Wet van 7 juli 2021 tot wijziging van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie in verband met beperking van de CO2-emissie

VERBETERING

De wet dient te worden gelezen als volgt:

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het nodig is de CO2-emissie van kolencentrales op korte termijn terug te dringen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na «deze wet» ingevoegd «en de daarop berustende bepalingen».

2. In de alfabetische volgorde wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd:

opgesteld vermogen:

maximaal vermogen dat onder nominale condities benut kan worden voor het leveren van elektrische energie, vastgelegd in de omgevingsvergunning voor een productie-installatie op 1 juli 2020;.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. De volgende leden worden toegevoegd:

  • 2. Het eerste lid is slechts van toepassing indien een productie-installatie in een kalenderjaar bij het opwekken van elektriciteit met behulp van kolen niet meer CO2 produceert dan 35% van het aantal Mton CO2 dat in een kalenderjaar geproduceerd zou worden bij volledige inzet van het opgesteld vermogen van de productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit met behulp van kolen.

  • 3. Het aantal Mton CO2 dat in een jaar geproduceerd zou worden bij volledige inzet van het opgesteld vermogen van de productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit met behulp van kolen, wordt bepaald door het aantal GW opgesteld vermogen te vermenigvuldigen met 7,06 of, indien het een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, met 6,44.

  • 4. De hoeveelheid CO2 die in een kalenderjaar is geproduceerd bij het opwekken van elektriciteit met behulp van kolen wordt vastgesteld op basis van een overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EU) Nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 181) ingediend geverifieerd emissieverslag of, indien van toepassing, een overeenkomstig artikel 70 van die verordening gemaakte schatting.

  • 5. Indien het tweede lid in werking treedt met ingang van een andere datum dan 1 januari van een kalenderjaar, geldt dat lid met betrekking tot dat kalenderjaar uitsluitend voor het resterende gedeelte van dat kalenderjaar. Daarbij heeft het percentage, bedoeld in het tweede lid, voor dat kalenderjaar betrekking op het aantal Mton CO2 dat geproduceerd zou worden bij volledige inzet van het opgesteld vermogen van de productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit met behulp van kolen, naar rato van het aantal resterende dagen in dat kalenderjaar.

  • 6. Bij toepassing van het vijfde lid dient een exploitant van een productie-installatie uiterlijk op 31 maart van het jaar na inwerkingtreding van het tweede lid bij Onze Minister een geverifieerd emissieverslag in over de periode vanaf inwerkingtreding tot en met 31 december van het jaar van inwerkingtreding. De artikelen 67, 70 en 72 van Verordening (EU) Nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 181) zijn van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel 3a wordt «artikel 3, onderdeel a» vervangen door «artikel 3, eerste lid, onderdeel a».

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. De volgende leden worden toegevoegd:

  • 2. Onze Minister kent op verzoek van een exploitant van een productie-installatie een vergoeding toe voor schade als gevolg van de voorwaarde, bedoeld in artikel 3, tweede lid, die niet voor rekening van die exploitant behoort te blijven.

  • 3. Onze Minister kent de vergoeding voor schade toe onder de opschortende voorwaarde dat de Europese Commissie besluit dat de vergoeding van de schade geen onverenigbare staatssteun als bedoeld in artikel 107 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreft.

  • 4. De exploitant overlegt bij het verzoek alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het besluit van de Europese Commissie, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verzoek om, de berekening van de hoogte van en de uitkering van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Da

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

  • 1. Er is een fonds waaruit uitkeringen kunnen worden gedaan aan werknemers van een productie-installatie alsmede investeringen in om- en bijscholing.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het fonds en de wijze waarop de uitkeringen worden verstrekt alsmede de wijze waarop investeringen worden gedaan in om- en bijscholing.

  • 3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

E

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

In geval van het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3, tweede lid, in een kalenderjaar wordt het in dat lid bedoelde percentage voor de desbetreffende productie-installatie in het jaar van vaststelling van de overtreding van rechtswege verlaagd met het aantal procentpunten dat teveel is geproduceerd.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister kan in geval van overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 2, als gevolg van het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3, tweede lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht of, indien dat meer is, ten hoogste 20% van de netto-omzet, bedoeld in artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die de overtreder heeft behaald in het meest recente boekjaar ten aanzien waarvan de overtreder een jaarrekening beschikbaar heeft of zou moeten hebben.

ARTIKEL IA

De Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervalt de begripsbepaling opgesteld vermogen.

B

In artikel 3 vervallen het tweede tot en met zesde lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

C

In artikel 3a wordt «artikel 3, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «artikel 3, aanhef en onderdeel a».

D

In artikel 4 vervallen het tweede tot en met zesde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

E

Artikel 5a vervalt.

F

In artikel 6 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

ARTIKEL IB

Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat zendt binnen een jaar na de inwerkingtreding van artikel I aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel I van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL II

  • 1. De artikelen I en IB treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. Artikel IA treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 7 juli 2021

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

S.A. Blok

Uitgegeven de achtentwintigste juli 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

’s-Gravenhage, 17 augustus 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven