Besluit van 17 maart 2021, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit WTZi in verband met de invoering van de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Medische Zorg van 18 december 2020, kenmerk 1793339-215182-WJZ;

Gelet op de artikelen 1, tweede lid, en 5 van de Wet toelating zorginstellingen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 27 januari 2021, no. W13.20.0494/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Medische Zorg van 15 maart 2021, kenmerk 1793327-215182-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit WTZi wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1.1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. kleinschalige woonvoorziening: instelling die:

    • bestaat uit een of meerdere zelfstandige woningen, dat wil zeggen woningen die naast één of meer privévertrekken een eigen voordeur, een eigen keuken, een eigen toilet en een eigen badkamer hebben;

    • een beperkte omvang heeft, dat wil zeggen dat deze huisvesting biedt aan ten hoogste zes personen; en

    • samen met andere in de directe omgeving gelegen zodanige voorzieningen aan niet meer dan 50 personen verblijf biedt.

B

1. Het opschrift van hoofdstuk I komt te luiden:

Hoofdstuk I Begripsomschrijvingen

2. Artikel 1.2 en de hoofdstukken II, IV, V, VI en VII, alsmede de opschriften boven die hoofdstukken, vervallen.

C

Artikel 3.1 komt te luiden:

Artikel 3.1

Als categorieën van instellingen waarvoor winstoogmerk is toegestaan, worden aangewezen instellingen die uitsluitend een of meer van de volgende vormen van zorg verlenen:

  • audiologische zorg;

  • behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening;

  • farmaceutische zorg;

  • huisartsenzorg;

  • kraamzorg;

  • medisch specialistische zorg, uitsluitend in verband met een psychiatrische aandoening en niet in combinatie met Zvw-verblijf;

  • mondzorg;

  • paramedische zorg;

  • persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, schoonmaak van de woning of behandeling, anders dan behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening, indien deze vormen van zorg niet worden verleend in combinatie met Wlz-verblijf;

  • trombosezorg;

  • uitleen van verpleegartikelen;

  • verloskundige zorg;

  • verstrekken van hulpmiddelen;

  • vervoer;

  • zorg in een kleinschalige woonvoorziening.

D

Na artikel 8.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.6

  • 1. Artikel 18 van de wet is uitsluitend van toepassing op:

    • a. instellingen die medisch specialistische zorg verlenen:

      • die wordt verleend in combinatie met Zvw-verblijf;

      • waarvoor op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg een tarief is vastgesteld; en

      • die behoort tot de ingevolge de Zorgverzekeringswet te verzekeren prestaties;

    • b. instellingen die zorg verlenen in combinatie met Wlz-verblijf.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt artikel 18 van de wet niet voor:

    • a. kleinschalige woonvoorzieningen;

    • b. de militair geneeskundige dienst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet ambtenaren defensie;

    • c. rijksinstellingen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet forensische zorg;

    • d. instellingen als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 maart 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark

Uitgegeven de eenendertigste maart 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met de Wet toetreding zorgaanbieders (hierna: Wtza) is een nieuw systeem in het leven geroepen ter vervanging van het systeem van de toelating van de Wet toelating zorginstellingen (hierna: WTZi). In artikel I van de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders is de WTZi daarom drastisch gewijzigd, in die zin dat alle bepalingen over de toelating zijn geschrapt. Dit brengt met zich dat ook de bepalingen in het Uitvoeringsbesluit WTZi (hierna: UWTZi) die zijn gebaseerd op vervallen bepalingen van de WTZi, zijn vervallen. Deze bepalingen worden in het onderhavige besluit geschrapt.

In de WTZi blijft het in artikel 5 neergelegde verbod op winstoogmerk behouden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van instellingen worden aangewezen voor wie dit verbod niet geldt. In artikel 3.1 UWTZi werd daarvoor verwezen naar categorieën van instellingen die werden opgesomd in de artikelen 1.2 en 2.1 UWTZi. Omdat die artikelen van de UWTZi vervallen in verband met het vervallen van de bepalingen over de toelating, moet artikel 3.1 UWTZi opnieuw worden geformuleerd. Dit betreft dus een louter technische aanpassing die geen beleidswijziging bevat.

In de WTZi blijft ook de verplichting behouden om mededeling te doen aan het College sanering zorginstellingen (CSZ) wanneer het voornemen bestaat om (delen van) gebouwen of terreinen blijvend niet meer voor de instelling te gebruiken (artikel 18 WTZi). Op grond van artikel 1, tweede lid, WTZi werd in artikel 2.1, zesde en zevende lid (oud), UWTZi de reikwijdte van artikel 18 WTZi beperkt tot een aantal categorieën van instellingen. In het onderhavige besluit wordt de bepaling waarin wordt geregeld welke instellingen een mededeling als bedoeld in artikel 18 WTZi moeten doen, uit een oogpunt van transparantie opgenomen in het hoofdstuk Sanering.

Gevolgen voor de regeldruk

De in dit besluit geschrapte bepalingen omtrent de WTZi-toelating worden vervangen door een nieuw systeem, opgenomen in de Wtza. In het UWTZi blijven de bepalingen omtrent het verbod op winstoogmerk en het CSZ bestaan. De in dit besluit opgenomen wijzigingen betreffen louter een technische wijziging en geen beleidswijziging. Door dit besluit worden geen nieuwe administratieve lasten gecreëerd.

Toetsen

Toets uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid door de Nederlandse Zorgautoriteit

De Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa) heeft twee opmerkingen gemaakt ten aanzien van de uitvoerbaarheid. De eerste opmerking betreft het adresseren van twee punten in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders.1 Deze punten zullen nader worden bezien bij de totstandkoming van het betrokken wetsvoorstel. De NZa merkt ten tweede op dat in de regelgeving van de NZa verwezen wordt naar het UWTZi. De NZa heeft hiervoor inmiddels regelgevingstechnische oplossingen gevonden.

Advies Adviescollege toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft dit besluit beoordeeld en kan zich vinden in de analyse en conclusie met betrekking tot de gevolgen voor de regeldruk.

Fraudetoets

Bij deze technische wijziging van het UWTZi is een fraudetoets uitgevoerd. De in dit besluit opgenomen wijzigingen zijn technisch van aard en sluiten zoveel mogelijk aan bij eerdere formuleringen ter zake. De in dit besluit opgenomen wijzigingen leiden niet tot extra mogelijkheden tot fraude of ontduiking van de regelgeving. Bij brief van 25 november 20192 is toegezegd dat een wetsvoorstel zal worden ingediend waarin regels zullen worden opgenomen over de winstuitkering en in het kader waarvan ook de taken van het CSZ worden bezien.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Het begrip «kleinschalige woonvoorziening» was voorheen omschreven in artikel 2.1, zevende lid, (oud) UWTZi.

Onderdeel B

Dit onderdeel strekt tot het schrappen van de bepalingen die betrekking hebben op de toelating onder de WTZi, omdat de bepalingen over de toelating in de WTZi zijn vervallen. Een aantal bepalingen van het geschrapte hoofdstuk II heeft echter betrekking op het van toepassing zijn van het verbod op winstoogmerk dan wel op de meldingsplicht in het kader van de sanering. Die bepalingen zijn thans op een transparantere wijze opgenomen in artikel I, onderdelen C en D, van het onderhavige besluit (artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 8.6).

Onderdeel C

In dit onderdeel wordt geregeld voor welke categorieën van instellingen winstoogmerk is toegestaan. De grondslag voor dit onderdeel is artikel 5 WTZi. Beoogd is om een winstoogmerk toe te staan voor dezelfde instellingen als waarvoor ook onder het regime van de WTZi een winstoogmerk was toegestaan. Het merendeel van de in artikel 3.1 genoemde categorieën komt overeen met de categorieën die waren omschreven in artikel 3.1 zoals dit artikel luidde voorafgaand aan de huidige wijziging. Daaraan zijn toegevoegd de instellingen die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) of de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz), maar die niet waren aangewezen in artikel 1.2 UWTZi en dus op grond van de WTZi geen toelating behoefden. Voor deze categorieën die niet onder de toelatingsplicht vielen, bestond door de in artikel 5, tweede lid, (oud) WTZi gelegde link tussen het winstverbod en de toelating, geen verbod op het hebben van een winstoogmerk. In het gewijzigde artikel 5 WTZi is de link met de toelating vervallen en geldt het winstverbod voor alle instellingen die zorg of een andere dienst verlenen waarop aanspraak bestaat op grond van de Wlz of de Zvw. Om te voorkomen dat hierdoor voor instellingen waarvoor geen toelatingsplicht gold, thans wel een winstverbod zou ontstaan, zijn ook deze in het onderhavige artikel uitdrukkelijk aangewezen als instellingen waarvoor winstoogmerk is toegestaan. Het betreft instellingen die zorg dragen voor het schoonhouden van de woning (Wlz-aanspraak), anders dan in het kader van het intramurale Wlz-verblijf. Voorts is in verband met het vorenstaande het begrip «ziekenvervoer» vervangen door het bredere begrip «vervoer», zodat ook het vervoer van een donor of transplantatiemateriaal (Zvw-aanspraak) onder de reikwijdte van het onderhavige artikel valt. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat de onderhavige wijziging uitsluitend een technische wijziging is en niet leidt tot een uitbreiding of inperking van instellingen die onder het verbod op winstoogmerk vallen.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat (evenals dit onder de WTZi het geval was) een instelling geen winstoogmerk mag hebben indien die instelling naast de in artikel 3.1 genoemde zorgvormen één of meer zorgfuncties verleent waarvoor het winstverbod geldt.3 Dit is thans duidelijker in de aanhef van artikel 3.1 tot uitdrukking gebracht.

Onderdeel D

Op grond van het nieuwe artikel 8.6 UWTZi is artikel 18 WTZi uitsluitend van toepassing op de twee categorieën van instellingen, omschreven in het eerste lid. In het tweede lid worden daarvan vervolgens vier subcategorieën uitgezonderd, te weten kleinschalige woonvoorzieningen, de militair geneeskundige dienst, rijksinstellingen voor forensische zorg en private instellingen voor forensische zorg die in het bijzonder zijn bestemd voor de verpleging van ter beschikking gestelden.

De in het eerste lid en het tweede lid, onderdelen a en b, van het onderhavige artikel genoemde categorieën van instellingen, komen overeen met de categorieën waarvoor artikel 18 WTZi reeds van toepassing was op grond van het UWTZi zoals dat voorheen gold (dit was geregeld in artikel 2.1, zesde en zevende lid (oud), UWTZi). Toegevoegd is de uitzondering van de rijksinstellingen op het terrein van de Minister voor Rechtsbescherming, die evenals de militair geneeskundige dienst, volledig onder rijksbeheer vallen en verzekerde zorg als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, kunnen verlenen. Dit betreft rijksinstellingen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet forensische zorg (tweede lid, onderdeel c).4 Besluiten over het gebruik van gebouwen of terreinen door zodanige rijksinstellingen worden genomen door de Minister voor Rechtsbescherming. Voorts zijn in het tweede lid, onderdeel d, als uitzondering toegevoegd de door de Minister voor Rechtsbescherming aangewezen forensische zorginstellingen die in het bijzonder zijn bestemd als private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden (dit zijn instellingen als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg). De reden om deze private instellingen uit te zonderen is dat voor het sluiten van overeenkomsten tot kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen door die instellingen reeds machtiging of toestemming van de Minister voor Rechtsbescherming is vereist (artikel 3.3, negende lid, van de Wet forensische zorg).

De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark


X Noot
1

Dit wetsvoorstel is toegezegd in de brief van 25 november 2019, Kamerstukken II 2019/20, 34 767, nr. 19.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 34 767, nr. 19, p. 5 en 6.

X Noot
3

Kamerstukken II 2005/06, 27 659, nr. 69, p.12.

X Noot
4

Andere rijksinstellingen/rijksinrichtingen die eveneens vallen onder het beheer van de Minister voor Rechtsbescherming vallen niet onder de reikwijdte van de WTZi omdat deze instellingen geen zorg (kunnen) verlenen waarop aanspraak bestaat op grond van de Wlz of de Zvw. Deze instellingen hoeven daarom niet te worden uitgezonderd van deze bepaling (gedacht kan bijvoorbeeld worden aan inrichtingen als bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet. Op grond van artikel 3.2.7 Wlz en artikel 24 Zvw kan aan verzekerden die in een penitentiaire inrichting zijn opgenomen geen op grond van de Wlz of de Zvw gefinancierde zorg worden verleend; deze zorg wordt bekostigd door de Minister voor Rechtsbescherming).

Naar boven