Besluit van 12 april 2021 tot wijziging van het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen in verband met een aanpassing van de begripsomschrijving van motorvoertuigen en het stellen van nadere regels over het informeren over publiek toegankelijke tank- en oplaadpunten voor alternatieve brandstoffen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat van 14 januari 2021, nr. IENW/BSK-2020/232767, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PbEU 2014, L 307), artikel 3 Warenwet en artikel 96 van de Elektriciteitswet 1998;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 maart 2021, nr. W17.21.0011/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 16 april 2021, nr. IenW/BSK-2021/73282, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de begripsomschrijving van «motorvoertuigen» te luiden:

motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het ter beschikking stellen van gegevens over publiek toegankelijke tankpunten en oplaadpunten voor alternatieve brandstoffen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2021.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 april 2021

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Uitgegeven de achttiende mei 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Aanleiding

Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PbEU 2014, L 307) (hierna: richtlijn 2014/94/EU) heeft tot doel de energiezekerheid voor het transport te stimuleren en de milieu-impact van het gebruik van de huidige fossiele brandstoffen terug te dringen. Het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen strekt tot implementatie van richtlijn 2014/94/EU. Met onderhavig wijzigingsbesluit worden twee aanpassingen doorgevoerd. De eerste betreft een wijziging van de definitie van het begrip «motorvoertuigen». De tweede wijziging ziet op het vaststellen van een delegatiegrondslag voor het stellen van regels over het beschikbaar stellen van gegevens over publiek toegankelijke tank- en oplaadpunten.

2. Inhoud van het besluit

2.1 Motorvoertuigenbegrip

Gebleken is dat met de in het huidige Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen opgenomen omschrijving van de definitie van «motorvoertuigen» onvoldoende invulling is gegeven aan de in de richtlijn 2014/94/EU gebruikte invulling van dit begrip. Onder het begrip motorvoertuigen in de zin van Richtlijn 2014/94/EU vallen ook voertuigen van de L-categorie als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG1 en Verordening (EU) nr. 168/20132. Voertuigen van de L-categorie zijn twee- en driewielige voertuigen, zoals bromfietsen en motorfietsen. De verwijzing in het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen naar artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, sloot het begrip «motorvoertuigen» voertuigen als bromfietsen uit. De definitie van het begrip «motorvoertuigen» is daarom herzien, zodat naast motorvoertuigen op vier of meer wielen, ook twee- en driewielige voertuigen zoals bromfietsen en motorfietsen onder het begrip vallen. Naast voertuigen op vier of meer wielen, kunnen twee- en driewielige voertuigen naar de huidige stand van de techniek immers ook op alternatieve brandstoffen rijden. De invulling van het begrip «motorvoertuigen» in de Wegenverkeerswet 1994 is breder en sluit beter aan bij de richtlijn 2014/94/EU gebruikte invulling van dit begrip. Daarom is alsnog verwezen naar artikel 1, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994: «motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, met uitzondering van fietsen met trapondersteuning».

2.2 Informatievoorziening voor gebruikers van oplaadpunten voor elektrisch vervoer

Om het gebruik van alternatieve brandstoffen te stimuleren, stelt richtlijn 2014/94/EU enkele eisen aan de informatievoorziening aan gebruikers van alternatieve brandstoffen. Voor de transitie naar emissieloos vervoer is het belangrijk dat de gebruikers ervan goede toegang hebben tot informatie over publiek toegankelijke tank- en laadpunten voor alternatieve brandstoffen. In artikel 7, zevende lid, van richtlijn 2014/94/EU is vastgelegd dat lidstaten erop toezien dat die informatie, indien deze beschikbaar is, op een open en niet-discriminerende wijze voor alle gebruikers toegankelijk is. De ter beschikking te stellen informatie betreft statische informatie over de locatie en kan daarnaast ook actuele oplaadinformatie en actuele informatie over toegankelijkheid van publiek toegankelijke laadpunten voor elektrische voertuigen betreffen. Met het gewijzigde artikel 6 van het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen wordt een grondslag gecreëerd om regels te stellen over het beschikbaar maken van die gegevens. Ten tijde van de implementatie was daarvoor nog geen aanleiding, aangezien destijds de verwachting was dat de reeds ontstane initiatieven uit de markt zouden gaan zorgen voor de benodigde informatie. Inmiddels is er een behoefte aan regelgeving om de beschikbaarheid van informatie over oplaadpunten te garanderen en gezien de toename van het aantal exploitanten van oplaadpunten ook te zorgen voor een centraal punt van waaruit gebruikers worden doorverwezen naar de vindplaatsen van die informatie.

In dit stadium worden enkel regels gesteld over het ter beschikking stellen van gegevens over publiek toegankelijke oplaadpunten voor elektrisch vervoer. Rijders van elektrische voertuigen zijn grotendeels afhankelijk van digitale informatievoorziening over laadpunten. Gezien de gemiddelde duur van laadsessies, en daarmee de bezetting van laadpunten), het feit dat nog niet overal in Nederland laadpunten nabij zijn en deze in veel gevallen geen display met prijsinformatie bevat, is betrouwbare en actuele digitale informatie over laadpunten noodzakelijk. Die noodzaak ontbreekt op dit moment voor publiek toegankelijke tankpunten voor alternatieve brandstoffen, gelet op de spreiding van die tankpunten, de snelheid van tanksessies, de al beschikbare prijsinformatie bij tankstations en de reeds bestaande initiatieven voor digitale informatievoorziening vanuit de markt.

De verplichting om gegevens beschikbaar te stellen komt te liggen bij de houders van publiek toegankelijke oplaadpunten, waarmee wordt bedoeld: exploitanten (beheerders) van oplaadinfrastructuur voor elektrisch vervoer. De regels over het beschikbaar stellen van gegevens zullen niet alleen betrekking hebben op de aard en inhoud van de gegevens, maar ook op de wijze van beschikbaar maken. Die regels betreffen in het bijzonder het kenbaar maken van de online vindplaats van de gegevens via een nationaal toegangspunt, dat wordt belegd bij de Nationale Databank Wegverkeersgegevens (hierna: NDW). Hiermee krijgen gebruikers via één portaal inzicht in de vindplaatsen van gegevens over alle publiek toegankelijke laadpunten voor elektrisch vervoer in Nederland. Het voorkomt dat gebruikers de gegevens moeten zoeken bij vele verschillende houders van laadpunten en hierdoor mogelijk gegevens mislopen. De regels betreffen ook de plicht om de gegevens in open dataformats en via open data-uitwisselingsprotocollen beschikbaar te stellen. Dat maakt het verkrijgen en gebruiken van de gegevens door professionele partijen voor het ontwikkelen van diensten ten behoeve van de gebruiker eenvoudiger.

3. Uitvoering en handhaving

Artikel 6, tweede lid, van het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen is gebaseerd op artikel 96 van de Elektriciteitswet 1998. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 berust het toezicht op de naleving van artikel 6, tweede lid, van het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De toezichtstaak komt neer op een signaal-gestuurde controle op de daadwerkelijke terbeschikkingstelling van bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën gegevens door houders van publiek toegankelijke laadpunten aan gebruikers.

De verplichting voor houders van publiek toegankelijke laadpunten om bij ministeriële regeling aangewezen categorieën gegevens aan gebruikers beschikbaar te stellen is een toevoeging op reeds geldende verplichtingen in andere regelgeving, zoals die inzake prijstransparantie, waarop de ACM ook toezicht houdt.

4. Consultatie

Een ontwerp van dit wijzigingsbesluit is van 12 oktober 2020 tot 9 november 2020 onderwerp geweest van een openbare internetconsultatie (www.internetconsultatie.nl/gebruikersinformatie_oplaadpunten). Er zijn in totaal 25 reacties ingediend, waarbij de meeste reacties van particulieren kwamen en ongeveer een vijfde van de reacties vanuit overheden, belangenorganisaties en bedrijfsleven. De reacties hebben geen aanleiding gegeven om de tekst van het wijzigingsbesluit aan te passen. In het overgrote deel van de reacties wordt steun uitgesproken voor de voorgestelde grondslag voor een verplichting voor oplaadpuntexploitanten om gebruikersinformatie over oplaadpunten beschikbaar te stellen. In veel reacties wordt gewezen op de noodzaak van complete en actuele oplaadpunteninformatie en de huidige tekortkomingen daarin. Ook worden daarbij wensen voor beschikbaar te stellen informatie aangedragen. Daartegenover staan slechts twee reacties dat informatie al voldoende beschikbaar zou zijn in bestaande apps en één reactie waarin het nut van elektrisch rijden ter discussie wordt gesteld. Hoewel de nadere uitwerking en reikwijdte van de verplichtingen nog uitgewerkt moeten worden in de Regeling technische eisen en gebruikersinformatie over de infrastructuur van alternatieve brandstoffen, worden hier in meerdere reacties al suggesties en opmerkingen over meegegeven. Deze zullen worden meegewogen in de uitwerking van de Regeling die zal volgen op dit wijzigingsbesluit. Ook is deze consultatie door indieners gebruikt voor suggesties of opmerkingen die in bredere zin te maken hebben met de uitrol, beschikbaarheid en markt voor oplaadpunten, de wijze van betalen voor opladen, laadprijzen en prijstransparantie. Die reacties worden betrokken in het bredere beleid ter bevordering van een goed netwerk van publiek toegankelijke oplaadpunten.

5. Gevolgen

Gevolgen voor bedrijven, overheden en burgers

Het is de verwachting dat regels over het verstrekken van gegevens die vallen onder de gegevenscategorieën zoals beschreven in artikel 7, zevende lid, van richtlijn 2014/94/EU, nauwelijks extra administratieve lasten met zich meebrengen. Houders van laadpunten voor elektrisch vervoer beschikken reeds over de ter beschikking te stellen gegevens en wisselen deze veelal ook al in meer of mindere mate rechtstreeks uit met gebruikers van laadpunten en met partijen die op basis van deze gegevens informatie- en navigatiediensten ontwikkelen voor de laadpuntgebruikers. Alle houders hebben hiertoe reeds hetzelfde open data-uitwisselingsprotocol geïmplementeerd: het open charge point interface protocol. Hun systemen zijn hierdoor klaar voor de verstrekking van gegevens aan gebruikers. Voor een deel van de houders zal de verplichting uit deze regeling er mogelijk toe leiden dat ze een of meer extra gegevenscategorieën moeten uitwisselen. De inschatting van experts is dat dit met een kleine inspanning door hen te realiseren is, omdat uitwisseling via hetzelfde open data-uitwisselingsprotocol verloopt.

Het bieden van een online doorverwijzing op de website van de NDW naar de vindplaats van de gegevens, is bovendien redelijk eenvoudig te realiseren en vergt een geringe inspanning. De houder dient enkel de juiste weblink, een omschrijving van de metadata en eventuele gebruiksvoorwaarden aan te leveren bij de NDW. Indien een derde partij de gegevens van een houder namens deze verstrekt aan gebruikers, dan kan worden volstaan met een verwijzing naar de vindplaats van de gegevens bij deze derde partij.

Een ontwerp van onderhavig wijzigingsbesluit is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het ATR heeft hierop aangegeven geen aanleiding te zien om het dossier te selecteren voor een formeel advies, mede gelet op de analyse dat er naar verwachting geen omvangrijke regeldrukeffecten aan de orde zijn als gevolg van het voorstel.

Het ontwerp-wijzigingsbesluit is tevens voorgelegd aan de ACM. De ACM heeft aangegeven het wijzigingsbesluit uitvoerbaar en handhaafbaar te achten, daar deze aansluit bij het bredere toezicht van de ACM op de naleving van de informatieverplichtingen uit het consumentenrecht. De wijziging van het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen brengt voor de ACM geen additionele uitvoeringslasten met zich mee.

6. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van dit besluit is voorzien met ingang van 1 juli 2021.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PbEU 2007, L 263).

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60).

Naar boven