in het kader van gerechtelijke procedures. |
In artikelen 55dm tot en met 55dq Barp is reeds voorzien in de mogelijkheid voor financiële bijstand in het kader van gerechtelijke procedures. Deze voorziening wordt gehandhaafd. |
Artikel 21 Maatregelen tegen benadeling/vrijwaring |
Lid 1 behoeft naar zijn aard geen implementatie. Lid 2: Zie artikel 17f, eerste lid, Wet bescherming klokkenluiders. Lid 3: Zie artikel 17f, tweede lid, Wet bescherming klokkenluiders. Lid 4 behoeft naar zijn aard geen implementatie. Lid 5: Zie artikel I, onderdeel N, artikel 55dm, eerste en tweede lid, Barp en artikel 17e, tweede lid, Wet bescherming klokkenluiders. Lid 6: Reeds geïmplementeerd in bestaand recht, zie artikel 611a e.v. Rv. Lid 7: Zie artikel 17f, derde lid, Wet bescherming klokkenluiders. Lid 8: Reeds geïmplementeerd in bestaand recht, zie artikel 611a e.v. Rv. |
||
Artikel 22 Maatregelen ter bescherming van betrokkenen |
Lid 1: Reeds geïmplementeerd in bestaand recht, zie artikel 17 Grondwet, Wetboek van Strafvordering. Leden 2 en 3: Zie artikel 1a Wet bescherming klokkenluiders. |
||
Artikel 26 Omzetting en overgangsperiode |
Zie artikel II. |
Meldkanalen kunnen eveneens worden gedeeld tussen gemeenten en openbare lichamen die o.g.v. een gemeenschappelijke regeling door gemeenten zijn ingesteld.
Zie het bij koninklijke boodschap van 1 juni 2021 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen (Kamerstukken 35 851).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-479.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.