Besluit van 29 juni 2021 tot wijziging van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht en het Besluit slachtoffers van strafbare feiten ter implementatie van Richtlijn 2019/713/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad (PbEU 2019, L 123)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 29 april 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3305760;

Gelet op artikel 6 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 51ab, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 juni 2021, nr. W16.21.0126/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 24 juni 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3376140;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 4 van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht wordt onder vernummering van het achtste en negende lid tot het negende en tiende lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 138ab, 138b, 138c, 139c, 139d, 225, 232, 234, 310, 312, tweede lid, onder 3°, 317, 321, 326, 350a, 350c, 350d, onderdeel a, van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 tot en met 8 van de richtlijn (EU) 2019/713 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad (PbEU 2019, L123);

ARTIKEL II

Na artikel 5 van het Besluit slachtoffers van strafbare feiten wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

De ambtenaar, bedoeld in artikel 5, eerste lid, verstrekt aan een slachtoffer van een strafbaar feit dat is gepleegd door middel van misbruik van zijn persoonsgegevens informatie over manieren om zichzelf tegen de negatieve gevolgen daarvan te beschermen en instellingen die zich met verschillende aspecten van dergelijke misdrijven en ondersteuning aan slachtoffers bezighouden.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2021.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 juni 2021

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de dertigste juni 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Dit besluit hangt samen met de verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn 2019/713/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad (PbEU 2019, L 123) (hierna: de richtlijn). Met de aanvaarding en inwerkingtreding van de wet van 25 februari 2021 ter implementatie van de richtlijn (Stb. 2021, 203) zijn alle ter implementatie van de richtlijn noodzakelijke wijzigingen op het niveau van de wet doorgevoerd. Als sluitstuk van de vereiste implementatiewetgeving worden met dit besluit het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht en het Besluit slachtoffers van strafbare feiten aangepast. Daarmee is de richtlijn volledig geïmplementeerd. Onderstaande paragrafen bevatten een uiteenzetting over de inhoud van de desbetreffende onderdelen, waardoor een artikelsgewijze toelichting achterwege is gelaten. Het streven is om, in verband met de implementatietermijn van 31 mei 2021, het besluit gelijktijdig met de wet in werking te laten treden. Dit besluit brengt geen extra uitvoeringslasten met zich mee.

Aanpassing Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht (artikel I)

Dit onderdeel voorziet in de mogelijkheid tot het uitoefenen van extraterritoriale rechtsmacht voor situaties waarin een onderdaan of ingezetene van Nederland in het buitenland een strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 8 van de richtlijn begaat. Het gaat hier om de uitoefening van rechtsmacht op grond van het actief personaliteitsbeginsel. Deze rechtsmachtsgrondslag heeft in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht regeling gevonden in artikel 7, eerste lid. Daarbij geldt echter wel het vereiste dat het feit ook strafbaar is in het land waar het is begaan. Aangezien artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn het niet mogelijk maakt deze voorwaarde te stellen, kan niet worden volstaan met een verwijzing naar artikel 7, eerste lid, Sr ter implementatie van artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn. Om die reden zijn de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht die uitvoering geven aan de in de artikelen 3 tot en met 8 van de richtlijn opgenomen verplichtingen tot strafbaarstelling via dit artikel toegevoegd aan het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht. Dit Besluit vormt een uitwerking van artikel 6, eerste lid, Sr en maakt deze ongeclausuleerde vestiging van extraterritoriale rechtsmacht op basis van het actief personaliteitsbeginsel mogelijk. Daartoe is aan artikel 4 van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht een nieuw lid toegevoegd dat voorziet in de vaststelling van rechtsmacht voor gevallen als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn. In lijn met artikel 7, derde lid, Sr is deze bepaling ook van toepassing op een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft. Dit betekent dat Nederland ook rechtsmacht heeft ten aanzien van Nederlandse ingezetenen die in het buitenland een strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 8 van de richtlijn begaan. Daarmee wordt invulling gegeven aan de facultatieve mogelijkheid, opgenomen in artikel 12, derde lid, onder c, van de richtlijn. Overeenkomstig artikel 12, derde lid, van de richtlijn is de Commissie van deze verruiming tot het ingezetenenschap in kennis gesteld.

Aanpassing Besluit slachtoffers van strafbare feiten (artikel II)

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de richtlijn dienen lidstaten ervoor te zorgen dat slachtoffers die schade hebben geleden als gevolg van in de artikelen 3 tot en met 8 van de richtlijn bedoelde strafbare feiten en die zijn gepleegd door misbruik van persoonsgegevens, specifieke informatie wordt verstrekt en specifiek advies wordt geboden over manieren om zichzelf te beschermen tegen de negatieve gevolgen van deze strafbare feiten (onderdeel a) en een lijst ontvangen van instellingen die zich specifiek met verschillende aspecten van identiteitsgerelateerde criminaliteit en ondersteuning aan slachtoffers daarvan bezighouden (onderdeel b). In de praktijk wordt hier reeds invulling aan gegeven door online en via folders informatie beschikbaar te stellen en in gesprekken met burgers als zij contact opnemen met ambtenaren als bedoeld in artikel 5, eerste lid, zoals de politie. De politie is veelal de eerste instantie met wie slachtoffers van fraude contact opnemen. Hiermee vervult de politie een belangrijke rol in de beoordeling van de kwetsbaarheid, de bijstand aan en ondersteuning van slachtoffers. De politieambtenaar of een andere opsporingsambtenaar informeert slachtoffers bij het eerste contact onverwijld over hun rechten, procedures en hulpverlening. Indien slachtoffers daar behoefte aan hebben worden zij doorverwezen naar Slachtofferhulp Nederland voor nader praktisch advies. Slachtoffers kunnen zowel door Slachtofferhulp Nederland als rechtstreeks door de opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 5 worden gewezen op instellingen en websites waar door gespecialiseerde hulporganisaties specifieke ondersteuning kan worden geboden die zien op aspecten van identiteitsgerelateerde criminaliteit en ondersteuning aan deze categorie slachtoffers.

Het door artikel II ingevoegde artikel 5a voorziet erin dat de reeds bestaande werkwijze ook in het Besluit slachtoffers van strafbare feiten wordt verankerd, ter voldoening aan de richtlijn. Hierbij geldt dat het moment waarop de informatie dient te worden verstrekt het in artikel 51ab, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde moment betreft. Dit betekent dat de politieambtenaar of andere opsporingsambtenaar de informatie, bedoeld in artikel 5a, onverwijld bij het eerste contact aan slachtoffers wier persoonsgegevens zijn misbruikt verstrekt. Voorts wordt opgemerkt dat op grond van artikel 51a, eerste lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering naast natuurlijke personen ook rechtspersonen onder het bereik van dit Besluit vallen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven