Besluit van 23 november 2020 tot wijziging van het besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten in verband met de maximale afwikkelingsvergoeding voor binnenlandse debetkaarttransacties

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 28 oktober 2020, 2020-0000203407, directie Financiële Markten;

Gelet op artikel 3 van Verordening (EU) nr. 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties (PbEU 2015, L 123) en artikel 1:3a, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 november 2020, nr. W06.20.0393/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 17 november 2020, 2020-0000223584, directie Financiële Markten;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 6a van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten komt te luiden:

Artikel 6a

De maximale afwikkelingsvergoeding voor een binnenlandse debetkaarttransactie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, eerste volzin, van verordening (EU) nr. 2015/751 (afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties), bedraagt € 0,02 per transactie.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 9 december 2020. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 8 december 2020, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 9 december 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 november 2020

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Uitgegeven de vierde december 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTIG

In dit besluit wordt de maximale afwikkelvergoeding aangepast voor binnenlandse debetkaarttransacties van consumenten in artikel 6a van het besluit uitvoering EU-verordeningen. Op grond van artikel 1:3a, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor de goede uitvoering van een verordening als bedoeld in artikel 1:25a, tweede lid, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in die verordening geregelde onderwerpen.

Bij de inwerkingtreding van verordening (EU) nr. 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties (PbEU 2015, L 123), is er voor gekozen gebruik te maken van de tijdelijke lidstaatoptie in artikel 3, derde lid, van de verordening om een gewogen gemiddelde maximale afwikkelvergoeding voor binnenlandse debetkaarttransacties vast te stellen. Deze lidstaatoptie eindigt op 8 december 2020. De algemene regel van de verordening houdt een maximale afwikkelingsvergoeding per transactie in van 0,2% van de transactiewaarde. In de overwegingen van de verordening is tevens aangegeven dat lidstaten lagere afwikkelvergoedingen kunnen hanteren voor binnenlandse debetkaarttransacties.

De afwikkelingsvergoedingen voor binnenlandse debetkaarttransacties in Nederland kennen geen ad valorem karakter, liggen ver beneden het plafond van de verordening en worden doorgaans bilateraal vastgesteld. De efficiëntie van de Nederlandse betaalkaartenmarkt is mede voortgekomen uit de samenwerking tussen banken en detailhandel, horeca en tankstations in het kader van het Convenant Betalingsverkeer. De hierin gemaakte afspraken hebben geleid tot lagere tarieven, een hogere acceptatie van debetkaarten en een stijging van het aantal debetkaarttransacties met de daarbij behorende daling van de maatschappelijke kosten. Het is van belang om die efficiëntie te behouden. Op dit moment variëren de bilaterale afwikkelvergoedingen tussen de verschillende betaaldienstverleners en de debetkaart markt lijkt met het sinds december 2015 geldende gewogen gemiddelde maximum van € 0,02 goed te kunnen functioneren. Bij hantering van de algemene regel van artikel 3 van de verordening bestaat het risico dat marktpartijen hun huidige lage afwikkelingsvergoedingen zullen verhogen tot dit Europeesrechtelijk geregelde maximum. Dit zou een onwenselijke ontwikkeling zijn, gelet op het streven van zowel de EU als Nederland naar een zo laag mogelijke afwikkelingsvergoeding en het stimuleren van elektronisch betalen. Verder zijn de afwikkelingsvergoedingen in Nederland in de regel geen ad valorem vergoedingen, maar een vaste vergoeding per transactie. Voor banken zou het relatief kostbaar zijn als ICT-systemen aangepast zouden moeten worden om een ad valorem vergoeding te kunnen verrekenen.

Gelet hierop is er in dit besluit voor gekozen om gebruik te maken van een andere lidstaatoptie om een lagere maximale afwikkelvergoeding voor binnenlandse debetkaarttransacties vast te kunnen stellen, in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de verordening. Daarbij wordt het huidige maximum van € 0,02 gehandhaafd, waarbij dit maximum niet langer een gewogen gemiddelde zal zijn, maar zal gelden per transactie. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding is rekening gehouden met de huidige lage tarieven op de Nederlandse markt en met het belang van marktwerking ten aanzien van afwikkelingstarieven. De verwachte effecten van de regeling zijn zeer beperkt, aangezien met de wijziging zoveel mogelijk bij de huidige marktsituatie wordt aangesloten en de afwikkelvergoeding per saldo hetzelfde op zal leveren. Mogelijk leidt de wijziging tot beperkte eenmalige ICT-kosten voor banken vanwege benodigde systeemaanpassingen. De wijziging leidt niet tot gevolgen voor toezicht en handhaving.

Consultatie

Een ontwerp van dit besluit is van 6 juli tot en met 17 augustus 2020 openbaar geconsulteerd. Hierop zijn 4 reacties ontvangen, waarvan 3 openbare reacties. In de reacties wordt aangegeven dat de voorgestelde maximale afwikkelingsvergoeding op de langere termijn waarschijnlijk te laag zal zijn gelet op onder andere investeringen in innovatie van nieuwe betaalmethoden of betaalvormen en beveiliging, ook met oog op de toetreding van fintech en Bigtech spelers op de betaalmarkt. In de consultatiereacties wordt namens de gezamenlijke toonbankinstellingen aangegeven dat zij zich kunnen vinden in de voorgestelde wijziging. Tevens is vanuit de financiële sector in de consultatiereacties aangegeven dat met deze maximale afwikkelingsvergoeding het Nederlandse betalingsverkeer voor gebruikers naar verwachting zeer kostenefficiënt blijft.

Op dit moment variëren de bilaterale afwikkelvergoedingen tussen de verschillende betaaldienstverleners en de debetkaart markt lijkt met het sinds december 2015 geldende gewogen gemiddelde maximum van € 0,02 goed te kunnen functioneren. Met de voorgestelde maximale vergoeding van € 0,02 wordt zo dicht mogelijk aangesloten bij de huidige Nederlandse marktsituatie. Bij hantering van een hogere maximale vergoeding bestaat bovendien het risico dat marktpartijen hun huidige lage afwikkelingsvergoedingen zullen verhogen richting het maximum. Dit zou een onwenselijke ontwikkeling zijn, gelet op het streven van zowel de EU als Nederland naar een zo laag mogelijke afwikkelingsvergoeding en het stimuleren van elektronisch betalen. Gelet hierop hebben de reacties niet tot inhoudelijke wijzigingen van het concept besluit geleid.

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na het aflopen van de lidstaatoptie in artikel 3, derde lid van de verordening, derhalve op 9 december 2020. In het geval dit besluit niet tijdig voor het aflopen van de lidstaatoptie gepubliceerd kan worden, zou voor de tussenliggende kortdurende periode tussen 9 december 2020 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de algemene regel van de verordening gelden van een maximale afwikkelingsvergoeding per transactie van 0,2% van de transactiewaarde. Gelet op de onwenselijkheid hiervan is bepaald dat bij latere publicatie en inwerkingtreding dan 9 december 2020, dit besluit terugwerkende kracht heeft tot die datum.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Naar boven