Besluit van 4 juni 2021, houdende regels betreffende de benoemingsprocedure voor leden van de Sociaal-Economische Raad en de onverenigbaarheid van functies (Besluit benoemingsprocedure SER)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 maart 2021, nr. 2021-0000042060;

Gelet op de artikelen 4, zesde lid, artikel 6, eerste lid, en 7 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 april 2021, no. W12.21.0068/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 juni 2021, nr. 2021-0000073775,

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister:

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. organisatie:

een organisatie die overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de Wet op de Sociaal-Economische Raad is aangewezen tot het benoemen van een of meer leden van de Raad;

c. Raad:

de Sociaal-Economische Raad;

d. wet:

Wet op de Sociaal-Economische Raad.

Artikel 2

Onze Minister en de betrokken organisatie of organisaties stellen de persoon, ten aanzien van wie het voornemen bestaat te worden benoemd tot lid of plaatsvervangend lid van de Raad, van dat voornemen in kennis.

Artikel 3

  • 1. Onze Minister en de betrokken organisatie of organisaties stellen de voorzitter van de Raad van een benoeming in kennis.

  • 2. De voorzitter van de Raad vergewist zich ervan dat de benoemde persoon heeft ingestemd met de benoeming en voldoet aan de eisen die zijn gesteld bij of krachtens de wet.

  • 3. De voorzitter van de Raad doet van een benoeming door een organisatie of organisaties mededeling in de Staatscourant, onder vermelding van de betrokken organisatie of organisaties.

Artikel 4

  • 1. Van het ontslag of het overlijden van een bij koninklijk besluit benoemd lid of plaatsvervangend lid, stelt de voorzitter van de Raad Onze Minister schriftelijk in kennis, binnen een week nadat hij daarvan kennis heeft genomen.

  • 2. Van het ontslag of het overlijden van een lid of een plaatsvervangend lid, benoemd door een organisatie of organisaties, stelt de voorzitter van de Raad de betrokken organisatie of organisaties schriftelijk in kennis, binnen een week nadat hij daarvan kennis heeft genomen.

  • 3. Als het ontslag of het overlijden de voorzitter van de Raad betreft, wordt de inkennisstelling, bedoeld in het eerste lid, gedaan door de eerste plaatsvervangende voorzitter van de Raad.

Artikel 5

  • 1. Het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap van de Raad zijn onverenigbaar met de functie van:

    • a. algemeen secretaris, secretaris, of ander lid van het personeel van de Raad;

    • b. Minister of Staatssecretaris;

    • c. vice-president van de Raad van State, of lid of staatsraad die deel uitmaakt van de Afdeling advisering van de Raad van State, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State;

    • d. senior raadsheer, raadsheer, raadsheer-plaatsvervanger, senior-gerechtsauditeur, gerechtsauditeur of buitengriffier bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 2. Het lid of plaatsvervangend lid van de Raad dat een aanvang maakt met de vervulling van een functie, genoemd in het eerste lid, houdt daardoor van rechtswege op lid respectievelijk plaatsvervangend lid van de Raad te zijn.

Artikel 6

  • 1. Het lid of plaatsvervangend lid van de Raad dat na zijn benoeming een aanvang maakt met de vervulling van een functie, genoemd in artikel 5, eerste lid, of ophoudt te voldoen aan de eisen die zijn gesteld bij of krachtens de wet, stelt hiervan de voorzitter van de Raad onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 2. Als de inkennisstelling een bij koninklijk besluit benoemd lid of plaatsvervangend lid betreft, dan bericht de voorzitter van de Raad Onze Minister schriftelijk binnen een week na de inkennisstelling.

  • 3. Als de inkennisstelling een lid of plaatsvervangend lid, benoemd door een organisatie of organisaties betreft, dan bericht de voorzitter van de Raad de betrokken organisatie of organisaties schriftelijk binnen een week na de inkennisstelling.

  • 4. Als de inkennisstelling de voorzitter van de Raad betreft, wordt voor de toepassing van het eerste en tweede lid in de plaats van «voorzitter van de Raad» gelezen «de eerste plaatsvervangende voorzitter van de Raad».

Artikel 7

  • 1. De voorzitter van de Raad stelt Onze Minister in kennis, als een of meer organisaties:

    • a. bij aanvang van een nieuwe zittingsperiode van de Raad nog niet zijn overgegaan tot benoeming, overeenkomende met het aantal door haar te benoemen leden, en niet zijn overgegaan tot inkennisstelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

    • b. niet binnen vier weken na een inkennisstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid, of artikel 6, derde lid, de voorzitter van de Raad hebben bericht over een nieuwe benoeming van een lid of plaatsvervangend lid als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister het benoemingsrecht van de betrokken organisatie of organisaties schorsen. Behoudens eerdere opheffing vervalt de schorsing als niet binnen zes maanden nadat de schorsing is medegedeeld een koninklijk besluit als bedoeld in het derde lid is genomen.

  • 3. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, kan de aanwijzing van de betrokken organisatie of organisaties worden ingetrokken en een nieuwe aanwijzing worden gedaan.

Artikel 8

  • 1. Ten minste zes maanden voor het begin van iedere zittingsperiode van de Raad, wint Onze Minister het advies in van de Raad over de vraag of er grond bestaat wijziging aan te brengen in de krachtens artikel 4, tweede lid, van de wet gedane aanwijzing van organisaties, dan wel in het krachtens artikel 4, vijfde lid, van de wet bepaalde aantal leden dat elke bij koninklijk besluit aangewezen organisatie kan benoemen.

  • 2. Van het inwinnen van het in het eerste lid bedoelde advies wordt mededeling gedaan in de Staatscourant door de voorzitter van de Raad, voor zover het uit te brengen advies betrekking heeft op de organisaties die gerechtigd zijn tot het benoemen van leden van de Raad.

Artikel 9

Ingeval van ontstentenis van de voorzitter, of als bij de aanvang van een zittingsperiode van de Raad de voorzitter niet is benoemd of de benoeming nog niet is goedgekeurd, treedt zolang als voorzitter op in de volgende volgorde:

  • a. degene die bij het einde van de vorige zittingsperiode voorzitter was;

  • b. degene die op dat tijdstip eerste plaatsvervangend voorzitter was;

  • c. degene die op dat tijdstip tweede plaatsvervangend voorzitter was; of

  • d. een der kroonleden, met dien verstande dat steeds het oudste kroonlid wordt aangewezen.

Artikel 10

Het besluit van 24 september 1959, houdende regelen betreffende de aanvaarding van hun functie door leden van de Sociaal-Economische Raad en door bestuursleden van produkt-, hoofdbedrijf- en bedrijfschappen en enige aanverwante onderwerpen (Stb. 1959, 343) en het besluit van 22 september 1955, houdende regelen omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Sociaal-Economische Raad met enige andere werkzaamheden (Stb. 1955, 455) worden ingetrokken.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2022.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit benoemingsprocedure SER.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 juni 2021

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Uitgegeven de achtste juni 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De Sociaal-Economische Raad is opgericht in 1950 en de taak en werkwijze van dit orgaan is toentertijd gecodificeerd in de Wet op de bedrijfsorganisatie. Deze wet heet nu de Wet op de Sociaal-Economische Raad. Artikel 4 van deze wet regelt de benoeming van de leden van de Sociaal-Economische Raad. De leden worden onderscheiden in drie groepen: leden die worden benoemd door organisaties van ondernemers, leden die worden benoemd door organisaties van werknemers en leden die worden benoemd door de Kroon. Met name de procedure voor de leden die worden benoemd door organisaties van ondernemers en werknemers wordt, gezien het detailniveau en de aard van de benoeming, nader geregeld in het onderhavige besluit.

Het besluit bevat procedurebepalingen betreffende de benoeming van de leden van de Sociaal-Economische Raad en bevat bepalingen omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Sociaal-Economische Raad met andere functies en werkzaamheden. Het besluit dient ter vervanging van een tweetal besluiten, te weten:

  • het Besluit van 24 september 1959, houdende regelen betreffende de aanvaarding van hun functie door leden van de Sociaal-Economische Raad en door bestuursleden van produkt-, hoofdbedrijf- en bedrijfschappen en enige aanverwante onderwerpen;

  • het Besluit van 22 september 1955, houdende regelen omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Sociaal-Economische Raad met enige andere werkzaamheden.

De voornaamste reden om de besluiten uit 1959 en 1955 te vervangen en samen te voegen is om de procedure rondom deze benoemingen te actualiseren en vereenvoudigen.

Het besluit van 24 september 1959 is op 25 augustus 1993 en op 24 december 2014 gewijzigd. In 1993 zijn de woorden mededeling en bekendmaking in overeenstemming gebracht met de terminologie in de Algemene wet bestuursrecht. De wijziging van 24 december 2014 hield verband met de opheffing van Product-, hoofd- bedrijf- en bedrijfschappen. Omdat na de opheffing van de bedrijfslichamen het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie en het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie niet langer werden uitgegeven, werden de in dit besluit voorgeschreven bekendmakingen voortaan gedaan in de Staatscourant.

Het besluit van 1955 is enkel eerder gewijzigd op 17 december 2010, vanwege het vervallen van de rang gerechtsauditeur en de introductie van de functie van senior-gerechtsauditeur.

De besluiten van 24 september 1959 en 22 september 1955 zijn sinds hun publicatie zodoende zeer beperkt aangepast. De besluiten waren ook gedateerd en moeilijk vindbaar, reden om deze te actualiseren. Aangezien de twee besluiten uit 1959 en 1955 een dusdanige samenhang kennen, lag het daarbij voor de hand om de besluiten samen te voegen.

Het besluit regelt in de artikelen 2 tot en met 4 en 6 tot en met 9 de onderwerpen die in het besluit van 24 september 1959 waren vervat. Artikel 5 van het besluit ziet op incompatibiliteiten, hetgeen aanvankelijk was geregeld in het besluit van 22 september 1955. De overige artikelen uit het besluit, te weten artikel 1, 10, 11 en 12, zien op procedurele zaken, zoals begrippen, de intrekking van de oude besluiten en de inwerkingtredingsdatum.

Het besluit is materieel in het algemeen slechts op enkele punten gewijzigd. De belangrijkste wijziging ziet op de benoeming van de leden van de Raad; deze procedure is in artikel 2 en 3 van het besluit vereenvoudigd. Het besluit van 1959 vereiste dat de minister ofwel een organisatie die leden mag benoemen, de voorzitter van de Raad op de hoogte stelde van de benoeming in kwestie, waarop de voorzitter het kandidaat-lid schriftelijk diende aan te schrijven en waarop het kandidaat-lid vervolgens een schriftelijke verklaring moest geven via een vast model. De voorzitter diende daarna de minister ofwel de organisatie op de hoogte te stellen, alvorens de benoeming bekend te maken in de Staatscourant. Het besluit stelt nu dat de minister of de organisatie de voorzitter van de Raad inlichten van een benoeming, waarna de voorzitter zich ervan vergewist dat de benoemde persoon heeft ingestemd met de benoeming en voldoet aan de eisen die zijn gesteld bij of krachtens de wet, alvorens de benoeming bekend te maken in de Staatscourant. Daarnaast hoeft het benoemde lid niet langer gebruik te maken van een schriftelijk verklaring volgens vastgesteld model om te verklaren dat hij de benoeming aanneemt en aan de eisen voldoet.

In het besluit van 1959 werd verder een aantal maal uitgeschreven welke procedure gevolgd diende te worden indien twee of meer organisaties waren aangewezen tot het gezamenlijk benoemen van een of meer leden van de Raad. Deze procedures zijn in het nieuwe besluit minder expliciet benoemd, omdat deze extra toelichting in relatie tot de praktijk overbodig wordt geacht.

Anders dan in het besluit van 1959 is in het kader van vereenvoudiging en met het oog op de praktijk, ook niet meer geregeld dat het dagelijks bestuur een specifieke rol heeft ten aanzien van de taak van de voorzitter om de Minister dan wel de organisatie(s) in te lichten indien een lid niet meer voldoet aan de eisen gesteld bij wet of wanneer er sprake is van een incompatibiliteit.

Daarnaast werd in het besluit van 1959 twee keer vermeld dat de algemeen secretaris mededeling deed in de Staatcourant. Dit is in het nieuwe besluit gewijzigd naar de voorzitter van de Raad, aangezien de algemeen-secretaris geen orgaan van de Raad is. Uiteraard kan de voorzitter deze taken mandateren aan de algemeen-secretaris.

Tot slot is de terminologie van de begrippen mededeling en bekendmaking in overeenstemming gebracht met de Wet elektronische publicaties, die met ingang van 1 juli 2021 in werking zal treden.

Waar in materieel opzicht zodoende weinig is gewijzigd, zijn de artikelen doorgaans tekstueel geactualiseerd en vereenvoudigd.

Administratieve lasten en regeldruk

Er worden geen extra administratieve lasten voorzien als gevolg van de wijzigingen. Ook worden er geen financiële effecten voorzien. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft het besluit beoordeeld en kan zich vinden in de conclusie ten aanzien van de gevolgen voor de regeldruk.

Consultatie

Het besluit is tot stand gekomen in overleg met de Sociaal-Economische Raad.

Daarnaast is het besluit van 16 november 2020 tot en met 14 december 2020 opengesteld voor internetconsultatie.1 Er is één reactie binnengekomen, deze is anoniem ingediend. De indiener vraagt zich af waarom er geen benoemingsgronden in de vorm van competentiediploma’s of beleidservaring op economisch gebied zijn opgenomen als voorwaarde voor benoeming tot lid van de Sociaal-Economische Raad. Als reactie hierop wordt gemeld dat het in eerste instantie aan de minister en aan de organisaties is om kandidaat-leden op geschiktheid te selecteren. Daarbij kan het ontbreken van een bepaald diploma of beleidservaring op economisch gebied een rol spelen, maar dit hoeft niet direct iets te zeggen over de geschiktheid van de kandidaat.

Vastgesteld is verder dat het invoeren van de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Eerste of Tweede Kamer – welke onverenigbaarheid was opgenomen in het oorspronkelijke ontwerpbesluit zoals dat in (internet-)consultatie is gegaan – bij wet geregeld moet worden. Dit volgt uit artikel 57, vierde lid, van de Grondwet. Deze incompatibiliteit is daarom niet opgenomen in dit besluit maar hiervoor zal een voorstel bij wet volgen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel worden enkele begrippen gedefinieerd. Met het begrip «de wet» wordt bedoeld de wet op de Sociaal-Economische Raad, waarop dit besluit berust.

Artikel 2

In dit artikel wordt bepaald dat op het moment dat ofwel de minister ofwel een organisatie leden mag benoemen, zij voorafgaand aan de benoeming de desbetreffende persoon op de hoogte stellen.

Artikel 3

Artikel 3, eerste lid, regelt dat zodra leden zijn benoemd, de voorzitter van de Raad hiervan in kennis wordt gesteld door de minister of door de betreffende organisatie, afhankelijk of sprake is van kroonleden of leden die zijn benoemd krachtens artikel 4, tweede lid, van de wet.

In het tweede lid is geregeld dat de voorzitter van de Raad controleert of de betreffende persoon die wordt benoemd voldoet aan de eisen zoals deze zijn gesteld bij of krachtens de wet. Daarbij kan worden gedacht aan de eis dat iemand niet van het kiesrecht is uitgesloten of uit zijn ambt is ontzet (artikel 5 van de Wet) en dat geen sprake mag zijn van onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Raad met andere werkzaamheden (artikel 6 van de wet en artikel 5 van dit besluit).

Blijkt dat niet aan de eisen wordt voldaan, dan zal de voorzitter van de Raad de minister of de organisatie(s) – afhankelijk van wie het desbetreffende lid heeft genoemd – hiervan in kennis stellen, zodat een ander lid kan worden benoemd. In dat kader zal uiteraard ook niet worden overgegaan tot publicatie in de Staatscourant.

Gezien de openbare functie van de leden wordt van de benoeming van leden door een organisatie die daartoe overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de wet is aangewezen, in het openbaar mededeling gedaan middels publicatie in de Staatscourant. In het derde lid is geregeld dat het de voorzitter van de Raad is die zorgt voor de mededeling van de benoeming in de Staatscourant. In deze mededeling wordt ook opgenomen welke organisaties de betreffende persoon hebben benoemd. Dit lid ziet niet op kroonleden. Kroonleden worden door de Minister benoemd, van welke benoeming mededeling wordt gedaan in een koninklijk besluit.

Artikel 4

In artikel 4 is geregeld dat het ontslag of overlijden van een van de leden door de voorzitter van de Raad wordt gemeld aan de minister of de organisatie, afhankelijk van wie dit lid heeft benoemd. Door deze inkennisstelling is de minister of de organisatie op de hoogte en kunnen zij overgaan tot benoeming van een ander lid.

Artikel 5

In dit artikel, in het eerste lid, zijn de incompatibiliteiten voor het lidmaatschap van de Raad opgenomen, om een mogelijke belangenverstrengeling te voorkomen. Om die reden zal in de onder a tot en met d benoemde gevallen een lid of plaatsvervangend lid zijn (plaatsvervangend) lidmaatschap verliezen indien het lid of plaatsvervangend lid een functie bekleedt die onverenigbaar is met het (plaatsvervangend) lidmaatschap van de Raad.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is de onverenigbaarheid met het lidmaatschap van de Raad van State nader gespecificeerd tot vice-president van de Raad van State of lid of staatsraad benoemd in de Afdeling advisering van de Raad van State. In 2010 heeft een herstructurering van de Raad van State geleid tot een scheiding tussen de Afdeling advisering en de Afdeling bestuursrechtspraak. Sindsdien zijn er nog maximaal 10 personen lid van de Raad van State.2 De leden worden bij koninklijk besluit benoemd in de Afdeling advisering of de Afdeling bestuursrechtspraak, dan wel in beide afdelingen.3 Naast de leden van de Raad van State kunnen er staatsraden worden benoemd.4 Aangezien de SER in het voortraject regelmatig adviseert over wetsvoorstellen, zijn de functies die deel uitmaken van de Afdeling advisering van de Raad van State, uitgesloten van het lidmaatschap van de SER. Uit artikel 16a, tweede lid, van de van de Wet op de Raad van State, volgt dat dit zijn de vice-president van de Raad van State, alsmede leden en staatsraden die in de Afdeling advisering van de Raad van State zijn benoemd.

Voor leden en staatsraden die (uitsluitend) benoemd zijn in de Afdeling bestuursrechtspraak geldt het probleem van de incompatibiliteit niet. Besluiten die de SER nog neemt als publiekrechtelijk orgaan, zijn vatbaar voor beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De relevante functies bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven zijn onder onderdeel c aangemerkt als incompatibiliteit.

Artikel 6

Dit artikel regelt de meldingsprocedure wanneer na de benoeming van een lid een onverenigbaarheid ontstaat, of een lid anderszins niet voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de wet. De voorzitter van de Raad stelt van deze mededeling de minister of de organisatie(s) direct in kennis, afhankelijk van wie het desbetreffende lid heeft benoemd. Door deze berichtgeving is de minister of de organisatie op de hoogte en kunnen zij een ander lid benoemen.

Artikel 7

In het eerste lid is geregeld dat de voorzitter de minister in kennis stelt indien (i) een benoemingsgerechtigde organisatie bij aanvang van een nieuwe zittingsperiode niet is over gegaan tot benoeming van een of meer (plaatsvervangende) leden van de Raad en de voorzitter van de Raad niet over een benoeming is geïnformeerd, of (ii) een organisatie geen nieuw (plaatsvervangend) lid heeft benoemd binnen vier weken, nadat zij is geïnformeerd over het ontslag of het overlijden van een (plaatsvervangend) lid of over het niet langer voldoen door een (plaatsvervangend) lid aan de bij wet gestelde eisen.

Het tweede lid regelt welke gevolgen de minister kan verbinden aan nalatigheid van een organisatie. De minister kan de benoemingsrechten van de organisatie schorsen voor een periode van zes maanden. De schorsing vervalt indien binnen die zes maanden overeenkomstig het derde lid is besloten om de aanwijzing van de organisatie in te trekken. Dit artikel is ook van toepassing als het gaat om meerdere organisaties die verantwoordelijk zijn voor het benoemen van leden.

Het derde lid regelt dat in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, de aanwijzing van de betrokken organisatie ook kan worden ingetrokken en een nieuwe aanwijzing kan worden gedaan. Dit geschiedt bij koninklijk besluit. De bedoelde maatregel, die ingeval van het uitblijven van een benoeming door betrokken organisatie(s) een alternatief geeft, heeft zijn basis in artikel 4, tweede en zesde lid, van de Wet op de Sociaal Economische Raad. De benoemingsprocedure kan immers nader worden gereguleerd bij algemene maatregel van bestuur en de Kroon is het orgaan dat de organisaties aanwijst die (een deel van de) leden en plaatsvervangende leden mogen benoemen.

Artikel 8

Dit artikel regelt dat de Minister zes maanden voor het begin van een nieuwe zittingsperiode bij de Raad advies inwint of er enige grond bestaat om een wijziging aan te brengen in krachtens de wet gedane aanwijzingen van organisaties of een wijziging aan te brengen in het aantal leden van de Raad. De procedure voor deze adviesinwinning is opgenomen in het tweede lid.

Artikel 9

In dit artikel is een regeling opgenomen om te waarborgen dat er altijd iemand kan optreden namens de Raad en de voorzitterstaken overeenkomstig dit besluit kan uitvoeren. De onderdelen a tot en met d geven de rangorde weer van plaatsvervangers.

Artikel 10

De besluiten van 24 september 1959, houdende regelen betreffende de aanvaarding van hun functie door leden van de Sociaal-Economische Raad en door bestuursleden van produkt-, hoofdbedrijf- en bedrijfschappen en enige aanverwante onderwerpen (Stb. 1959, 343) en van 22 september 1955, houdende regelen omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Sociaal-Economische Raad met enige andere werkzaamheden (Stb. 1955, 455) worden vervangen door dit besluit.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2022. Dit brengt mee dat de benoemingsprocedure vanaf dat moment geschiedt conform dit besluit. De eerstvolgende reguliere benoemingen vinden plaats op 1 april 2022.

In samenhang met de inwerkingtreding van het besluit kan nog het volgende toegelicht worden. Met betrekking tot artikel 5 geldt dat binnen twee maanden na afkondiging van dit besluit aan de Staten-Generaal een voorstel tot bekrachtiging bij wet wordt gedaan (ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Wet). De Kamers worden hiermee bij voorstel van wet verzocht om dit onderdeel van het besluit goed te keuren. De uiterste consequentie van het uitblijven van een goedkeuring is dat het besluit kan worden ingetrokken.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
2

Artikel 1, eerste lid, van de Wet op de Raad van State.

X Noot
3

Artikel 2, derde lid, van de Wet op de Raad van State.

X Noot
4

Artikel 8 van de Wet op de Raad van State.

Naar boven