Besluit van 6 september 2021, houdende wijziging van het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg in verband met de aanwijzing van de gegevens die op grond van artikel 13:3a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg kunnen worden gevorderd

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 2 juli 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3409574, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 13:3a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 juli 2021, nr. W16.21.0183/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 2 september 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3481652, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Na artikel 3.1 van het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2

De gegevens, genoemd in artikel 2, onderdelen a tot en met h, van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie, worden aangewezen als gegevens in de zin van artikel 13:3a, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

ARTIKEL II

In artikel 1, onderdeel a, van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie wordt «artikel 126n, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door «artikel 138h van het Wetboek van Strafvordering».

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 6 september 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Uitgegeven de zeventiende september 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Dit besluit wijst de gegevens aan die de officier van justitie, na machtiging daartoe door de rechter-commissaris, kan vorderen op grond van artikel 13:3a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker.

Daarnaast voorziet dit besluit in een technische wijziging van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie. Voor een toelichting op die technische wijziging wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel II van dit besluit.

Hoofdlijnen van het besluit

Soms onttrekt een persoon zich onverhoopt aan de uitvoering van verplichte zorg. Indien vervolgens het ernstig vermoeden bestaat dat die persoon in levensgevaar verkeert of een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zal plegen met aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor hemzelf of voor een ander, kan onder het gezag van de officier van justitie de verblijfplaats van die persoon worden vastgesteld. Artikel 13:3a van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg geeft de officier van justitie daartoe een zevental bevoegdheden. Bij het gebruik van die bevoegdheden behoeft de officier van justitie telkens de machtiging van de rechter-commissaris.

Een van die bevoegdheden betreft het vorderen van gegevens over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. De bevoegdheid is geregeld in artikel 13:3a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en is ontleend aan artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering. De vordering kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Daarbij geldt dat de vordering gegevens kan betreffen die ten tijde van de vordering zijn verwerkt dan wel na het tijdstip van de vordering worden verwerkt. Onderhavig besluit wijst de desbetreffende gegevens aan.

Artikel 3.2 van het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg verwijst naar de gegevens, genoemd in artikel 2, onderdelen a tot en met h, van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie (Stb. 2004, 394). Die gegevens betreffen:

  • a. de naam, het adres en de woonplaats van de gebruiker;

  • b. de nummers van de gebruiker;

  • c. de naam, het adres, de woonplaats en het nummer van de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie de gebruiker verbinding heeft, heeft gehad of heeft getracht tot stand te brengen, of van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die heeft getracht met de gebruiker verbinding tot stand te brengen;

  • d. de datum en het tijdstip waarop de verbinding met de gebruiker tot stand is gebracht en beëindigd en de duur van de verbinding, dan wel, ingeval er geen verbinding tot stand is gekomen, de datum en het tijdstip waarop is getracht verbinding met de gebruiker tot stand te brengen, alsmede de afwijking van dit tijdstip van de wettelijke tijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 16 juli 1958 tot nadere regeling van de wettelijke tijd (Stb. 352);

  • e. de locatiegegevens van het netwerkaansluitpunt dan wel gegevens betreffende de geografische positie van de randapparatuur van een gebruiker ingeval van een verbinding of poging daartoe;

  • f. de nummers van de randapparatuur waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt;

  • g. de soorten diensten waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt evenals de daarbij behorende gegevens;

  • h. de naam, het adres en de woonplaats van degene die de rekening betaalt voor de openbare telecommunicatiediensten en telecommunicatienetwerken die de gebruiker ter beschikking heeft of heeft gehad, indien deze een ander is dan de gebruiker.

Beoogd wordt dat de officier van justitie op grond van artikel 13:3a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg dezelfde gegevens kan vorderen als op grond van artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering. Met het verwijzen naar de gegevens genoemd in het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie – in plaats van het opnemen van een lijst met dezelfde gegevens in het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg – wordt geborgd dat in de rechtspraktijk dezelfde uitleg wordt gegeven aan de gegevens die op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg kunnen worden gevorderd als die op grond van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden gevorderd. Alsmede komt het de eenvoud van de regeling ten goede.

Gevolgen

Aan dit besluit zijn nagenoeg geen gevolgen verbonden. Voor inwerkingtreding van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg werd de verblijfplaats van een persoon die zich had onttrokken aan verplichte zorg zo mogelijk achterhaald op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 of met gebruikmaking van bijzondere opsporingsbevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering. Met de introductie van artikel 13:3a van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg behoeft daarvan geen gebruik meer te worden gemaakt. Daarmee veranderde de wettelijke grondslag voor vaststellen van de verblijfplaats van een persoon die zich aan de uitvoering van verplichte zorg heeft onttrokken. Daarentegen veranderde het werkproces van betrokkenen niet. Datzelfde geldt voor onderhavig besluit omdat ook de gegevens die kunnen worden gevorderd hetzelfde blijven.

Uitvoering

Artikel 13:3a van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de daarop berustende regelgeving wordt uitgevoerd door de officier van justitie en andere opsporingsambtenaren (veelal) dienstdoende bij de politie. Het openbaar ministerie liet desgevraagd weten dat een uitvoeringstoets niet nodig werd geacht. Het openbaar ministerie lichtte toe dat onderhavige algemene maatregel van bestuur enkel voorziet in een juridische grondslag voor een werkproces dat betrekking heeft op personen die zich aan verplichte zorg hebben onttrekken, maar voor het overige vergelijkbaar is met een werkproces dat reeds bestaat op grond van het Wetboek van Strafvordering. Ook de politie liet desgevraagd weten dat een uitvoeringstoets niet nodig werd geacht. Omdat de werkprocessen gelijk blijven en in die zin geen sprake is van een nieuwe verwerking van persoonsgegevens, maar slechts de rechtsgrondslag daarvoor is veranderd, wordt eveneens geen aanleiding gezien voor het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling.

Toezicht en handhaving

Aan het gebruik van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13:3a van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, zijn voorwaarden verbonden. Die voorwaarden staan in artikel 13:3a, eerste lid, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De rechter-commissaris beoordeelt per geval of aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan.

Voorts geldt dat het verwerken van persoonsgegevens door de officier van justitie respectievelijk door andere opsporingsambtenaren valt onder de reikwijdte van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens respectievelijk de Wet politiegegevens. Ingevolge artikel 27, eerste lid, in combinatie met artikel 39r, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens geldt dat de Autoriteit persoonsgegevens is belast met toezicht op de naleving op de verwerking van strafvorderlijke gegevens overeenkomstig het bij en krachtens die wet bepaalde. Datzelfde geldt op grond van artikel 35 van de Wet politiegegevens ten aanzien van politiegegevens.

Financiële gevolgen

Aan het onderhavige besluit zijn geen financiële gevolgen verbonden.

Advies en consultatie

Een ontwerp van het onderhavige besluit is ter consultatie voorgelegd aan de Autoriteit persoonsgegevens, de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie, en de politie. Daarnaast is het ontwerp via internet in consultatie gegeven.

De Autoriteit persoonsgegevens schreef geen opmerkingen te hebben bij het concept. De Raad voor de rechtspraak schreef geen aanleiding te zien tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Wel wees de Raad voor de rechtspraak op het bestaan van de interne regeling toezicht verwerking persoonsgegevens door gerechten en het parket bij de Hoge Raad. Met die interne regeling wordt beoogd dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad toezicht houdt op het verwerken van persoonsgegeven door, in onderhavig geval, de rechter-commissaris. Het openbaar ministerie schreef met instemming kennis te hebben genomen van het ontwerpbesluit en geen aanleiding te zien tot het maken van opmerkingen. De politie liet onderhands weten geen inhoudelijke opmerkingen te hebben en daarom formeel geen reactie volgde. Via internet zijn geen consultatiereacties ontvangen.

Artikelsgewijs:

Artikel I

Dit besluit wijst de gegevens aan die de officier van justitie, na machtiging daartoe door de rechter-commissaris, kan vorderen op grond van artikel 13:3a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. Het ingevoegde artikel 3.2 van het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg verwijst naar de gegevens, genoemd in artikel 2, onderdelen a tot en met h, van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie (Stb. 2004, 394). Beoogd wordt dat de officier van justitie op grond van artikel 13:3a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg dezelfde gegevens kan vorderen als op grond van artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel II

De verwijzing in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie naar een gebruiker als bedoeld in artikel 126n, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering was niet actueel. De definitie van een gebruiker van een communicatiedienst staat inmiddels in artikel 138h van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 1, onderdeel a, van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie corrigeert hiervoor door naar een gebruiker als bedoeld in dat artikel te verwijzen en niet langer naar artikel 126n, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad het wordt geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven