Wet van 29 september 2021 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Faillissementswet in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PbEU 2019, L 314), alsmede in verband met de uitvoering van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PbEU 2019, L 314) (Implementatiewet richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regels te stellen ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PbEU 2019, L 314), alsmede in verband met de uitvoering van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PbEU 2019, L 314);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het financieel toezicht wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De definities van «beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten» en «Nederlandse beleggingsonderneming» vervallen.

2. De definitie van «gemengde holding» komt te luiden:

gemengde holding:

een moederonderneming die geen financiële holding, beleggingsholding, gemengde financiële holding, bank of beleggingsonderneming is en die ten minste één bank of één beleggingsonderneming als dochteronderneming heeft.

3. In de definitie van «Nederlandse EU-moederbank» vervalt «of beleggingsonderneming».

4. In de definitie van «Nederlandse financiële EU-moederholding» vervalt «of beleggingsonderneming».

5. In de definitie van «Nederlandse financiële moederholding» vervalt «of Nederlandse beleggingsonderneming».

6. In de definitie van «Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding» vervalt «of beleggingsonderneming».

7. In de definitie van «Nederlandse gemengde financiële moederholding» vervalt «of Nederlandse beleggingsonderneming».

8. In de definitie van «Nederlandse moederbank» vervallen «beleggingsonderneming,» en «Nederlandse beleggingsonderneming,».

9. De definitie van «Nederlandse moederbeleggingsonderneming» komt te luiden:

Nederlandse moederbeleggingsonderneming:

beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend, die deel uitmaakt van een beleggingsondernemingsgroep en die een beleggingsonderneming of financiële instelling als dochteronderneming heeft of die een deelneming heeft daarin en die zelf geen dochteronderneming is van een andere beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend of van een beleggingsholding of gemengde financiële holding met zetel in Nederland;

10. De definitie van «Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming» komt te luiden:

Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming:

Nederlandse moederbeleggingsonderneming die zelf geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 of van een beleggingsholding of gemengde financiële holding met zetel in een lidstaat.

11. In de definitie van «niet-Europese beleggingsonderneming» vervalt «waar naar het oordeel van de Nederlandsche Bank het prudentieel toezicht ten minste gelijkwaardig is aan het prudentieel toezicht op grond van de wet».

12. In de definitie van «richtlijn kapitaalvereisten» en «verordening kapitaalvereisten» vervalt «en beleggingsondernemingen».

13. In de opsomming worden in alfabetische volgorde zeven definities ingevoegd, luidende:

beleggingsholding:

een beleggingsholding als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 23, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen;

beleggingsondernemingsgroep:

een groep van ondernemingen die bestaat uit een moederonderneming en haar dochterondernemingen, waarvan ten minste één onderneming een beleggingsonderneming betreft en die geen banken omvat;

beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen:

een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend, niet zijnde een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten;

beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten:

een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend en die op grond van artikel 1, tweede lid, onderdeel a of b, of vijfde lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen de vereisten van de verordening kapitaalvereisten toepast, of ten aanzien waarvan de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in artikel 3:4a, eerste lid, heeft genomen;

Nederlandse EU-moederbeleggingsholding:

een beleggingsholding met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een beleggingsondernemingsgroep en die zelf geen dochteronderneming is van een beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 of beleggingsholding in een lidstaat;

richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen:

richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PbEU 2019, L 314);

verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen:

verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PbEU 2019, L 314);.

B

Artikel 1:19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «3:57, eerste tot en met derde lid en vijfde tot en met zevende lid,» ingevoegd «3:63, met inachtneming van het bepaalde in artikel 43 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen,».

2. Er wordt een artikellid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het ingevolge de artikelen 3:18aa, 3:111a.0 en 3:111aa.0 bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een beheerder van een beleggingsinstelling en ten aanzien van een beheerder van een icbe, indien en voor zover zij activiteiten verrichten of diensten verlenen als bedoeld in het tweede lid.

C

Artikel 1:19c wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Een beleggingsdienst of beleggingsactiviteit wordt geacht niet uitsluitend op eigen initiatief van een cliënt met zetel in Nederland te zijn verleend aan, of verricht voor, die cliënt, indien de cliënt of potentiële cliënt is benaderd door de beleggingsonderneming, bedoeld in het eerste lid, aanhef, daaronder begrepen een entiteit die namens haar handelt of die nauwe banden met haar heeft of een persoon die namens die entiteit handelt.

D

Na artikel 1:48 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1:48a

  • 1. Indien een bank een aanvraag als bedoeld in artikel 2:13a, eerste lid, onderdeel a, heeft ingediend bij de Nederlandsche Bank, verstrekt de Autoriteit Financiële Markten op verzoek van de Nederlandsche Bank en voor zover beschikbaar alle informatie die eerder door de bank aan de Autoriteit Financiële Markten is verstrekt in verband met een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, alsmede een afschrift van de op basis van die informatie aan de bank verleende vergunning.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten verstrekt de informatie, bedoeld in het eerste lid, binnen vier weken nadat de Nederlandsche Bank de Autoriteit Financiële Markten in kennis heeft gesteld van de ontvangst van een aanvraag als bedoeld in artikel 2:13a, eerste lid.

Artikel 1:48b

  • 1. Indien de Nederlandsche Bank voornemens is een besluit te nemen als bedoeld in artikel 3:4a, eerste of derde lid, vraagt zij, alvorens het besluit te nemen, daarover advies aan de Autoriteit Financiële Markten.

  • 2. Artikel 1:48, derde, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het in het eerste lid bedoelde advies.

Artikel 1:48c

  • 1. De Nederlandsche Bank vraagt de Autoriteit Financiële Markten om advies ten behoeve van de beoordeling, bedoeld in artikel 3:277, tweede lid, voor zover zij in het kader van deze beoordeling onderzoekt of het toezicht in een staat die geen lidstaat is gelijkwaardig is aan het toezicht op grond van het bij of krachtens hoofdstuk 1.7 en het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bepaalde.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten verstrekt het in het eerste lid bedoelde advies binnen zes weken na het verzoek.

E

Artikel 1:54b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien de Nederlandsche Bank ingevolge afdeling 3.6.2 op geconsolideerde basis toezicht houdt op een bank, beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten, financiële holding of op een gemengde financiële holding met zetel in Nederland, dan wel op een Nederlandse EU-moederbank, een Nederlandse financiële EU-moederholding of een Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding, niet zijnde een Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding van een beleggingsondernemingsgroep, met een dochteronderneming die haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is, richt zij een college van toezichthouders op om de uitoefening van de taken, bedoeld in de artikelen 1:93a en 3:278b, te vergemakkelijken, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, en om te zorgen voor passende coördinatie en samenwerking met relevante toezichthoudende instanties van andere lidstaten.

2. In het tweede lid wordt «een beleggingsonderneming of bank» vervangen door «een bank of beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten».

F

Na artikel 1:54b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1:54ba

  • 1. De Nederlandsche Bank kan, met inachtneming van artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, een college van toezichthouders oprichten voor de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 48, eerste en tweede lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, indien zij ingevolge afdeling 3.6.2 op geconsolideerde basis toezicht houdt op een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, dan wel op een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, een Nederlandse EU-moederbeleggingsholding of een Nederlandse gemengde financiële EU-moederholding van een beleggingsondernemingsgroep met een dochteronderneming in een staat die geen lidstaat is.

  • 2. Indien de Nederlandsche Bank op grond van het eerste lid overgaat tot het oprichten van een college van toezichthouders, nemen de volgende toezichthoudende instanties deel aan het college:

    • a. de toezichthoudende instantie in een lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op een dochteronderneming van een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, van een EU-moederbeleggingsonderneming of van een gemengde financiële EU-moederholding van een beleggingsondernemingsgroep.

    • b. waar van toepassing, de toezichthoudende instantie van een derde land, met inachtneming van vereisten die gelijkwaardig zijn aan het bepaalde in artikel 1:90, eerste tot en met derde lid.

  • 3. Het vijfde en zesde lid van artikel 1:54b zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit van de Nederlandsche Bank om ingevolge het eerste lid een college van toezichthouders op te richten.

G

In artikel 1:54c wordt «EU-moederbeleggingsonderneming, een EU-moederbank, een financiële EU-moederholding,» vervangen door «een EU-moederbank, een EU-moederbeleggingsholding, EU-moederbeleggingsonderneming» en wordt «significant bijkantoor van een beleggingsonderneming of bank» vervangen door «significant bijkantoor van een bank of beleggingsonderneming».

H

In artikel 1:55, eerste lid, wordt «beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten» vervangen door «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend».

I

Artikel 1:56 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten» vervangen door «een beleggingsonderneming waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014».

2. In het tweede lid wordt «beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten» vervangen door «beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten».

J

Artikel 1:65 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten, met betrekking tot een beleggingsonderneming, een handelsplatform of een marktexploitant, en de Nederlandsche Bank, met betrekking tot een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, kunnen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verstrekken aan de volgende personen of instanties in een staat die geen lidstaat is:

2. In het derde en vierde lid wordt «de Autoriteit Financiële Markten» vervangen door «de toezichthouder».

K

In artikel 1:93a wordt «op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank» vervangen door «op een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend of op een Nederlandse bank».

L

In artikel 1:94, eerste lid, onderdeel a, wordt «een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten» vervangen door «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend».

M

Aan artikel 1:104 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien op grond van artikel 2:11 door de Europese Centrale Bank een vergunning is verleend, kan de Europese Centrale Bank deze door haar verleende vergunning tevens intrekken, indien de vergunning uitsluitend gebruikt wordt voor de in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van de verordening kapitaalvereisten bedoelde activiteiten en de gemiddelde totale activa van de vergunninghouder gedurende een periode van vijf aaneengesloten jaren onder de in dat artikel genoemde grenswaarden blijft. In deze gevallen stelt de Nederlandsche Bank een ontwerpbesluit op voor de Europese Centrale Bank.

N

Het vijfde lid van artikel 1:117 komt als volgt te luiden:

  • 5. Bij het vaststellen van de regels, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, voor banken, beleggingsondernemingen met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend en de ondernemingen, bedoeld in artikel 109, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, neemt de toezichthouder de relevante bepalingen van de richtlijn kapitaalvereisten en, waar het beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen betreft, van laatstgenoemde richtlijn in acht. Voor de toepassing van artikel 94, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de richtlijn kapitaalvereisten en artikel 32, vierde lid, aanhef en onderdeel b, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen geldt als bovengrens een jaarlijkse variabele beloning van EUR 50.000,–, die niet meer dan 10% van de totale jaarlijkse beloning van het personeelslid bedraagt.

O

In artikel 1:121, zesde lid, wordt na «de artikelen 92 tot en met 96 van de richtlijn kapitaalvereisten» ingevoegd «of de artikelen 30 tot en met 34 van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen».

P

In artikel 2:13, eerste lid, aanhef, vervalt «naast de uitoefening van het bedrijf van bank».

Q

Na artikel 2:13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:13a

  • 1. Indien een bank als bedoeld in de definitie van kredietinstelling in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland reeds beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, is artikel 2:11, eerste lid, niet van toepassing, indien:

    • a. de bank uiterlijk op de dag, bedoeld in artikel 8 bis, eerste lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, heeft ingediend; en

    • b. de Europese Centrale Bank nog geen besluit op de aanvraag, bedoeld in onderdeel a, heeft genomen.

  • 2. Bij het opstellen van een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 14 van de verordening bankentoezicht ten aanzien van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, houdt de Nederlandsche Bank rekening met de informatie, bedoeld in artikel 1:48a, eerste lid.

  • 3. Indien de Autoriteit Financiële Markten van oordeel is dat de aanvrager van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 voldoet aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van de verordening kapitaalvereisten, informeert zij de Nederlandsche Bank en de aanvrager van de vergunning.

  • 4. Indien de Nederlandsche Bank naar aanleiding van een kennisgeving als bedoeld in het derde lid van oordeel is dat een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:12 van de Wet op het financieel toezicht noodzakelijk is, informeert zij de Autoriteit Financiële Markten en de aanvrager van de vergunning, bedoeld in het derde lid.

R

In artikel 2:99a wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In aanvulling op het eerste en tweede lid verstrekt de Autoriteit Financiële Markten alleen een vergunning als bedoeld in het eerste lid, indien de beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is aantoont dat zal worden voldaan aan artikel 41, derde lid, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 met betrekking tot haar in Nederland gevestigde bijkantoor.

S

In artikel 2:99b, derde lid, wordt «tweede en derde lid» vervangen door «tweede, derde en vierde lid».

T

In afdeling 2.2.12.2 wordt na artikel 2:103b een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:103c

Een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, die in Nederland beleggingsdiensten verleent aan niet-professionele beleggers of professionele beleggers als bedoeld in bijlage II, afdeling II, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014, is het, indien hij deze beleggingsdiensten uitsluitend op eigen initiatief als bedoeld in artikel 1:19c, eerste lid, aanhef en onderdeel a, verleent, slechts toegestaan om via zijn bijkantoor in Nederland andere beleggingsproducten of beleggingsdiensten aan deze beleggers aan te bieden.

U

In hoofdstuk 3.1 wordt na artikel 3:4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3:4a

  • 1. De Nederlandsche Bank kan besluiten dat de vereisten van de verordening kapitaalvereisten van toepassing zijn op een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, indien:

    • a. de beleggingsonderneming de beleggingsdienst verleent als bedoeld in onderdeel e van de definitie van het verlenen van beleggingsdiensten, dan wel de beleggingsactiviteit verricht als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van beleggingsactiviteiten;

    • b. de totale waarde van de geconsolideerde activa van de beleggingsonderneming gelijk is aan of meer is dan EUR 5 miljard, berekend als het gemiddelde over de voorafgaande twaalf maanden; en

    • c. voldaan wordt aan ten minste één van de in artikel 5, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen genoemde voorwaarden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een grondstoffen- en emissierechtenhandelaar als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 150, van de verordening kapitaalvereisten, een icbe, een beleggingsinstelling of een verzekeraar.

  • 3. De Nederlandsche Bank kan een op grond van het eerste lid genomen besluit intrekken, indien een beleggingsonderneming niet langer voldoet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.

  • 4. Indien de totale waarde van de geconsolideerde activa van een beleggingsonderneming, berekend als het gemiddelde over de voorafgaande twaalf maanden, gedurende een periode van twaalf opeenvolgende maanden niet langer gelijk is aan of meer is dan EUR 5 miljard, vervalt de toepassing van een besluit dat op grond van het eerste lid is genomen van rechtswege.

  • 5. Indien uit de rapportage, bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen blijkt dat het vierde lid van toepassing is, stuurt de Nederlandsche Bank binnen zes weken een schriftelijke bevestiging daarvan aan de betrokken beleggingsonderneming.

V

In artikel 3:17, derde lid, wordt «beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland» vervangen door «beleggingsondernemingen met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend».

W

In de aanhef van artikel 3:18a, eerste lid, wordt «beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten, indien die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland,» vervangen door «beleggingsondernemingen onder de verordening kapitaalvereisten».

X

Na artikel 3:18a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3:18aa

  • 1. De Nederlandsche Bank evalueert periodiek van beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, de wijze waarop de bedrijfsvoering is ingericht en de wijze waarop de bedrijfsrisico’s worden beheerst, gelet op, waar van toepassing:

    • a. de risico’s, bedoeld in artikel 29 van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen;

    • b. het bedrijfsmodel;

    • c. de geografische locatie van de blootstellingen van de beleggingsonderneming;

    • d. de beoordeling van het systeemrisico, bedoeld in artikel 23 van verordening (EU) nr. 1093/2010 of de aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico’s;

    • e. de risico’s voor de beveiliging van het netwerk- en informatiesysteem dat de beleggingsonderneming gebruikt voor de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van zijn processen, gegevens en activa;

    • f. de blootstelling van de beleggingsonderneming aan het renterisico, voortvloeiend uit activiteiten buiten de handelsportefeuille; en

    • g. de regelingen en procedures die gericht zijn op een doeltreffend bestuur van de beleggingsonderneming en de mate waarin het bestuur van de beleggingsonderneming in staat is zijn taken te vervullen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, tenzij de Nederlandsche Bank een evaluatie noodzakelijk acht gelet op de omvang, aard, schaal en complexiteit van de activiteiten van een kleine en niet-verweven beleggingsonderneming.

  • 3. De Nederlandsche Bank stemt de frequentie en intensiteit van een evaluatie als bedoeld in het eerste en tweede lid af op de omvang, de aard en de schaal van de beleggingsonderneming, haar risicoprofiel, het bedrijfsmodel en de complexiteit van de activiteiten van de beleggingsonderneming, alsmede op, waar van toepassing, de systeemrelevantie van de beleggingsonderneming en houdt rekening met:

    • a. het vereiste van artikel 4:87; en

    • b. de omstandigheid dat een beleggingsonderneming al dan niet over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikt.

  • 4. De Nederlandsche Bank kan, met inachtneming van artikel 39, derde lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, regels stellen met betrekking tot de staten, bedoeld in artikel 3:72, en de rapportages ingevolge de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, inhoudende dat daarin aanvullende informatie wordt opgenomen door beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen of dat de staten of rapportages door deze beleggingsondernemingen frequenter worden verstrekt, indien dit noodzakelijk is voor de evaluatie, bedoeld in het eerste lid.

Y

In artikel 3:53, eerste lid, wordt «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland» vervangen door «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend».

Z

In artikel 3:57, eerste lid, wordt «beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten en beleggingsondernemingen waarop artikel 95, tweede lid, van die verordening van toepassing is, die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland;» vervangen door «beleggingsondernemingen met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend;».

AA

In artikel 3:62a, eerste lid, wordt «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die in Nederland beleggingsdiensten verleent als bedoeld in onderdeel e van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, of beleggingsactiviteiten verricht als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1» vervangen door «een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten».

BB

Artikel 3:62c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die in Nederland beleggingsdiensten verleent als bedoeld in onderdeel e van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, of beleggingsactiviteiten verricht als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1» vervangen door «een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:62a, eerste lid».

2. In het tweede lid wordt «die de in het eerste lid bedoelde beleggingsdienst verleent of de in het eerste lid bedoelde beleggingsactiviteiten verricht» vervangen door «die beleggingsdiensten verleent als bedoeld in onderdeel e van de definitie van een beleggingsdienst in artikel 1:1, of beleggingsactiviteiten verricht als bedoeld in onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1».

CC

In artikel 3:63, eerste lid, wordt «beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland, voor zover bij algemene maatregel van bestuur bepaald» vervangen door «beleggingsondernemingen met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend».

DD

In artikel 3:65 wordt «beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten» vervangen door «beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96».

EE

In artikel 3:72, vijfde lid, wordt na «de verordening kapitaalvereisten» ingevoegd «en ingevolge de artikelen 54 en 55 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen».

FF

Artikel 3:74a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Nederlandsche Bank kan de volgende financiële ondernemingen met een zetel in Nederland opdragen de volgende informatie met een hogere frequentie dan eens per jaar te publiceren en voorschrijven op welke wijze deze publicatie plaatsvindt:

    • a. een bank of beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten, met betrekking tot de informatie, bedoeld in deel 8 van de verordening kapitaalvereisten;

    • b. een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, niet zijnde een kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, met betrekking tot de informatie, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van die verordening; of

    • c. een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 46, tweede lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, met betrekking tot de informatie, bedoeld in artikel 46, tweede lid, van die verordening.

2. In het tweede lid wordt na «van de richtlijn kapitaalvereisten,» ingevoegd «of, in het geval van een moederonderneming van een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen en artikel 10 van de richtlijn markten financiële instrumenten 2014,».

3. In het derde lid wordt na «de richtlijn kapitaalvereisten» ingevoegd «en de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen».

GG

Artikel 3:83a komt als volgt te luiden:

Artikel 3:83a

  • 1. Het bepaalde ingevolge artikel 3:74a, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid, van deze wet en deel 8 van de verordening kapitaalvereisten omtrent de openbaarmaking van informatie is van overeenkomstige toepassing op een bank of een beleggingsonderneming waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend, die haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is, die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en die, in het geval van een beleggingsonderneming, indien zij haar zetel in Nederland zou hebben gehad, zou worden aangemerkt als een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten.

  • 2. Het bepaalde ingevolge artikel 3:74a, eerste lid, onderdelen b en c, tweede en derde lid, van deze wet en artikel 46 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen omtrent de openbaarmaking van informatie is van overeenkomstige toepassing op een beleggingsonderneming waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend, die haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is, die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en die, zou zij haar zetel in Nederland hebben gehad, zou worden aangemerkt als een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen.

HH

Artikel 3:88 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, wordt «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland» vervangen door «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend».

2. In het tweede lid wordt na «bank,» ingevoegd «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend».

II

In artikel 3:111a, eerste lid, wordt «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland, die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland» vervangen door «beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten».

JJ

Na artikel 3:111a wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 3:111a.0

  • 1. De Nederlandsche Bank kan aan een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, maatregelen opleggen indien:

    • a. de beleggingsonderneming niet voldoet aan het bepaalde ingevolge dit deel of de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen;

    • b. er aanwijzingen zijn dat de beleggingsonderneming binnen twaalf maanden waarschijnlijk niet zal voldoen aan het bepaalde ingevolge dit deel of de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen; of

    • c. uit de evaluatie, bedoeld in artikel 3:18aa, van de wijze waarop de bedrijfsvoering is ingericht, van de aangehouden liquiditeit en van het toetsingsvermogen van de beleggingsonderneming, blijkt dat een degelijk beheer en een solide dekking van de risico’s onvoldoende is gewaarborgd.

  • 2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn de volgende:

    • a. met inachtneming van artikel 40 van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen voorschrijven dat de beleggingsonderneming over een hogere solvabiliteit of liquiditeit beschikt dan ingevolge de artikelen 3:57 en 3:63 van deze wet of ingevolge de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen is vereist;

    • b. voorschrijven dat ingevolge de artikelen 3:17 ingevoerde strategieën, maatregelen en procedures worden aangescherpt;

    • c. voorschrijven dat de beleggingsonderneming binnen één jaar een plan opstelt ten einde duurzaam te kunnen voldoen aan de in het eerste lid bedoelde eisen en een datum vaststelt waarop het plan zal zijn uitgevoerd;

    • d. wijzigingen aanbrengen aan het plan, bedoeld in onderdeel c, voor wat betreft de reikwijdte daarvan en de datum waarop het plan zal zijn uitgevoerd;

    • e. voorschrijven dat in verband met de liquiditeitseisen of de solvabiliteitseisen een specifiek voorzieningenbeleid wordt gevoerd of de liquiditeitsposten of de activa op een specifieke wijze worden behandeld;

    • f. beperkingen opleggen aan bedrijfsactiviteiten, transacties, of netwerkrelaties van de beleggingsonderneming;

    • g. voorschrijven dat activiteiten, waaronder de uitbestede activiteiten, die een buitensporig risico met zich meebrengen voor de soliditeit van de beleggingsonderneming worden beperkt of beëindigd;

    • h. voorschrijven dat de door de beleggingsonderneming gelopen risico’s worden beperkt;

    • i. voorschrijven dat de beleggingsonderneming het variabele deel van de beloning tot een bepaald percentage van de totale netto-inkomsten beperkt, indien deze beloning niet met het in stand houden van de soliditeit van de beleggingsonderneming te verenigen is;

    • j. voorschrijven dat de beleggingsonderneming haar nettowinsten gebruikt om de solvabiliteit te versterken;

    • k. beperkingen of een verbod opleggen ten aanzien van het doen van uitkeringen aan aandeelhouders of leden dan wel het doen van betalingen op aanvullende kapitaalinstrumenten als bedoeld in artikel 52 van de verordening kapitaalvereisten, voor zover dat niet leidt tot een tekortkoming in de nakoming van een betalingsverplichting;

    • l. met inachtneming van artikel 39, derde lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen voorschrijven dat de staten, bedoeld in artikel 3:72, en de rapportages ingevolge de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, frequenter worden verstrekt of dat daarin aanvullende informatie wordt opgenomen, onder meer met betrekking tot de solvabiliteit en de liquiditeitspositie;

    • m. met inachtneming van artikel 42 van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen bepaalde liquiditeitsvereisten opleggen;

    • n. voorschrijven dat de beleggingsonderneming bij de toepassing van deel 6 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen aanvullende informatie openbaar maakt; of

    • o. voorschrijven dat de beleggingsonderneming risico’s beperkt die verband houden met de beveiliging van de netwerk- en informatiesystemen die de beleggingsonderneming gebruikt teneinde de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van haar processen, gegevens en activa te waarborgen.

  • 3. De Nederlandsche Bank treft de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde maatregel indien:

    • a. de beleggingsonderneming is blootgesteld aan risico's of aspecten van risico's, of voor anderen risico’s vormt die wezenlijk zijn, die niet of niet voldoende worden gedekt als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen door de vereisten, bedoeld in de delen drie en vier van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen;

    • b. de beleggingsonderneming niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3:17, derde lid, en naar het oordeel van de Nederlandsche Bank andere toezichtsmaatregelen onvoldoende waarborgen dat binnen een passende termijn aan die vereisten kan worden voldaan;

    • c. blijkt dat waarderingsaanpassingen van de handelsportefeuille naar het oordeel van de Nederlandsche Bank ontoereikend zijn om de beleggingsonderneming in staat te stellen haar posities binnen een korte termijn te verkopen of af te dekken zonder wezenlijke verliezen te lijden in normale marktomstandigheden;

    • d. op grond van de toetsing krachtens artikel 3:57, tweede lid, blijkt dat het niet voldoen aan de eisen voor het gebruik van een intern model naar het oordeel van de Nederlandsche Bank wellicht zal leiden tot een vaststelling van de vereiste solvabiliteit op een te laag niveau; of

    • e. de beleggingsonderneming herhaaldelijk nalaat een toereikend niveau van hogere solvabiliteit of liquiditeit vast te stellen of te handhaven om te voldoen aan het richtsnoer, bedoeld in artikel 3:111aa.0, eerste lid.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan de Nederlandsche Bank de maatregel, bedoeld in het tweede lid, onderdeel l, ook treffen indien de Nederlandsche Bank dit nodig acht om de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde aanwijzingen te vergaren.

  • 5. De Nederlandsche Bank treft de maatregel, bedoeld in het tweede lid, onderdeel m, indien:

    • a. de beleggingsonderneming is blootgesteld aan liquiditeitsrisico’s of wezenlijke aspecten van liquiditeitsrisico's die niet of niet voldoende worden gedekt als bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, door de vereisten, bedoeld in deel vijf van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen; of

    • b. de beleggingsonderneming niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3:17 en naar het oordeel van de Nederlandsche Bank andere toezichtmaatregelen onvoldoende waarborgen dat binnen een passende termijn aan die vereisten kan worden voldaan.

  • 6. De maatregelen, bedoeld in het tweede lid, kunnen ter uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis ingevolge deel 1, titel II, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen tevens aan een beleggingsholding of een gemengde financiële holding worden opgelegd.

  • 7. De Nederlandsche Bank heft de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, op zodra de omstandigheden, bedoeld in het eerste, derde of vijfde lid, zich niet meer voordoen.

KK

In artikel 3:111aa, eerste lid, wordt «beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten» vervangen door «beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten».

LL

Na artikel 3:111aa wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3:111aa.0

  • 1. Met inachtneming van artikel 41 van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen kan de Nederlandsche Bank voor een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen de hoogte, samenstelling en verdeling van het toetsingsvermogen bepalen dat zij passend vindt, en stelt zij, voor zover nodig, met het oog daarop een richtsnoer op en deelt die mede aan de beleggingsonderneming.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van beleggingsondernemingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 12, eerste lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen om als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming aangemerkt te worden.

MM

Artikel 3:111ab wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen a tot en met c vervalt steeds «en beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten».

2. In onderdeel d vervalt «of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten».

NN

Artikel 3:269 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Nederlandse beleggingsonderneming» vervangen door «beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen die een moederonderneming of dochteronderneming is van een andere beleggingsonderneming, een beleggingsholding of een gemengde financiële holding, voldoet met in achtneming van artikel 25, vierde lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, op geconsolideerde basis aan het ingevolge artikel 3:17, eerste en tweede lid, onderdeel c, artikel 3:18, artikel 4:14, eerste en tweede lid, onderdeel a, en artikel 4:16 bepaalde, op zodanige wijze dat de procedures en maatregelen ter beheersing van bedrijfsprocessen en risico’s samenhang vertonen en goed geïntegreerd zijn en dat zij de inlichtingen, bedoeld in artikel 1:52, kan verschaffen.

OO

In artikel 3:271 wordt voor «financiële holding,» steeds ingevoegd «beleggingsholding,».

PP

In artikel 3:272 wordt voor «financiële holding,» ingevoegd «beleggingsholding,».

QQ

In artikel 3:273b wordt «, bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten» vervangen door «of een bank».

RR

Artikel 3:273c wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «een bank, moederbank, beleggingsonderneming of moederbeleggingsonderneming» vervangen door «een bank of moederbank».

2. In onderdeel c vervalt «, beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten».

SS

In artikel 3:273d, eerste lid, vervalt «Nederlandse moederbeleggingsonderneming,».

TT

Artikel 3:274 komt als volgt te luiden:

Artikel 3:274

  • 1. Indien ingevolge deze afdeling op geconsolideerde basis toezicht wordt gehouden, wordt dit toezicht uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde:

    • a. ingevolge titel II van deel 1 van de verordening kapitaalvereisten, voor zover het banken en beleggingsondernemingen onder de verordening kapitaalvereisten betreft; of

    • b. ingevolge titel II van deel 1 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, voor zover het beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen betreft.

  • 2. Indien de Nederlandsche Bank op grond van artikel 8 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen de toepassing van het groepskapitaalcriterium toestaat, betrekt zij in de uitoefening van haar toezicht op de naleving van dat artikel de beleggingsholding of gemengde financiële holding die deel uitmaakt van de betrokken groep.

UU

Artikel 3:275 komt als volgt te luiden:

Artikel 3:275

  • 1. Tenzij die bevoegdheid op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht aan de Europese Centrale Bank toekomt, houdt de Nederlandsche Bank op banken en beleggingsondernemingen onder de verordening kapitaalvereisten toezicht op geconsolideerde basis, indien dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 111, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, dan wel indien zij als consoliderende toezichthouder is aangewezen overeenkomstig artikel 111, zesde lid, van die richtlijn.

  • 2. De Nederlandsche Bank houdt op beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen toezicht op geconsolideerde basis, of oefent het toezicht op het groepskapitaalcriterium als bedoeld in artikel 8 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen uit, indien dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 46, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen, dan wel indien zij als consoliderende toezichthouder of toezichthouder op het groepskapitaalcriterium is aangewezen overeenkomstig artikel 46, zesde lid, van die richtlijn.

  • 3. Alvorens de Nederlandsche Bank en de andere betrokken toezichthoudende instanties met betrekking tot het toezicht op geconsolideerde basis op een Nederlandse bank of op een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid toepassing geven aan artikel 111, zesde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, stelt de Nederlandsche Bank de in de tweede volzin van dat artikellid bedoelde ondernemingen in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.

  • 4. Alvorens de Nederlandsche Bank en de andere toezichthoudende instanties met betrekking tot een beleggingsonderneming als bedoeld in het tweede lid, voor de uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis, dan wel voor de uitoefening van het toezicht op het groepskapitaalcriterium als bedoeld in artikel 8 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, toepassing geven aan artikel 46, zesde lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, stelt de Nederlandsche Bank de in de tweede volzin van laatstgenoemd artikellid bedoelde ondernemingen in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.

VV

In artikel 3:276, tweede en derde lid, «Nederlandse beleggingsondernemingen» telkens vervangen door «beleggingsondernemingen onder de verordening kapitaalvereisten».

WW

Artikel 3:277 komt als volgt te luiden:

Artikel 3:277

  • 1. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op Nederlandse banken en op beleggingsondernemingen onder de verordening kapitaalvereisten, indien zij een moederonderneming hebben die een niet-Europese bank of een niet-Europese beleggingsonderneming is, of die een financiële holding of gemengde financiële holding is met zetel in een staat die geen lidstaat is, en indien:

    • a. die banken of beleggingsondernemingen niet reeds zijn onderworpen aan toezicht dat gelijkwaardig is aan het toezicht op geconsolideerde basis, bedoeld in titel VII, hoofdstuk 3, van de richtlijn kapitaalvereisten; en

    • b. De Nederlandsche Bank op basis van een overeenkomstige toepassing van artikel 3:275 verantwoordelijk zou zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis op die beleggingsondernemingen of banken.

  • 2. Indien twee of meer beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014, niet zijnde beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 1, tweede of vijfde lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, een moederonderneming hebben met zetel in een staat die geen lidstaat is, beoordeelt de Nederlandsche Bank of deze beleggingsondernemingen zijn onderworpen aan toezicht dat gelijkwaardig is aan het toezicht op geconsolideerde basis, bedoeld in titel IV, hoofdstuk 3 van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen en deel één van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, indien de Autoriteit Financiële Markten aan ten minste één van deze beleggingsondernemingen een vergunning heeft verleend als bedoeld in artikel 2:96.

  • 3. Indien uit de in het tweede lid bedoelde beoordeling blijkt dat geen sprake is van toezicht dat gelijkwaardig is, kan de Nederlandsche Bank, indien zij op basis van een overeenkomstige toepassing van artikel 3:275 verantwoordelijk zou zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis op de beleggingsondernemingen, vereisen dat een beleggingsholding of gemengde financiële holding wordt opgericht met zetel in een lidstaat, met het oog op de naleving van artikel 7 en 8 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen.

XX

In artikel 3:277a, eerste lid, wordt «Een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank» vervangen door «Een Nederlandse bank of een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten» en wordt «de Nederlandse beleggingsonderneming» vervangen door «de beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten».

YY

In artikel 3:278b, eerste lid, wordt na «een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming» ingevoegd «die op grond van artikel 1, tweede lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen de vereisten van de verordening kapitaalvereisten toepast» en wordt «een Nederlandse beleggingsonderneming» vervangen door «een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten».

ZZ

In artikel 3:278c wordt «een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten» vervangen door «een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten».

AAA

In artikel 3:278d, eerste lid, wordt na «dochterondernemingen van een EU-moederbeleggingsonderneming» ingevoegd «die op grond van artikel 1, tweede lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen de vereisten van de verordening kapitaalvereisten toepast».

BBB

Artikel 3:279 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «een bank of een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten, met zetel in Nederland en met een moederonderneming met zetel in de andere lidstaat» vervangen door «een bank met zetel in Nederland of een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten, met een moederonderneming met zetel in een andere lidstaat».

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten» vervangen door «beleggingsonderneming die op grond van artikel 1, tweede lid, van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen de vereisten van de verordening kapitaalvereisten toepast»

CCC

In artikel 3:280, eerste lid, wordt «een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse bank» vervangen door «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend, of een Nederlandse bank».

DDD

In artikel 3:280c, eerste lid, onderdelen a en c, vervalt steeds «, beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten».

EEE

Artikel 3:306 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

  • 1. Indien twee of meer banken waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van artikel 8 van de richtlijn kapitaalvereisten of beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 met zetel in een lidstaat deel uitmaken van een groep waarvan de moederonderneming haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is, hebben bedoelde banken en beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die deel uitmaken van die groep één enkele intermediaire EU-moederonderneming als bedoeld in artikel 21 ter van de richtlijn kapitaalvereisten, die dezelfde is als de intermediaire EU-moederonderneming van alle bedoelde banken en beleggingsondernemingen met zetel in een lidstaat in die groep.

2. In het derde lid wordt «een bank of beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten met zetel in Nederland» vervangen door «een bank waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 is verleend of een beleggingsonderneming waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend» en wordt «banken en beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten» vervangen door «in het eerste lid bedoelde banken en beleggingsondernemingen».

3. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

  • 4. In afwijking van het tweede lid kan de intermediaire EU-moederonderneming een beleggingsonderneming zijn waarop het aanvangskapitaalvereiste als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen van toepassing is en waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van artikel 5, eerste lid, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, indien uitsluitend beleggingsondernemingen met zetel in een lidstaat waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 deel uitmaken van een groep als bedoeld in het eerste lid en met dien verstande dat die beleggingsonderneming dan zelf geen intermediaire EU-moederonderneming heeft.

4. In het vijfde lid wordt «waarop het aanvangskapitaalvereiste als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten van toepassing is» vervangen door «waarop het aanvangskapitaalvereiste van artikel 9, eerste lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen van toepassing is en waaraan een vergunning is verleend uit hoofde van artikel 5, eerste lid, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014».

FFF

Artikel 3a:2, onderdeel b, komt als volgt te luiden:

  • b. beleggingsondernemingen in de zin van artikel 4, eerste lid, punt 1, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 waarop artikel 9, eerste lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen van toepassing is;

GGG

De bijlagen behorende bij de artikelen 1:79 en 1:80 worden als volgt gewijzigd:

1. In de opsommingen van de artikelen in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen wordt in de numerieke volgorde telkens ingevoegd:

«artikel 2:103c».

2. De opsommingen van de artikelen in het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen worden als volgt gewijzigd:

a. de vermelding «3:57, eerste, tweede, vierde en zesde lid» wordt telkens vervangen door «3:57, eerste, tweede en vierde tot en met zesde lid».

b. in de numerieke volgorde wordt telkens ingevoegd:

«artikel 3:111a.0, eerste, tweede en zesde lid»;

c. de vermelding «3:269, eerste en tweede lid» wordt telkens vervangen door «3:269, eerste tot en met derde lid».

ARTIKEL II

In artikel 212oo van de Faillissementswet wordt «een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht» vervangen door «een beleggingsonderneming met zetel in Nederland waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht is verleend en, waar van toepassing, haar bijkantoor in een andere lidstaat» en komt, onder vervanging van de komma na «Wet op het financieel toezicht» door een punt, «met dien verstande dat in artikel 212ha voor «artikel 2:11» wordt gelezen: 2:96» te vervallen.

ARTIKEL III

Artikel 2:11 van de Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op een bank als bedoeld in de definitie van kredietinstelling in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van verordening (EU) 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) met zetel in Nederland, indien:

  • a. zij op 24 december 2019 kwalificeerde als een beleggingsonderneming in de zin van de Wet op het financieel toezicht, die over een op grond van artikel 2:96 van die wet verleende vergunning beschikte;

  • b. zij op enig moment in de periode van 25 december 2019 tot 27 december 2020 reeds voldeed aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van de in de aanhef bedoelde verordening;

  • c. zij uiterlijk op 27 december 2020 een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:12 van de Wet op het financieel toezicht heeft ingediend; en

  • d. de Europese Centrale Bank nog geen besluit op de aanvraag, bedoeld in onderdeel c, heeft genomen.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL V

Deze wet wordt aangehaald als: Implementatiewet richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 29 september 2021

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Uitgegeven de twaalfde oktober 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 783

Naar boven