Besluit van 15 juli 2021, houdende vaststelling rechtspositie voorzitters regionale toetsingscommissies euthanasie (Besluit rechtspositie voorzitters regionale toetsingscommissies euthanasie)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 18 maart 2021, kenmerk 1840492-219400-WJZ, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

Gelet op artikel 7 van de Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 mei 2021, no. W13.21.0088/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 juli 2021, kenmerk 3229573-1006323-WJZ, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

coördinerend voorzitter:

de op grond van artikel 4, eerste lid van het Vaststellingsbesluit regels met betrekking tot commissies bedoeld in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding als zodanig aangewezen persoon;

collectieve arbeidsovereenkomst rijksambtenaren:

laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn;

Onze Minister:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

voorzitters:

op grond van artikel 4, eerste lid, van de wet als zodanig aangewezen personen, niet tevens zijnde de coördinerend voorzitter;

vergoeding:

het in artikel 3 bedoelde bedrag;

wet:

wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

§ 2 Rechtspositie voorzitters

Artikel 2

  • 1. Bij besluit van Onze Minister kan aan de voorzitters een vergoeding per vergadering of een vergoeding per maand worden toegekend.

  • 2. Het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde vergoedingen.

  • 3. Onverminderd het eerste lid ontvangen de in het eerste lid genoemde personen een vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

  • 4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

§ 3 Rechtspositie coördinerend voorzitter

Artikel 3 Vergoeding

  • 1. De vergoeding van de coördinerend voorzitter wordt vastgesteld in salarisschaal 17 van de collectieve arbeidsovereenkomst rijksambtenaren.

  • 2. In het geval de coördinerend voorzitter voor minder dan 36 uur per week wordt benoemd, wordt de vergoeding vastgesteld op een evenredig deel van de vergoeding bij een volledige werktijd van 36 uur per week overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

Artikel 4 Overige aanspraken en vergoedingen

  • 1. Onverminderd artikel 3, geniet de coördinerend voorzitter overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren en de bij regeling van Onze Minister aangewezen regels die in aanvulling daarop gelden voor het personeel van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport:

    • a. wettelijke vakantie-uitkering;

    • b. vergoeding van reis- en verblijfkosten voor dienstreizen eerste klas;

    • c. reizen in het kader van woon-werkverkeer;

    • d. jubileumuitkering;

    • e. wettelijke vakantie-uren;

    • f. eindejaarsuitkering;

    • g. representatiekostenvergoeding;

    • h. scholing ten behoeve van de vervulling van de functie.

  • 2. Indien rijksambtenaren een eenmalige uitkering wordt toegekend, wordt deze dienovereenkomstig aan de coördinerend voorzitter toegekend.

Artikel 5 Regels in verband met ziekte

  • 1. De coördinerend voorzitter meldt afwezigheid in verband met ziekte terstond aan de daartoe aangewezen afdeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2. De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de coördinerend voorzitter die door ziekte verhinderd is zijn werkzaamheden uit te voeren, wordt verzorgd door een door Onze Minister aan te wijzen bedrijfsarts.

  • 3. Aan de coördinerend voorzitter wordt ontslag verleend wanneer hij gedurende een ononderbroken periode van twee jaar uit hoofde van ziekte of gebreken ongeschikt is zijn functie te vervullen en hij blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen.

Artikel 6 Doorbetaling vergoeding bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte

  • 1. De coördinerend voorzitter heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden wegens ziekte, gedurende een tijdvak van 52 weken recht op doorbetaling van zijn vergoeding. Bij voortdurende ongeschiktheid heeft hij vervolgens gedurende een tijdvak van 52 weken recht op doorbetaling van 70% van zijn vergoeding.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, heeft de coördinerend voorzitter na afloop van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, eerste zin, recht op doorbetaling van zijn vergoeding over het aantal uren dat hij passende arbeid heeft verricht of zou hebben verricht indien die passende arbeid hem zou zijn aangeboden.

  • 3. In het geval de coördinerend voorzitter op het tijdstip dat de benoemingstermijn eindigt ongeschikt is tot het verrichten van zijn werkzaamheden wegens ziekte, heeft hij recht op doorbetaling van zijn vergoeding gedurende een tijdvak van 52 weken na de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden wegens ziekte. Bij voortdurende ongeschiktheid heeft hij vervolgens gedurende een tijdvak van 26 weken recht op doorbetaling van 70% van zijn vergoeding.

  • 4. Het bepaalde over ziekte en arbeidsongeschiktheid in de collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7 Uitkering bij werkloosheid

  • 1. De coördinerend voorzitter die anders dan op eigen verzoek niet wordt herbenoemd of aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 6 van de wet en daardoor werkloos wordt heeft, tenzij recht bestaat op ouderdomspensioen, voor het aantal uren waarvoor hij werkloos is recht op een uitkering als bedoeld in het tweede lid, onder de voorwaarden waaronder de in dat lid genoemde regels voorzien.

  • 2. De uitkering is gelijk aan de som van de aanspraak die een verzekerde krachtens de Werkloosheidswet zou hebben gehad en de aanvulling op die wettelijke uitkering die een verzekerde zou hebben genoten op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren. De duur van de uitkering is gelijk aan de aanspraak waarin de in de eerste volzin genoemde regels voorzien.

Artikel 8 Uitkering bij arbeidsongeschiktheid

  • 1. De coördinerend voorzitter die wordt ontslagen als gevolg van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte als bedoeld in artikel 5, derde lid, heeft, tenzij recht bestaat op ouderdomspensioen, aanspraak op een uitkering als bedoeld in het tweede lid, onder de voorwaarden waaronder de in dat lid genoemde regels voorzien.

  • 2. De uitkering is gelijk aan de som van de aanspraak die een verzekerde krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen zou hebben gehad en de aanvulling op die wettelijke uitkering die een verzekerde zou hebben genoten op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren en het ABP arbeidsongeschiktheidspensioen. De duur van de uitkering is gelijk aan de aanspraak waarin de in de eerste volzin genoemde regels voorzien.

Artikel 9 Uitvoering

De uitkering bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt verstrekt door een door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen uitvoerder en komt ten laste van de begroting van dat ministerie.

Artikel 10 Uitkering bij overlijden

  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 3, wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van het overlijden van de coördinerend voorzitter.

  • 2. Indien de coördinerend voorzitter overlijdt, ontvangt zijn weduwe of weduwnaar, waaronder mede wordt verstaan de achtergebleven levenspartner of de achtergebleven geregistreerd partner, van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, dan wel ontvangen zijn minderjarige kinderen, een uitkering overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 12 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie voorzitters regionale toetsingscommissies euthanasie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 juli 2021

Willem-Alexander

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de twintigste juli 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In artikel XXV, onderdeel B, van de Verzamelwet VWS 2020 (hierna: verzamelwet) wordt artikel 7 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) gewijzigd. In dat artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de rechtspositie van de voorzitters van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE), waaronder in ieder geval regels over de vergoeding. Het tweede lid van artikel 7 biedt de mogelijkheid deze regels voor de onderscheiden voorzitters verschillend vast te stellen naar gelang de aard en omvang van de door hen te verrichten werkzaamheden. Het onderhavige besluit voorziet ter uitwerking van artikel 7 in regels over de rechtspositie van de coördinerend voorzitter en de overige voorzitters. Het besluit brengt geen wijziging in de uitvoering van de toetsing van meldingen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Tegelijk met de inwerkingtreding van het onderhavige besluit zal ook het gewijzigde artikel 7 van de Wtl in werking treden.

Zoals in paragraaf 11 van de memorie van toelichting bij de verzamelwet is uiteengezet, komt met de benoeming van de voorzitters en de overige leden van de RTE geen ambtenaarrechtelijke verhouding tot stand en is evenmin sprake van een arbeidsovereenkomst. Ter plaatse is toegelicht dat de rol van de coördinerend voorzitter sinds de instelling van de RTE is geëvolueerd en substantieel is toegenomen in omvang tot ongeveer 28 -32 uur per week. Hoewel dat aantal uren in de tijd kan fluctueren is voorzienbaar dat sprake zal blijven van een forse tijdsinvestering van de persoon die deze functie vervult. Om het aantrekken van gekwalificeerde kandidaten voor de functie van coördinerend voorzitter ook in de toekomst mogelijk te maken is het noodzakelijk om degene die deze functie bekleedt een betere rechtspositie te bieden. Er zal net als voorheen echter geen sprake zijn van een arbeidsovereenkomst, aangezien de coördinerend voorzitter (net als de voorzitters en overige leden) onafhankelijk is jegens de minister van VWS en er geen sprake is van een gezagsverhouding.

Hoofdlijnen van dit besluit

De rechtspositie van de coördinerend voorzitter wordt met de in dit besluit uitgewerkte regeling sterk verbeterd, en is niet langer gebaseerd op de gedachte dat sprake is van een nevenactiviteit van beperkte omvang. Voor de plaatsvervangend coördinerend voorzitter en de overige voorzitters, blijft – gelet op de veel beperktere inzet – de kwalificatie van een nevenactiviteit van kracht. Om die reden wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het nieuwe artikel 7, tweede lid, van de Wtl biedt om voor de vergoeding te differentiëren tussen de coördinerend voorzitter en de overige voorzitters (waaronder de plaatsvervangend coördinerend voorzitter). Voor de overige voorzitters wordt aangesloten bij het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies (Besluit vac). Dit betekent dat het onderhavige besluit geen wijziging brengt in hun rechtspositie, met dien verstande dat deze vergoeding na inwerkingtreding van het onderhavige besluit op dit besluit wordt gebaseerd en niet meer rechtstreeks op de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. De minister stemt de vergoeding af op de zwaarte en (wijzigingen in) de omvang van de werkzaamheden, waarbij het kader van het Besluit vac de maatstaf blijft bieden voor de hoogte van de vergoeding.

Indien onder omstandigheden de plaatsvervangend coördinerend voorzitter de coördinerend voorzitter gedurende enige tijd zou vervangen, biedt de bestaande vergoedingsregeling ruimte om de vergoeding daarop af te stemmen, binnen de kaders van het Besluit vac.

De gewijzigde rechtspositie van de coördinerend voorzitter, hoewel geen ambtenaar, omvat arbeidsvoorwaardelijke aanspraken die gebruikelijk zijn voor ambtenaren die een arbeidsovereenkomst hebben met de Staat. Deze aanspraken zijn opgesomd in artikel 4 van het besluit. De aanpak die gekozen is in het Rechtspositiebesluit toetsingscommissie inzet bevoegdheden en commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft daarbij mede als voorbeeld gediend. Met de in artikel 4 genoemde emolumenten wordt bewerkstelligd dat voor de vervulling van deze deeltijdfunctie ook in de toekomst gekwalificeerde kandidaten geworven kunnen worden.

Zoals hierboven aangegeven is de coördinerend voorzitter, al worden hem wel de arbeidsvoorwaardelijke aanspraken verleend die een ambtenaar ook heeft, geen ambtenaar. Hij kan worden beschouwd als een «overheidswerknemer» in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet privatisering ABP op wie het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP van toepassing is.

Financiële gevolgen en uitvoeringsaspecten

Financiële gevolgen

Op basis van de functiebeschrijving van de coördinerend voorzitter is een onafhankelijke functiewaardering uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR). Voor de waarderingsmethodiek is aangesloten bij de indeling op basis van vergelijkingsfuncties. De functie is op basis hiervan ingeschaald in schaal 17 van de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren (CAO Rijk). Omdat de huidige en de nieuwe inschaling min of meer gelijk zijn en feitelijk alleen de arbeidsvoorwaarden van de coördinerend voorzitter veranderen, treden er geen negatieve gevolgen van betekenis op voor de Rijksbegroting. Alle aan de uitvoering van dit besluit verbonden kosten komen ten laste van het ministerie van VWS, zoals ook voorafgaand aan dit besluit de kosten van de vergoeding van de coördinerend voorzitter ten laste van VWS kwamen.

Uitvoeringsaspecten

De shared service organisatie van de Rijksoverheid zal, net als thans, uitvoering geven aan de effectuering van de aanspraken van de coördinerend voorzitter, waarbij enkele aanpassingen moeten worden gedaan om de gebruikelijke inhoudingen plaats te laten vinden en vakantie-uren, vakantie-uitkering en pensioenopbouw mogelijk te maken. Ook zal zo nodig arbo-begeleiding plaatsvinden in het geval de coördinerend voorzitter zijn werkzaamheden niet kan verrichten door ziekte. Omdat deze handelingen slechts nodig zijn voor de coördinerend voorzitter, en omdat er gebruik gemaakt kan worden van bestaande systemen, zijn de uitvoeringslasten verwaarloosbaar. Voor de overige voorzitters verandert er materieel niets. Aan de uitvoeringsaspecten van de aanspraken van de coördinerend voorzitter in geval van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, wordt aandacht besteed in de toelichting bij de artikelen 7, 8 en 9.

Regeldruk en fraudetoets

Dit besluit brengt geen regeldruk voor burgers of bedrijven met zich mee, aangezien uitsluitend voorzien wordt in regels van rechtspositionele aard voor de coördinerend voorzitter van de RTE. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft te kennen gegeven zich in deze conclusie te kunnen vinden.

De fraudetoets wijst uit dat dit besluit geen risico op fraude met zich meebrengt. Het is veeleer zo dat de aansluiting van de coördinerend voorzitter bij de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren met zich meebrengt dat standaardisering het treffen van maatwerk-arrangementen overbodig maakt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 wordt voor de omschrijving van het begrip «coördinerend voorzitter» verwezen naar artikel 4, eerste lid, van het Vaststellingsbesluit regels met betrekking tot commissies bedoeld in de Wtl. Met «coördinerend voorzitter» wordt aldus bedoeld degene die op grond van dat artikellid als zodanig is aangewezen. Met de (overige) «voorzitters» worden bedoeld de personen die op grond van artikel 4, eerste lid, van de wet als zodanig zijn benoemd en die niet tevens de coördinerend voorzitter zijn.

In dit besluit wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de arbeidsvoorwaarden die gelden voor rijksambtenaren die een arbeidsovereenkomst hebben met de Staat. Om dat te bewerkstelligen wordt verwezen naar de voor die ambtenaren laatstelijk gesloten collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Het woord «laatstelijk» maakt duidelijk dat met de rechtspositionele bepaling aangesloten wordt bij de meest recente cao. Daardoor werken nieuwe wijzigingen in de cao door zonder dat het besluit wijziging behoeft. Tevens blijft de materiële werking van de bepaling in stand in het geval er op enig moment sprake zou zijn van een cao-loze periode.

Artikelen 2 en 3

In het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet dat er differentiatie plaatsvindt tussen de vergoeding van de coördinerend voorzitter en die van de voorzitters.

De inschaling van de vergoeding van de coördinerend voorzitter is bepaald op basis van de uitkomst van een uitgevoerde onafhankelijke functiewaardering. Daarmee wordt voldaan aan het binnen het Rijk geldende uitgangspunt dat de vergoeding wordt afgestemd op de zwaarte van de werkzaamheden.

Aan de overige voorzitters wordt door de minister van VWS een vergoeding per maand of per vergadering toegekend, met overeenkomstige toepassing van het Besluit vac. Van het besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 4

In dit artikel is vermeld welke aanspraken in de CAO Rijk en door de minister van VWS aangewezen regels van toepassing zijn op de coördinerend voorzitter. Bij die aan te wijzen regels kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het Personeelsreglement VWS. Hiermee is gewaarborgd dat de aanspraken van de betrokkene zo goed mogelijk aansluiten bij de rechtspositie van rijksambtenaren als verenigbaar is met de bijzondere positie van de coördinerend voorzitter. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Aan een ambtenaar kan een eenmalige uitkering (de «gratificatie») worden verleend op basis van het in een functioneringsgesprek met de leidinggevende vastgesteld zeer goed functioneren. De coördinerend voorzitter is echter niet werkzaam in een gezagsverhouding. Dit element is daarom niet opgenomen in artikel 4.

Artikelen 5 en 6

Deze artikelen regelen wat geldt bij ziekte. Artikel 5 voorziet in enkele procedurele bepalingen ter zake van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en artikel 6 regelt de aanspraak op doorbetaling van vergoeding bij ziekte.

Gezien de wetgeving en procedurele vereisten op dit terrein is een registratie van het verzuim en bedrijfsgeneeskundige begeleiding noodzakelijk. Ook in dit opzicht wordt aansluiting gezocht bij hetgeen geldt voor rijksambtenaren.

De coördinerend voorzitter meldt afwezigheid in verband met ziekte terstond aan de daartoe aangewezen afdeling van het Ministerie van VWS, dat verantwoordelijk is voor de bedrijfsgeneeskundige begeleiding en de inschakeling van een bedrijfsarts. Aan de betrokkene wordt ontslag verleend wanneer hij gedurende een ononderbroken periode van twee jaar uit hoofde van ziekte of gebreken ongeschikt is zijn functie te vervullen en hij blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen.

De coördinerend voorzitter heeft bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte recht op volledige doorbetaling van de vergoeding in het eerste ziektejaar en in het tweede ziektejaar heeft hij recht op doorbetaling van 70% van de vergoeding (artikel 6, eerste lid). Indien de coördinerend voorzitter arbeidsongeschikt is op het tijdstip dat zijn benoemingstermijn verstrijkt, wordt de vergoeding na afloop van deze benoemingstermijn volledig doorbetaald tot en met maximaal 52 weken gerekend vanaf de eerste dag van arbeidsongeschiktheid, gevolgd door een tijdvak van 26 weken van 70% van de vergoeding (artikel 6, derde lid). Dat betekent dat indien de coördinerend voorzitter op het tijdstip dat de benoemingstermijn verstrijkt, gedurende 78 weken of langer vergoeding in verband met arbeidsongeschiktheid heeft ontvangen (op grond van artikel 6, eerste lid), er vanaf dat tijdstip niet langer recht bestaat op doorbetaling van vergoeding. Dit sluit aan bij de regeling in de CAO Rijk.

Artikelen 7, 8 en 9

De omstandigheid dat de coördinerend voorzitter niet werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst brengt met zich mee dat hij niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen.

De consequentie daarvan is dat er slechts twee opties overblijven om de coördinerend voorzitter een voorziening te bieden in geval van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. De eerste optie is dat aan de bezoldiging een bedrag wordt toegevoegd waarmee de betrokkene zelf een voorziening kan treffen door een vrijwillige verzekering aan te gaan. Uitvoeringstechnisch is dat een eenvoudige oplossing. Gelet op de achterliggende bedoeling om de aanspraak van de coördinerend voorzitter zoveel mogelijk te laten aansluiten bij die van ambtenaren, is deze optie ontoereikend.

De tweede optie is dat in dit besluit een zelfstandige regeling wordt getroffen die bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid een voorziening biedt die vergelijkbaar is met de aanspraak van ambtenaren en waarvoor het ministerie van VWS eigen risicodrager is (dus begrotingsgefinancierd). Omdat het om slechts één persoon gaat is het risico te overzien. Concreet betekent dit een uitkering die gelijk is aan de som van de wettelijke uitkering die werknemers zouden genieten krachtens de WW of WIA, en de bovenwettelijke aanvulling die ambtenaren ontvangen.

In de artikelen 7 en 8 is gekozen voor de tweede optie. In artikel 9 wordt de uitvoering overgelaten aan een uitvoerder waarmee het ministerie van VWS een uitvoeringsovereenkomst zal afsluiten. Daarbij wordt de optie in kaart gebracht om zo mogelijk te kiezen voor een uitvoerder die de overeenkomstige regelingen voor de sector Rijk uitvoert, dan wel een andere partij. Omdat nog niet bekend is welke uitvoerder vanaf 2023 voor de sector Rijk de uitvoering op zich zal nemen, kan op dit moment nog geen goede afweging worden gemaakt. Gelet op de aard van de uit te voeren regelingen en het tijdstip waarop daaruit aanspraken zouden kunnen voortvloeien, is er voldoende tijd om de ontwikkelingen voor de sector Rijk te volgen en die te betrekken bij de besluitvorming.

Artikel 10

De aanspraak op vergoeding bestaat niet langer dan tot de dag van overlijden. Dit artikel voorziet na overlijden in een aanspraak op een overlijdensuitkering aan de nabestaanden.

Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de minister van Justitie en Veiligheid.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Naar boven