Besluit van 8 december 2020 tot wijziging van het Besluit vergoedingen Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming in verband met de aanpassing van de vergoedingen van de voorzitter en de overige leden van de Raad

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 27 oktober 2020, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3069833;

Gelet op artikel 8 van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 november 2020, nr. W16.20.0385/II;

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 3 december 2020, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3108552;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit vergoedingen Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen c tot en met e komen te luiden:

c. ondervoorzitter:

de ondervoorzitter, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet;

d. leden:

de leden,bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet;

e. buitengewone leden:

de buitengewone leden, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet;

2. Onder verlettering van de onderdelen f en g tot h en i worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

f. voorzitter van de Raad:

de voorzitter van de Raad, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet;

g. voorzitter van de Afdeling rechtspraak:

de voorzitter van de Afdeling rechtspraak, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet;

3. Onderdeel i (nieuw) komt als volgt te luiden:

i. vergadering:

een bijeenkomst van leden of buitengewone leden van de Afdeling rechtspraak ten behoeve van werkzaamheden in het kader van de taakuitoefening door de Raad, op uitnodiging van of namens de voorzitter van de Afdeling rechtspraak;

4. Na onderdeel i (nieuw) worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

j. arbeidsduur:

een arbeidsduur welke gemiddeld zesendertig werkuren per week omvat;

k. arbeidsduurfactor:

de breuk, waarvan de teller bestaat uit de voor het lid vastgestelde arbeidsduur en de noemer bestaat uit het getal 36.

B

Artikel 2 komt als volgt te luiden:

Artikel 2

  • 1. De vergoeding per maand aan de voorzitter van de Raad is gelijk aan het salaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 4 zijn ingedeeld. Indien de voorzitter is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, ontvangt hij een vergoeding overeenkomstig de eerste volzin, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor.

  • 2. De vergoeding per maand aan de voorzitter van de Afdeling rechtspraak is gelijk aan het salaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 4 zijn ingedeeld. Indien de voorzitter van de Afdeling rechtspraak is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, ontvangt hij een vergoeding overeenkomstig de eerste volzin, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor.

  • 3. De vergoeding per maand aan de ondervoorzitter is gelijk aan het salaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 4 is ingedeeld. Indien de ondervoorzitter is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, ontvangt hij een vergoeding overeenkomstig de eerste volzin, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor.

C

Artikel 3 komt als volgt te luiden:

Artikel 3

De vergoeding voor de leden die niet op basis van artikel 2 een vergoeding ontvangen is gelijk aan het salaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 6 zijn ingedeeld. Indien het lid is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, ontvangt hij een vergoeding overeenkomstig de eerste volzin, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor.

D

Artikel 4 komt als volgt te luiden:

Artikel 4

  • 1. De buitengewone leden ontvangen voor het deelnemen aan een vergadering 3% van het salaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 6 zijn ingedeeld.

  • 2. De buitengewone leden die deel uitmaken van een beroepscommissie ontvangen per zitting 4,5% van het salaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 6 zijn ingedeeld.

  • 3. Bij de afdoening van beroepszaken in een uitsluitend schriftelijke procedure wordt voor de afdoening van 15 beroepszaken een vergoeding toegekend van gelijke hoogte als de vergoeding voor één zitting als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Bij de behandeling van verzoeken tot schorsing wordt voor de behandeling van 20 schorsingsverzoeken een vergoeding toegekend van gelijke hoogte als de vergoeding voor één zitting, bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Het buitengewoon lid dat als voorzitter van een beroepscommissie optreedt, ontvangt per zitting een vergoeding van 125% van het in het tweede lid bedoelde bedrag.

E

De artikelen 5, 6 en 9 vervallen.

F

In artikel 7 wordt «de plaatsvervangende leden van de Raad» vervangen door «de buitengewone leden».

G

In artikel 8 wordt «De artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste en derde lid, zijn» vervangen door «Artikel 3 is» en wordt «artikel 14, eerste lid,» vervangen door «artikel 16, eerste lid,».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 december 2020

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de zestiende december 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen deel

Sinds 2019 voert de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (hierna: RSJ) een herstructurering in de taakverdeling door. Deze herstructurering heeft aanleiding gegeven tot aanpassing van de vergoedingen voor de voorzitter en overige (buitengewone) leden van de RSJ. Daarop ziet voorliggend besluit.

Artikel 4, eerste lid, van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015 bepaalt dat de Raad uit de andere leden dan de voorzitter ondervoorzitters kan aanwijzen. Deze ondervoorzitter kan de taak van voorzitter van de Afdeling Advisering op zich nemen. Ook zijn vergoeding wordt met deze wijziging vastgelegd.

Aangezien de RSJ mede een rechtsprekend orgaan is, is voor de hoogte van de vergoedingen aansluiting gezocht bij de salarissen die rechterlijke ambtenaren ontvangen op grond van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Daarnaast is de herstructurering in de vergoedingen voor de leden en buitengewone leden van de RSJ met deze wijziging vastgelegd. Deze structuur sluit beter aan bij de geleverde inspanning van de leden en buitengewone leden.

2. Financiële gevolgen

Dit besluit heeft geen zelfstandige financiële gevolgen. De kosten als gevolg van aangepaste vergoedingen van de Raad worden geheel opgevangen binnen de begroting van de RSJ.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A

De wijzigingen in artikel 1 zijn hoofdzakelijk redactioneel van aard. In verband met de herstructurering van de vergoedingen zijn enerzijds begrippen komen te vervallen en anderzijds begrippen toegevoegd. De begrippen sectievoorzitter, bestuur en preadviescommissie worden niet langer gebruikt in het besluit, dus zijn deze begripsomschrijvingen komen te vervallen.

Toegevoegd zijn de omschrijvingen van ondervoorzitter, leden, buitengewone leden, voorzitter van de Raad, voorzitter van de Afdeling Rechtspraak, arbeidsduur en arbeidsduurfactor.

B

In artikel 2 zijn de vergoedingen voor de voorzitter van de Raad, de voorzitter van de Afdeling rechtspraak en de ondervoorzitter geregeld. De hoogte van de vergoeding is vastgesteld op basis van de categorieën zoals deze zijn weergegeven in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De arbeidsduurfactor wordt bij de aanstelling vastgesteld en is daarom niet in het besluit opgenomen en kan aan wijzigingen onderhevig zijn.

C

In artikel 3 zijn de vergoedingen voor de overige leden van de Raad vastgelegd. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld op het niveau van categorie 6 als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Omdat de arbeidsduurfactor bij de aanstelling wordt vastgesteld, is deze niet in het besluit opgenomen.

D

In artikel 4 zijn de vergoedingen voor de buitengewone leden van de Afdeling rechtspraak vastgelegd. Deze leden krijgen een vaste vergoeding voor het deelnemen aan een vergadering een vaste vergoeding voor het deelnemen aan een zitting. Voorts zijn er aparte vergoedingen voor schriftelijke beroepszaken en schorsingszaken vastgelegd. Tot slot is bepaald dat het buitengewone lid dat een zitting voorzit een afwijkende vergoeding ontvangt ter compensatie voor de extra geleverde inspanningen.

E

Met onderdeel E worden de artikelen, die wegens de nieuwe vergoedingenstructuur niet meer van toepassing zijn, geschrapt.

F en G

Artikelen 7 en 8 worden slechts technisch gewijzigd, waarbij het bepaalde is aangepast naar de aard van het besluit in zijn huidige vorm.

Artikel II

Omdat het vergoedingsbesluit alleen gevolgen heeft voor de RSJ, kan het besluit inwerking treden op de eerste dag na uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Het besluit werkt terug tot en met 1 september 2020.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven