Besluit van 21 mei 2021, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, van de Rijkswet van 30 oktober 2019 tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht en Verordening (EU) nr. 1257/2012

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 19 mei 2021, nr. WJZ / 21081427;

Gelet op artikel III van de Rijkswet van 30 oktober 2019 tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht en Verordening (EU) nr. 1257/2012 (Stb. 2019, 476);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Artikel I, onderdeel AA, van de Rijkswet van 30 oktober 2019 tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht en Verordening (EU) nr. 1257/2012 (Stb. 2019, 476) treedt in werking met ingang van 1 augustus 2021.

Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 mei 2021

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok

Uitgegeven de tweede juni 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit voorziet in de inwerkingtreding met ingang van 1 augustus 2021 van artikel I, onderdeel AA, van de Rijkswet van 30 oktober 2019 tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht en Verordening (EU) nr. 1257/2012 (Stb. 2019, 476) (hierna: de Rijkswet van 30 oktober 2019). Artikel I, onderdeel AA, van de Rijkswet van 30 oktober 2019 voorziet in een wijziging van artikel 80, tweede lid, van de Rijksoctrooiwet 1995, waardoor ook de vorderingen en verzoeken, bedoeld in de artikelen 843a, 1019b, 1019e en 1019f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die verband houden met de handhaving van een octrooi in de zin van de artikelen 70, 71, 72 of 73 van de Rijksoctrooiwet 1995, onder de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag en de voorzieningenrechter van die rechtbank komen te vallen. Het betreft de vorderingen en verzoeken met betrekking tot inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden, voorlopige maatregelen ter bescherming van bewijs, het voorlopige getuigenverhoor en deskundigenbericht en het ex parte verbod.

De inwerkingtreding van het overgrote deel van de Rijkswet van 30 oktober 2019 is afhankelijk van de inwerkingtreding van de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht (Trb. 2013, 92 en 2016, 1) (hierna: het Rechtspraakverdrag). Gelet op de huidige onzekerheden over het tijdstip van inwerkingtreding van het Rechtspraakverdrag, is het wenselijk om artikel I, onderdeel AA, vooruitlopend daarop reeds in werking te laten treden. Dit artikel houdt namelijk geen verband met het Rechtspraakverdrag, zodat de inwerkingtreding niet hoeft te wachten op de inwerkingtreding van dit verdrag.

Zoals vermeld in het Draaiboek voor de regelgeving (nr. 125), geldt het stelsel van de vaste verandermomenten, bedoeld in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, niet voor rijksregelgeving. Wel verdient het aanbeveling voor de inwerkingtreding een termijn van minimaal 30 dagen na de datum van uitgifte van het Staatsblad aan te houden, in verband met de bekendmaking in de rijksdelen overzee. De inwerkingtredingsbepaling is hiermee in overeenstemming.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, B. van ‘t Wout

Naar boven