Besluit van 23 juni 2021, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 23 juni 2021, tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (Stb. 2021, 320)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 22 juni 2021, nr. WJZ/28393535 (8437), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel IX van de Wet van 23 juni 2021 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (Stb. 2021, 320);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De Wet van 23 juni 2021 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (Stb. 2021, 320) treedt in werking met ingang van 1 augustus 2021.

Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 juni 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Uitgegeven de tweede juli 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

De Wet van 23 juni 2021 ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht treedt in werking op 1 augustus 2021. Daarmee voldoet de inwerkingtreding van de wet aan het vaste verandermoment voor het onderwijs op 1 augustus, zoals omschreven in Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar).

Deze wet is op 2 juli 2021 gepubliceerd in het Staatsblad. In beginsel wordt volgens Ar 4.17 na publicatie van een wet een minimale invoeringstermijn van twee maanden aangehouden. De invoeringstermijn is de termijn tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding. In dit geval zal er tussen publicatie van de wet en de inwerkingtreding daarvan geen 2 maanden invoeringstermijn zijn en wordt daarmee afgeweken van deze lijn. De reden daarvoor is de volgende.

De wet beoogt een verduidelijking van de bestaande burgerschapsopdracht in de sectorwetten van het funderend onderwijs. Veel scholen hebben al een visie op hun burgerschapsonderwijs en verzorgen een mooi aanbod. De voormalige bepaling kon te vrijblijvend worden geïnterpreteerd, terwijl dat niet met de burgerschapsopdracht is beoogd. Deze wet maakt de burgerschapsopdracht meer verplichtend en duidelijker. Sinds de indiening van de wet op 28 november 2019 bij de Tweede Kamer is er geregeld gecommuniceerd over de komst en het kader van de wet en wat dat voor scholen zou gaan betekenen. Sinds de aanvaarding in de Tweede Kamer op 17 november 2020 hebben scholen kunnen anticiperen op de mogelijkheid van aangescherpte normen in de wet. Ook de ondersteuning van scholen bij de uitvoering van de nieuwe burgerschapsopdracht is reeds uitgebreid gaande en daarmee gereed voor het schooljaar 2021–2022.

Voor de nieuwe toets op aanvragen in het kader van de Wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen is het ook van belang om de wet zo snel mogelijk in werking te laten treden, zodat de aangescherpte burgerschapsopdracht onderdeel uitmaakt van de beoordeling van nieuwe initiatieven door de inspectie.

Een jaar uitstel van de inwerkingtreding van de wet zou nadelig kunnen zijn voor de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs op scholen en het toezicht op de burgerschapsopdracht. Het is van groot maatschappelijk belang dat leerlingen in het funderend onderwijs kwalitatief goed burgerschapsonderwijs krijgen. Daarmee is het ook van maatschappelijk belang dat het toezicht op deze kwaliteit kan plaatsvinden. Daarvoor biedt deze wetswijziging ook meer mogelijkheden. Een latere inwerkingtreding zou betekenen dat de nieuwe regels van kracht worden gedurende het nieuwe schooljaar of zelfs pas vanaf schooljaar 2022–2023. Voor de verduidelijking van een bestaande wettelijke opdracht is dat onwenselijk.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Naar boven