Besluit van 2 oktober 2020, houdende bepalingen in verband met plantgezondheid (Besluit plantgezondheid)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mede namens Onze Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, nr. WJZ / 20174665;

Gelet op de artikelen 2, derde lid, 20, eerste lid, onderdeel b, 21, derde lid en 27, eerste lid, van de Plantgezondheidswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 augustus 2020, nr. W11.20.0232/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 september 2020, nr. WJZ / 20233960;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

ander materiaal:

ander materiaal als bedoeld in artikel 2, onder 5, van verordening 2016/2031;

bloembollen:

bloembollen als bedoeld krachtens artikel 10, tweede lid, onder e, van het Landbouwkwaliteitsbesluit en de voor opplant bestemde planten hiervan;

BKD:

Stichting Bloembollenkeuringsdienst;

bosbouwgewassen:

bosbouwgewassen als bedoeld in artikel 1, onder n, van het Besluit verhandeling teeltmateriaal en de voor opplant bestemde planten hiervan;

KCB:

Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau;

landbouwgewassen:

landbouwgewassen als bedoeld in artikel 1, onder p, van het Besluit verhandeling teeltmateriaal, de voor opplant bestemde planten hiervan alsmede andere gewassen die door hun productiewijze als zodanig aangemerkt kunnen worden en consumptieaardappelen;

NAK:

Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen;

Naktuinbouw:

Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw;

overtreder:

degene die de overtreding pleegt of mede pleegt;

voor opplant bestemde planten:

planten als bedoeld in artikel 2, onder 4, van verordening 2016/2031;

tuinbouwgewassen:

tuinbouwgewassen als bedoeld in artikel 1, onder o, van het Besluit verhandeling teeltmateriaal en de voor opplant bestemde planten hiervan, alsmede andere gewassen die door hun productiewijze als zodanig aangemerkt kunnen worden;

wet:

Plantgezondheidswet.

HOOFDSTUK 2. BEVOEGDE AUTORITEIT

Artikel 2

De BKD wordt aangewezen als bevoegde autoriteit met betrekking tot bloembollen voor:

  • a. de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de bij of krachtens artikel 37 van verordening 2016/2031 bedoelde voorschriften;

  • b. het verlenen van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten, bedoeld in artikel 89, eerste lid, van verordening 2016/2031;

  • c. de afgifte, de vervanging, het ongeldig maken en het verwijderen van plantenpaspoorten als bedoeld in de artikelen 84, tweede lid, 93, eerste en tweede lid en 95, tweede lid, van verordening 2016/2031;

  • d. het onderzoek voor de afgifte van een plantenpaspoort als bedoeld in artikel 87, tweede lid en derde lid, onderdeel c, van verordening 2016/2031;

  • e. inspecties en maatregelen met betrekking tot de erkende marktdeelnemers als bedoeld in artikel 92 van verordening 2016/2031;

  • f. de officiële controles:

    • 1°. aan grenscontroleposten als bedoeld in artikel 49 van verordening 2017/625; en

    • 2°. op andere controlepunten als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2017/625;

  • g. indien het onderzoek of de controle-activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met f, daartoe aanleiding geven, het opleggen van fytosanitaire maatregelen als bedoeld in bijlage II van verordening 2016/2031, voor de EU-quarantaineorganismen, genoemd in de bijlage;

  • h. het beslissen over zendingen als bedoeld in artikel 55 van verordening 2017/625.

Artikel 3

De NAK wordt aangewezen als bevoegde autoriteit met betrekking tot landbouwgewassen voor:

  • a. de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de bij of krachtens artikel 37 van verordening 2016/2031 bedoelde voorschriften;

  • b. het verlenen van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten, bedoeld in de artikel 89, eerste lid, van verordening 2016/2031;

  • c. de afgifte, de vervanging, het ongeldig maken en het verwijderen van plantenpaspoorten als bedoeld in de artikelen 84, tweede lid, 93, eerste en tweede lid en 95, tweede lid, van verordening 2016/2031;

  • d. het onderzoek voor de afgifte van een plantenpaspoort als bedoeld in artikel 87, tweede lid en derde lid, onderdeel c, van verordening 2016/2031;

  • e. inspecties en maatregelen met betrekking tot de erkende marktdeelnemers als bedoeld in artikel 92 van verordening 2016/2031;

  • f. de officiële controles:

    • 1°. aan grenscontroleposten als bedoeld in artikel 49 van verordening 2017/625; en

    • 2°. op andere controlepunten als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2017/625;

  • g. indien het onderzoek of de controle-activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met f, daartoe aanleiding geven, het opleggen van fytosanitaire maatregelen als bedoeld in bijlage II van verordening 2016/2031, voor de EU-quarantaineorganismen, genoemd in de bijlage;

  • h. het beslissen over zendingen als bedoeld in artikel 55 van verordening 2017/625.

Artikel 4

De Naktuinbouw wordt aangewezen als bevoegde autoriteit met betrekking tot tuinbouw- en bosbouwgewassen voor:

  • a. de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de bij of krachtens artikel 37 van verordening 2016/2031 bedoelde voorschriften;

  • b. het verlenen van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten, bedoeld in artikel 89, eerste lid, van verordening 2016/2031;

  • c. de afgifte, de vervanging, het ongeldig maken en het verwijderen van plantenpaspoorten als bedoeld in de artikelen 84, tweede lid, 93, eerste en tweede lid en 95, tweede lid, van verordening 2016/2031;

  • d. het onderzoek voor de afgifte van een plantenpaspoort als bedoeld in artikel 87, tweede lid en derde lid, onderdeel c, van verordening 2016/2031;

  • e. inspecties en maatregelen met betrekking tot de erkende marktdeelnemers als bedoeld in artikel 92 van verordening 2016/2031;

  • f. de officiële controles:

    • 1°. aan grenscontroleposten als bedoeld in artikel 49 van verordening 2017/625; en

    • 2°. op andere controlepunten als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2017/625;

  • g. indien het onderzoek of de controle-activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met f, daartoe aanleiding geven, het opleggen van fytosanitaire maatregelen als bedoeld in bijlage II van verordening 2016/2031, voor de EU-quarantaineorganismen, genoemd in de bijlage;

  • h. het beslissen over zendingen als bedoeld in artikel 55 van verordening 2017/625.

Artikel 5

De KCB wordt aangewezen als bevoegde autoriteit met betrekking tot planten, plantaardige producten, voor opplant bestemde planten en ander materiaal voor:

  • a. de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de bij of krachtens artikel 37 van verordening 2016/2031 bedoelde voorschriften;

  • b. het verlenen van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten, bedoeld in artikel 89, eerste lid, van verordening 2016/2031;

  • c. de afgifte, de vervanging, het ongeldig maken en verwijderen van plantenpaspoorten als bedoeld in de artikelen 84, tweede lid, 93, eerste en tweede lid en 95, tweede lid, van verordening 2016/2031;

  • d. het onderzoek voor de afgifte van een plantenpaspoort als bedoeld in artikel 87, tweede lid en derde lid, onderdeel c, van verordening 2016/2031;

  • e. inspecties en maatregelen met betrekking tot de erkende marktdeelnemers als bedoeld in artikel 92 van verordening 2016/2031;

  • f. de officiële controles:

    • 1°. aan grenscontroleposten als bedoeld in artikel 49 van verordening 2017/625; en

    • 2°. op andere controlepunten als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2017/625;

  • g. indien het onderzoek of de controle-activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met f, daartoe aanleiding geven, het opleggen van fytosanitaire maatregelen als bedoeld in bijlage II van verordening 2016/2031, voor de EU-quarantaineorganismen, genoemd in de bijlage;

  • h. het beslissen over zendingen als bedoeld in artikel 55 van verordening 2017/625.

HOOFDSTUK 3. PREVENTIE

Artikel 6

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de beheersing van risico’s op schadelijke organismen bij planten, plantaardige producten en ander materiaal op het gebied van onder meer:

  • a. bacterievuur;

  • b. teeltvoorschriften;

  • c. beregeningsverbodsgebieden.

HOOFDSTUK 4. RETRIBUTIES

Artikel 7

  • 1. Onze Minister stuurt als bevoegde autoriteit een factuur voor retributies als bedoeld in artikel 21, eerste en tweede lid, van de wet.

  • 2. De BKD, NAK, Naktuinbouw en de KCB sturen als bevoegde autoriteit een factuur voor retributies als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de wet.

  • 3. De tarieven worden in rekening gebracht op basis van de activiteiten of werkzaamheden die worden verricht door of in opdracht van de bevoegde autoriteit of worden verricht door de professionele marktdeelnemer.

  • 4. Het tarief van de retributie kan worden gerelateerd aan:

    • a. de tijd besteed aan de activiteiten;

    • b. het aantal of het gewicht van de producten of partijen producten waarop de activiteiten betrekking hebben;

    • c. de oppervlakte van het areaal waarop de activiteiten betrekking hebben;

    • d. elektronische certificering en documentenverstrekking;

    • e. het aantal locaties van een professionele marktdeelnemer;

    • f. de omzet van een professionele marktdeelnemer, behaald met de activiteiten die onderworpen zijn aan de officiële controles of andere officiële activiteiten van de bevoegde autoriteit; of

    • g. de omvang van het risico op niet-naleving van het bij of krachtens de wet of verordening 2016/2031 bepaalde door de desbetreffende professionele marktdeelnemer.

HOOFDSTUK 5. BESTUURLIJKE BOETE

Artikel 8

  • 1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8, derde lid, 13, tweede lid, 15, vierde lid, 20, tweede lid, 24, derde lid, en 25 van de wet kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:

    • a. categorie 1: € 500;

    • b. categorie 2: € 1.500;

    • c. categorie 3: € 2.500;

    • d. categorie 4: € 5.000;

    • e. categorie 5: € 8.700 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister een hogere boete vaststellen, indien de omstandigheden van het geval of de ernst van de overtreding daartoe aanleiding geven.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGSBEPALING

Artikel 9

Voor besluiten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Plantgezondheidswet zijn genomen op basis van het Besluit bestrijding schadelijke organismen, blijft het recht gelden zoals dat luidde onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Plantgezondheidswet.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit plantgezondheid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 oktober 2020

Willem-Alexander

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Uitgegeven de vierde november 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Bijlage EU-quarantaineorganismen

(bijlage als bedoeld in de artikelen 2, onderdeel g, 3, onderdeel g, 4, onderdeel g, en 5, onderdeel g, van het Besluit plantgezondheid)

Anthonomus eugenii Cano

Bemisia tabaci Genn (niet-Europese populaties) bekend als vector van virussen

Globodera pallida (Stone) Behrens

Globodera rostochiensis (Wollenweber) Behrens

Liriomyza sativae (Blanchard)

Meloidogyne chitwoodi Golden et al.

Meloidogyne fallax Karssen

Rhizoecus hibisci Kawai et Takagi

Spodoptera eridania (Cramer)

Spodoptera frugiperda (Smith)

Spodoptera litura (Fabricus)

Tephritidae (niet-Europese) zoals: Anastrepha fraterculus (Wiedemann), Anastrepha ludens (Loew), Anastrepha obliqua Macquart, Anastrepha suspensa (Loew), Bactrocera dorsalis (Hendel), Bactrocera tryoni (Froggatt), Bactrocera tsueonis (Miyake), Bactrocera zonata (Saunders), Dacus ciliatus Loew, Epochra canadensis (Loew), Pardalaspis cyanescens Bezzi, Pardalaspis quinaria Bezzi, Pterandrus rosa (Karsch), Rhacochlaena japonica Ito, Rhagoletis fausta (Osten-Sacken), Rhagoletis indifferens Curran, Rhagoletis mendax Curran, Rhagoletis pomonella (Walsh), Rhagoletis ribicola Doane, Rhagoletis suavis (Loew), Zeugodacus cucurbitae (Coquillett)

Thrips palmi Karny

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Inleiding

Naar aanleiding van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PbEU 2016, L 317) (hierna: verordening 2016/2031) en Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PbEU 2017, L 95) (hierna: verordening 2017/625), die sinds 14 december 2019 rechtstreeks van toepassing zijn, is de Plantgezondheidswet (hierna: wet) tot stand gekomen. Ook het stelsel van uitvoeringsregelgeving is opnieuw vormgegeven.

In dit besluit worden organisaties aangewezen als bevoegde autoriteit. Verder worden nadere regels gesteld ten aanzien van andere maatregelen voor de beheersing van risico’s op schadelijke organismen, retributies en over de maximale hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.

2. Bevoegde autoriteiten

2.1 Algemeen

In hoofdstuk 2, artikelen 2 tot en met 5, van dit besluit worden op grond van artikel 2, derde lid, van de wet, de privaatrechtelijk zelfstandige bestuursorganen Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD), Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau (KCB), Stichting Nederlandse Keuringsdienst voor zaaizaad en plantgoed van landbouwgewassen (NAK) en Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (Naktuinbouw) aangewezen als bevoegde autoriteit. Deze plantaardige keuringsdiensten krijgen bevoegdheden op deelterreinen en ten behoeve van de uitvoering van specifieke taken. Het betreft veelal een continuering van de bevoegdheidstoedeling en taakverdeling zoals die onder de Plantenziektenwet of andere wet- en regelgeving al bestond, maar soms ook om toedeling van nieuwe bevoegdheden.

2.2 Bevoegde autoriteit en coördinerende instantie

Artikel 2, eerste lid, van de wet wijst de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) aan als de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de organisatie van officiële controles en andere officiële activiteiten op het gebied van plantgezondheid. Het betreft hier alle bevoegdheden die in verordening 2016/2031 en verordening 2017/625 aan de bevoegde autoriteit worden opgedragen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) voert die taken en bevoegdheden namens de minister uit krachtens het Besluit mandaat, volmacht en machtiging LNV 2019.

In artikel 2, tweede lid, van de wet is de minister aangewezen als de instantie die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de samenwerking tussen de verschillende door de minister aan te wijzen bevoegde autoriteiten en voor de contacten met de Europese Commissie en met de andere lidstaten. De uitvoering van deze genoemde taken en bevoegdheden van de minister zijn eveneens gemandateerd aan de NVWA.

2.3 Aanwijzing bevoegde autoriteiten

Er zijn geen redenen om het bestaande fytosanitaire stelsel ingrijpend te wijzigen. Daarom is voor de toedeling van de taken en bevoegdheden aan de NVWA en de plantaardige keuringsdiensten in grote lijnen uitgegaan van de huidige uitvoeringssituatie waarbij ook gekeken is naar de praktijk van de geïntegreerde wijze van fytosanitaire- en kwaliteitsinspecties per specifiek gewas en productgroep.

Artikel 2, derde lid, van de wet biedt de grondslag om in dit besluit andere instanties aan te wijzen als bevoegde autoriteit voor specifieke taken en bevoegdheden. De reden om de keuringsdiensten aan te wijzen als bevoegde autoriteit voor bepaalde taken hangt samen met het zogenaamde verbod van delegatie in artikel 31, derde lid, van verordening 2017/625. Hierbij wordt opgemerkt dat het in deze verordening gebruikte begrip «delegatie» overeenkomt met het in Nederland gehanteerde begrip mandaat zoals gedefinieerd in de Algemene wet bestuursrecht. Om verwarring te voorkomen wordt in de toelichting hieronder het begrip mandaat gehanteerd in plaats van het in de verordening gebruikte begrip delegatie.

In artikel 31, derde lid, van verordening 2017/625 is bepaald dat mandatering door de bevoegde autoriteit niet mogelijk is bij het nemen van passende maatregelen ingeval van vastgestelde niet-naleving. De keuringsdiensten zullen deze maatregelen als bevoegde autoriteit nemen, in de gevallen waarin ze dat in mandaat van de minister deden op basis van de Plantenziektenwet. De keuringsdiensten worden eveneens aangewezen als bevoegde autoriteit voor de importtaken die zij reeds in mandaat uitvoerden, hoewel deze taken wel mogen worden gemandateerd. Deze importtaken sluiten inhoudelijk namelijk goed aan bij de importtaken waarvoor de keuringsdiensten als bevoegde autoriteit zijn aangewezen, omdat deze taken niet meer in mandaat mogen worden uitgevoerd.

De keuringsdiensten hebben ingestemd met de aanwijzing als bevoegde autoriteit voor deze taken.

De NVWA en de plantaardige keuringsdiensten zijn tevens bevoegd om als bevoegde autoriteit ook medewerkers van de NVWA en keuringsdiensten, die over de vereiste kwalificaties beschikken, aan te wijzen als officiële plantgezondheidsfunctionarissen als bedoeld in artikel 3, onder punt 33 van verordening 2017/625 om officiële (materiële) controles bij import te verrichten (artikel 47 van verordening 2017/625) en beslissingen te nemen over zendingen na officiële controles (artikel 55 van verordening 2017/625).

De keuringsdiensten zijn in principe zelfstandig en onafhankelijk van de minister in de uitvoering van de aan hen bij dit besluit opgedragen taken. De minister blijft systeemverantwoordelijk en kan zo nodig gebruik maken van het instrumentarium van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zbo). De NVWA als NPPO kan zo nodig gebruik maken van haar toezichtsbevoegdheden. De bevoegdheidstoedeling op grond van de Plantgezondheidswet is complementair aan de Kaderwet zbo.

Wel zijn aanpassingen die voortvloeien uit de verordeningen 2016/2031 en 2017/625 doorgevoerd. Zo leidt het mandaatverbod in artikel 31, derde lid, van verordening 2017/625 bijvoorbeeld tot het aanwijzen van de keuringsdiensten als bevoegde autoriteit voor het verlenen van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten maar ook voor inspecties en het nemen van maatregelen bij niet-naleving zoals het intrekken van de erkenning. In dit besluit zijn de keuringsdiensten tevens aangewezen als bevoegde autoriteit voor een aantal andere taken met betrekking tot plantenpaspoorten. De aanwijzing van BKD, NAK en Naktuinbouw geldt voor specifieke gewassen en productgroepen, de aanwijzing van KCB geldt voor alle planten, plantaardige producten en voor opplant bestemde planten.

De keuringsdiensten zijn tevens bevoegd tot het opleggen van fytosanitaire maatregelen zoals genoemd in bijlage II van verordening 2016/2031. Onderzoek of controle-activiteiten zoals genoemd in de onderdelen a tot en met f van de artikelen 2 tot en met 5 kunnen aanleiding geven tot het opleggen van deze fytosanitaire maatregelen, die erop gericht zijn de risico’s op EU-quarantaineorganismen te beheersen. De keuringsdiensten worden als bevoegde autoriteit aangewezen voor het opleggen van deze maatregelen ten aanzien van de quarantaineorganismen die in de bijlage zijn opgenomen.

2.4 Bevoegdheid bij de door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen op voor opplant bestemde planten (RNQP’s )

Verder is artikel 37 van verordening 2016/2031, dat gaat over door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen (RNQP) op voor opplant bestemde planten van invloed op de bevoegdheidstoedeling. Een deel van deze organismen zijn al gereguleerd op basis van richtlijnen die geïmplementeerd zijn via de Landbouwkwaliteitswet of de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (de kwaliteitsregelgeving).

Drie van de vier plantaardige keuringsdiensten (BKD, NAK en Naktuinbouw) waren reeds verantwoordelijk voor het toezicht op «kwaliteitsziekten» op basis van de eerder genoemde kwaliteitsregelgeving, die nu ook kwalificeren als RNQP’s. Voor het KCB gold dit nog niet. De controles op het gebied van de fytosanitaire regelgeving en de kwaliteitsregelgeving zijn in de praktijk volledig geïntegreerd. Aangezien KCB de (import)controles op het gebied van de fytosanitaire regelgeving reeds uitvoert voor voor opplant bestemde planten, is besloten KCB in het verlengde daarvan nu ook voor de controles op RNQP’s aan te wijzen als bevoegde autoriteit.

In dit besluit worden daarom dan ook de vier plantaardige keuringsdiensten aangewezen als bevoegde autoriteit voor de officiële controles en andere officiële activiteiten in relatie tot RNQP bij bepaalde voor opplant bestemde planten. In het geval van KCB is er bij het aanwijzen als bevoegde autoriteit bij RNQP voor gekozen om aan te sluiten bij de (ruime) definitie van planten, plantaardige producten en ander materiaal als bedoeld in artikel 2 van verordening 2016/2031. Dat sluit beter aan bij de diverse productsoorten die onderworpen zijn aan het fytosanitaire toezicht van het KCB.

Deze aanwijzing als bevoegde autoriteit voor deze taken is in feite een continuering van de huidige uitvoeringssituatie en het huidige toezicht. Hiermee wordt voorkomen dat bij hetzelfde bedrijf verschillende controles door verschillende instanties uitgevoerd worden. Dit is in het belang van zowel het bedrijfsleven (minder controlelast en lagere tarieven) als in het belang van de overheid (een efficiënte uitvoering van de toezichtstaken).

2.5 Samenwerking plantaardige keuringsdiensten

Net als onder de Plantenziektenwet is het uitgangspunt dat op een bedrijf één plantaardige keuringsdienst aanwezig is voor fytosanitaire werkzaamheden. De minister zal nadere afspraken maken met de plantaardige keuringsdiensten over deze samenwerking tussen de plantaardige keuringsdiensten, rekening houdend met hun afzonderlijke bevoegdheden.

3. Preventie

Preventie is een belangrijk onderdeel van het fytosanitaire stelsel. Door preventieve maatregelen worden teelten en de groene ruimte beschermd tegen schadelijke organismen. Preventie draagt tevens bij aan het versterken van de (export)positie van de plantaardige sector.

Verordening 2016/2031 geeft voorschriften voor fytosanitaire preventie voor de hele Europese Unie. Onder de Plantenziektenwet golden een aantal specifieke preventievoorschriften voor de Nederlandse situatie die onder de nieuwe wet, mede op verzoek van de plantaardige sector, zullen worden voortgezet. Deze zijn benoemd in artikel 6 van het besluit. Het betreft voorschriften voor de volgende onderwerpen:

  • bacterievuur: ten behoeve van de export en verkeer naar beschermde gebieden van boomkwekerijproducten, die vrij moeten zijn van bacterievuur, worden bufferzones rond boomteeltgebieden ingesteld. In deze zones is het verboden voor bacterievuur gevoelige planten te telen en/of aan te planten, zodat de boomteeltgebieden beschermd worden tegen bacterievuur;

  • teeltvoorschriften: om verspreiding van ziekten en plagen in specifieke gewassen (aardappel, uien, bieten) en onkruiden te voorkomen moeten telers in de akker- en tuinbouw zich aan deze voorschriften houden;

  • beregeningsverbodsgebieden: in Nederland zijn gebieden waar geen oppervlaktewater mag worden gebruikt voor het beregenen van de teelt van consumptie- en zetmeelaardappelen of bijvoorbeeld tomaten omdat dit water besmet is met de bruinrotbacterie, die tot grote schade in deze teelten leidt. Voor de teelt van pootaardappelen geldt in Nederland een algeheel verbod op het gebruik van oppervlaktewater.

Tevens bevat dit artikel de grondslag om, indien noodzakelijk, bij een uitbraak van een schadelijk organisme bij ministeriële regeling nadere regels te stellen.

4. Retributies

In artikel 6a van de Plantenziektenwet was opgenomen dat de minister de tarieven vaststelt, die de NVWA en de plantaardige keuringsdiensten vervolgens in rekening kunnen brengen bij professionele marktdeelnemers voor de door hen verrichte werkzaamheden. De minister ontvangt, evenals eerder de praktijk was, voor deze tariefvaststelling van de NVWA en de keuringsdiensten tarievenvoorstellen. In deze voorstellen wordt een onderscheid gemaakt naar verschillende werkzaamheden en de voorgestelde tarieven hiervoor. De Plantgezondheidswet beoogt in deze wijze van tariefvaststelling onder de Plantenziektenwet geen wijziging aan te brengen.

Artikel 7 van dit besluit stelt nadere regels over het in rekening brengen van tarieven van retributies door de minister op grond van artikel 21 van de wet, die in het eerste lid verwijst naar vergoedingen op basis van de artikelen 79 en 80 van verordening 2017/625. Op grond van artikel 79 van verordening 2017/625 moeten de kosten van bepaalde activiteiten door de bevoegde autoriteit worden doorberekend, zoals de importcontrole op bepaalde goederen of hercontroles. In artikel 7, vijfde lid, worden de belastbare feiten waaraan de tarieven zijn gerelateerd geconcretiseerd. Een belastbaar feit kan een concrete activiteit van de bevoegde autoriteit zijn, of een of meer activiteiten van een marktdeelnemer, als gevolg waarvan deze is onderworpen aan de officiële controles of andere officiële activiteiten door de bevoegde autoriteit. Een tarief dat in rekening wordt gebracht in de vorm van een retributie op basis van de concrete activiteit van de bevoegde autoriteit kan eventueel worden gerelateerd aan de omvang van die activiteit.

Het tarief kan ook in rekening worden gebracht voor de door de bevoegde autoriteit op verzoek van de marktdeelnemer verrichte activiteit als zodanig. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een standaardbedrag wordt berekend per erkenning of registratie. Tarieven kunnen ook op meerdere in het vijfde lid genoemde grondslagen worden gebaseerd.

In het derde lid is bepaald dat de plantaardige keuringsdiensten het tarief voor de retributie voor de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de RNQP’s zelf vaststellen. De door de plantaardige keuringsdiensten vastgestelde tarieven behoeven als gevolg van hun status als zelfstandig bestuursorgaan wel de goedkeuring van de minister. Deze bepaling sluit aan bij de systematiek van de Landbouwkwaliteitswet en de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005, waar de plantaardige keuringsdiensten bevoegd zijn zelf tarieven vast te stellen, op te leggen en te innen voor werkzaamheden die vallen onder deze regelgeving.

In de praktijk zijn vanaf 2007 de inspecties op fytosanitair en kwaliteitsgebied geïntegreerd. Deze geïntegreerde werkwijze is ook relevant bij voormalige «kwaliteitsziekten» (die nu kwalificeren als een RNQP) omdat de daaraan gerelateerde werkzaamheden onderdeel uitmaken van de fytosanitaire regelgeving, maar plaatsvinden naast of tegelijkertijd met activiteiten op kwaliteitsgebied. Dit bevordert de efficiëntie van het toezicht en de handhaving en beperkt de lasten voor bedrijven. Voor het vaststellen van tarieven voor het uitvoeren van een inspectie op basis van Landbouwkwaliteitswet dan wel de Zaaizaad-en Plantgoedwet 2005 of de wet is in deze afzonderlijke wetten een grondslag aan te wijzen, waarbij het kostprijsmodel van de keuringsdiensten een belangrijke rol speelt. Op basis daarvan kunnen één of meer tarieven op de geïntegreerde werkwijze van toepassing zijn.

5. Bestuurlijke boete

In artikel 8 in dit besluit is uitvoering gegeven aan artikel 27, eerste lid, van de wet, door vijf verschillende boetecategorieën vast te stellen voor de in de wet aangewezen overtredingen. Dit betreft verbodsbepalingen uit de wet en bij ministeriële regeling aan te wijzen voorschriften van verordening 2016/2031, verordening 2017/625 en gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen van deze verordeningen. Categorie 1 betreft minder ernstige, naar verwachting veel voorkomende overtredingen en categorie 5 betreft de zwaarste overtredingen. De zwaarte van de overtreding, maar ook de mate van het behaalde economisch voordeel door de overtreder, bepaalt welke boetecategorie van toepassing is. De hoogte van de aan de overtreder op te leggen bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan de in artikel 27, tweede lid, van de wet genoemde boetebedragen (tweede en derde categorie, artikel 23, vierde lid, Wetboek van Strafrecht). Dit zorgt ervoor dat maximale financiële strafbedreiging in het strafrecht (vierde categorie, artikel 23, vierde lid, Wetboek van Strafrecht) voor overtreding van dezelfde norm, maar met bepaalde verzwarende omstandigheden (bijvoorbeeld ernst overtreding, recidive, combinatie van overtredingen en behaald economisch voordeel) altijd hoger is dan de maximale bestuurlijke boete. In het derde lid is voor verzwarende omstandigheden ook bepaald dat in afwijking van het eerste lid een hogere boete kan worden vastgesteld.

6. Regeldruk

In dit besluit worden vier privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen (plantaardige keuringsdiensten) aangewezen als voor de uitvoering van specifieke taken bevoegde autoriteit (artikelen 2 tot en met 5). De organisaties zullen blijven samenwerken om ervoor te zorgen dat er maar één plantaardige keuringsdienst per bedrijf aanwezig is voor een fytosanitaire inspectie. Dit betreft een continuering van de huidige bevoegdheidstoedeling en heeft derhalve geen gevolgen voor de regeldruk voor het bedrijfsleven.

Wel heeft de implementatie van verordening 2016/2031 nieuwe verplichtingen tot gevolg die ook onder de bevoegdheden van de aangewezen bevoegde autoriteiten zullen vallen. Deze zijn meegenomen in de (memorie van toelichting van de) Plantgezondheidswet en worden verder uitgewerkt in de ministeriële regelingen. In de memorie van toelichting bij de Plantgezondheidswet is reeds een bandbreedte aangeven van de regeldruk voor het bedrijfsleven als gevolg van deze verplichtingen. Deze zal in de ministeriële regelingen meer in detail worden berekend omdat dan bekend is hoe de implementatie zal plaatsvinden.

Ten tweede worden regels gesteld ten aanzien van andere maatregelen voor de beheersing van risico’s op schadelijke organismen (artikel 6). Deze worden uitgewerkt in een ministeriële regeling. Dit betreft in eerste instantie de bestaande voorschriften rond ziekten en plagen die onder de nieuwe wetgeving worden voortgezet. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor de regeldruk voor het bedrijfsleven.

Ten derde regelt het besluit het in rekening brengen van retributies (artikel 7). Dit vindt ook in de huidige situatie plaats. Retributies vallen niet onder het begrip regeldrukeffecten.

Ten slotte worden in het besluit vijf verschillende bestuurlijke boetecategorieën vastgesteld (artikel 8). Bestuurlijke en strafrechtelijke boetes en eventuele bezwaarprocedures daartegen vallen evenmin onder het begrip regeldrukeffecten.

Conclusie: Dit besluit heeft geen gevolgen voor de eenmalige en structurele regeldruk voor het bedrijfsleven. Omdat het besluit zich niet op burgers richt heeft het ook geen gevolgen voor de regeldruk voor burgers.

7. Verslag internetconsultatie Besluit Plantgezondheid

1. Inleiding

Van 1 mei tot en met 4 juni 2019 is een concept van het Besluit Plantgezond (verder: Besluit) opengesteld voor internetconsultatie.

Het Besluit geeft uitvoering aan diverse voorschriften uit de Plantgezondheidswet. Het regelt de aanwijzing van bevoegde autoriteiten, naast de minister, voor een aantal deelgebieden. Dat is noodzakelijk om de huidige feitelijke taakuitvoering, waaronder toezicht op naleving van voorschriften, zoveel mogelijk te kunnen continueren. Andere onderwerpen die in het Besluit aan de orde komen zijn retributies, preventie en boetecategorieën van bestuurlijke boetes.

Er zijn vijf reacties ontvangen op de consultatie: een gezamenlijk reactie van de plantaardige keuringsdiensten en vier reacties van organisaties uit de plantaardige sector. Hieronder zijn de ingezonden reacties op hoofdlijnen samengevat. Daar waar de reacties tot aanpassing van het Besluit hebben geleid, is dat aangegeven. Wanneer voorstellen tot aanpassing van het Besluit niet zijn overgenomen is toegelicht waarom dat niet is gebeurd.

2. Hoofdlijnen van de reacties

De reacties van zowel de plantaardige keuringsdiensten als de sectorpartijen gaan met name in op de aanwijzing van de bevoegde instanties, de retributies en de tijdige implementatie van de wet- en regelgeving.

Tijdige implementatie van wet- en regelgeving

De nieuwe Plantgezondheidswet en de onderliggende regelgeving zouden op 14 december 2019 in werking moeten treden. Op deze datum zijn de beide Verordeningen (Plantgezondheidsverordening ((EU) 2016-2031) en Officiële Controleverordening ((EU) 2017-625)), waarop de Plantgezondheidswet is gebaseerd, rechtstreeks van toepassing.

Meerdere respondenten geven aan dat een goed functionerend fytosanitair stelsel van belang is voor teelt van en handel in plantaardige producten. Dit is mede afhankelijk van een goede regelgeving. Sectororganisaties en de keuringsdiensten spreken in dat verband hun zorgen uit over de beoogde ingangsdatum van de nieuwe wet- en regelgeving. Niet alleen moeten de ministeriële regelingen nog worden uitgewerkt, maar ook zijn de EU-uitvoeringshandelingen op basis van de beide EU-Verordeningen nog niet volledig uitgewerkt of gepubliceerd door de Europese Commissie. Organisaties en keuringsdiensten dringen aan op voortvarendheid in de implementatie, zodat er vóór 14 december 2019 onder meer heldere procedures en werkafspraken zijn tussen de keuringsdiensten en de NVWA en duidelijkheid over wie waarvoor (eind)verantwoordelijke is. Betrokkenen roepen op de uitwerking van de regelgeving zoveel mogelijk gezamenlijk met de keuringsdiensten en sectororganisaties te doen om het draagvlak en uitvoerbaarheid van de regelgeving te vergroten.

Tot slot geeft de plantaardige sector aan dat er nu onvoldoende tijd is voor bedrijven om zich voor te bereiden op het kunnen voldoen aan de nieuwe regelgeving en vraagt om een realistische overgangstermijn.

De Plantgezondheidswet en onderliggende regelgeving kon niet op 14 december 2019 in werking treden. Daarom is een Regeling tijdelijke maatregelen Plantenziektenwet opgesteld. Deze tijdelijke regeling maakt een juridische koppeling tussen de Europese verordeningen en de huidige Plantenziektenwet, waardoor de rechtstreeks geldende verplichtingen uit beide verordeningen onder het handhavingsregime van de huidige wet zijn gebracht.

Zoals door de minister tijdens de behandeling van de Plantgezondheidswet in de Tweede Kamer is toegezegd worden bij de verdere uitwerking van de ministeriële regelingen keuringsdiensten en sectorpartijen betrokken.

Bevoegdheidsverdeling

De keuringsdiensten onderschrijven het door LNV geformuleerde uitgangspunt om zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de huidige – goed werkende – praktijk. Voor hen sluit hun aanwijzing als bevoegde autoriteit voor de werkzaamheden rond de afgifte van plantenpaspoorten en het toezicht op de, op Europees niveau, nieuw geïntroduceerde categorie «gereguleerde niet-quarantaineorganismen» (RNQP's) goed aan bij de taken die zij reeds uitvoeren op basis van de Landbouwkwaliteitswet en Zaaizaad- en plantgoedwet, maar ook bij de huidige werkzaamheden rond de afgifte van plantenpaspoorten die de keuringsdiensten al sinds 1993 uitvoeren.

Een belangrijk aandachtspunt voor de keuringsdiensten is de constructie waarbij medewerkers van deze instellingen onbezoldigd ambtenaar zijn voor een deel van de importwerkzaamheden. Onder de Controleverordening kunnen zij voor die werkzaamheden niet langer geaccrediteerd zijn. De keuringsdiensten hebben eerder in het wetgevingstraject al aangegeven, dat de voor de uitvoering benodigde bevoegdheden adequaat moeten zijn verankerd in wet- en regelgeving. Zij zijn mede daarom van mening, dat de uitvoerbaarheid efficiënter en effectiever is als zij ook voor de uitvoering van importaangelegenheden, aanvullend op de werkzaamheden voor de eerdergenoemde RNQP's en plantenpaspoorten, bevoegde autoriteit zijn. De (nieuwe) EU-regelgeving biedt deze mogelijkheid en het sluit goed aan bij de huidige praktijk, waarbij de keuringsdiensten feitelijk al de importgerelateerde fytowerkzaamheden uitvoeren.

De keuringsdiensten ontvangen graag een nadere onderbouwing van de door LNV gemaakte keuzes, indien LNV vasthoudt aan de voorgestelde bevoegdheidsverdeling.

Ook enkele sectorpartijen gaan in op de bevoegde autoriteit met name in het licht van een doelmatig en efficiënt ingericht stelstel van toezicht en keuringen waarbij rekening dient te worden gehouden met de belangen van het bedrijfsleven. In één van de reacties wordt een duidelijke voorkeur uitgesproken voor de aanwijzing van de keuringsdiensten als «bevoegde autoriteit» voor alle fytosanitaire importwerkzaamheden.

In dit verband onderschrijven een aantal respondenten de keuze en het belang van voortzetting van het huidige geïntegreerde systeem van keuringen en inspecties op basis van de Plantgezondheidswet, de Landbouwkwaliteitswet en de Zaaizaad- en plantgoedwet. De keuringsdiensten geven daarbij wel aan dat nog «fine tuning» met de NVWA zal moeten plaatsvinden waar het over geïntegreerde inspecties e.d. gaat.

In het voorliggende Besluit Plantgezondheid zijn de keuringsdiensten als bevoegde autoriteit aangewezen voor die taken die zij voorheen in mandaat konden uitvoeren, maar onder de Controleverordening niet gemandateerd kunnen worden. De keuringsdiensten worden eveneens aangewezen als bevoegde autoriteit voor die importtaken die zij reeds in mandaat uitvoerden, hoewel deze taken wel mogen worden gemandateerd. Deze importtaken sluiten inhoudelijk namelijk goed aan bij de importtaken waarvoor de keuringsdiensten als bevoegde autoriteit zijn aangewezen, omdat deze taken niet meer in mandaat mogen worden uitgevoerd.

Retributies

Zowel de keuringsdiensten als de sectorpartijen gaan in hun reacties in op de totstandkoming van de tarieven.

De plantaardige sectoren pleiten voor continuering van hun directe betrokkenheid bij de totstandkoming van de tarieven en de tariefstructuur voor de werkzaamheden in het kader van de Landbouwkwaliteitswet en de Zaaizaad- en Plantgoedwet. Deze werkwijze zorgt in de sector voor draagvlak en acceptatie van de gehanteerde tarieven en het tariefsysteem. Het behouden van de huidige situatie betekent dat de keuringsdiensten na raadpleging van de sector zelf tarieven vaststellen en ter goedkeuring aan de minister voorleggen.

De keuringsdiensten wijzen erop dat voor alle officiële controles en officiële activiteiten die onder de verordeningen vallen de minister van LNV de tarieven vaststelt na ontvangst van een tarievenvoorstel van de betrokken keuringsdiensten. Deze werkwijze was al gebruikelijk onder de Plantenziektenwet en is ook opgenomen in de Plantgezondheidswet. Zoals hierboven aangegeven is dat echter niet de werkwijze onder de Landbouwkwaliteitswet en de Zaaizaad- en plantgoedwet, waar bepaald is dat de keuringsdiensten zelf de tarieven vaststellen onder ministeriële goedkeuring. De keuringsdiensten verzoeken in het Besluit een artikel op te nemen over het zelf kunnen vaststellen en in rekening brengen van bepaalde tarieven en de inning daarvan.

Het verzoek tot het zelf kunnen vaststellen van bepaalde tarieven heeft geleid tot een wijziging van het wetsvoorstel Plantgezondheidswet, zodat in dit Besluit kon worden opgenomen dat de keuringsdiensten bevoegd zijn om onder ministeriële goedkeuring zelf tarieven op te leggen voor werkzaamheden die vallen onder de Landbouwkwaliteitswet en de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005.

Bestuurlijke boete

In enkele reacties wordt aangegeven de bestuurlijke boete als een passend instrument in het handhavingsbeleid te zien. Keuringsdiensten zien de bestuurlijke boete als een adequaat sanctioneringsmiddel voor lichtere overtredingen, dat kan bijdragen aan goede naleving van voorschriften en beperking van het aantal overtredingen. De keuringsdiensten willen graag nauw betrokken worden bij de uitwerking welke overtredingen in welke van de vijf boetecategorieën worden ingedeeld. Ook sectorpartijen bieden aan hierbij te willen adviseren.

Bij de uitwerking van het instrument bestuurlijke boete in de ministeriële regeling is nader overleg met alle betrokkenen voorzien.

Capaciteitsdruk

Voor de keuringsdiensten is een adequaat toezicht op de bij hen geregistreerde bedrijven een belangrijke randvoorwaarde voor het kunnen borgen van een hoog niveau van plantgezondheid. Zij constateren dat niet alleen zij, maar ook de NVWA, goed toegerust moeten zijn en de ruimte moeten hebben om hun taken op het gebied van plantgezondheid effectief en efficiënt te kunnen uitvoeren en zo snel mogelijk samen met de NVWA kunnen handelen bij o.a. signalen van niet-naleving. Goede informatie-uitwisseling binnen het publieke domein is daarvoor noodzakelijk.

De keuringsdiensten schatten in dat zij na 2020 als gevolg van de inwerkingtreding van de Plantgezondheidswet en het Besluit geen capaciteitstekort hebben. Voor hen is niet duidelijk hoe dat bij de NVWA ligt.

De inschatting is dat bij de NVWA voor nieuwe taken en werkzaamheden die uit de Plantgezondheidswet voortvloeien ongeveer 38 FTE extra formatie noodzakelijk is. Deze extra formatie is toegewezen en wordt momenteel door de NVWA geworven.

8. Toetsing door het Adviescollege Toetsing Regeldruk

Aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk is op 1 mei 2019 gevraagd advies uit te brengen over het concept Besluit Plantgezondheid. Het College heeft op 15 mei 2019 laten weten geen advies te zullen uitbrengen over het Besluit plantgezondheid, omdat de gevolgen voor de regeldruk verwaarloosbaar zijn (ATR0647).

9. Uitvoerings- en Handhaafbaarheidstoets

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is op 9 april 2019 verzocht een Uitvoerings- en Handhaafbaarheidstoets uit te voeren voor het Besluit plantgezondheid. Gevraagd is bij de toetsing van het Besluit ook het oordeel van de plantaardige keuringsdiensten te betrekken, mede omdat in de uitvoering van de officiële controles en andere officiële activiteiten een goede samenwerking tussen NVWA en de plantaardige keuringsdiensten van belang is.

De NVWA heeft deze toetsing uitgevoerd en daarin de inbreng van de plantaardige keuringsdiensten BKD, KCB, NAK en NakTuinbouw meegenomen. Hieronder worden de conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van deze toetsing samengevat.

De NVWA en de keuringsdiensten concluderen dat slechts een beperkt oordeel kan worden gegeven over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het Besluit. De reden hiervoor is dat het Besluit deel uitmaakt van een samenhangend pakket aan regelgeving ter uitvoering van zowel de Europese verordening inzake Plantgezondheid (2016/2031), als de Officiële Controleverordening (2017/625), dat nog in ontwikkeling is.

De NVWA geeft aan dat de aanwijzing van de plantkundige keuringsdiensten als bevoegde autoriteit voor enkele specifieke taken nog nader moet worden uitgewerkt in m.n. het mandaatbesluit en onderlinge werkafspraken tussen LNV, NVWA en de keuringsdiensten. Ook de voorziene ruimere inzet van de inspecteurs van de keuringsdiensten als onbezoldigd ambtenaar (vanuit de NVWA) speelt hierbij mee, alsmede het benoemen van door de EU verplicht gestelde plantgezondheidsfunctionarissen voor importinspecties. De keuringsdiensten geven aan dat voor een aantal onderwerpen nog «fine-tuning» nodig is en de NVWA heeft ook een aantal onderwerpen in beeld waarvoor concrete afspraken gemaakt moeten worden over «wie doet wat in welke rol».

De nadere invulling van rollen en taken van de NVWA en keuringsdiensten wordt ook nog beïnvloed door gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die de EU nog moet vaststellen.

Het Besluit kan daarom maar gedeeltelijk helderheid geven over de toekomstige taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de keuringsdiensten, die bij de uitvoering betrokken zijn, waardoor het niet goed mogelijk is te beoordelen of de betrokken toezichts- en uitvoeringsorganisaties voldoende in staat zullen zijn hun taken adequaat uit te voeren. De NVWA heeft een positieve verwachting m.b.t. de uitvoerbaarheid van de inzet van de keuringsdiensten in de rol van bevoegde autoriteit, indien bij de nadere uitwerking – waar mogelijk en relevant – wordt vastgehouden aan het beleidsuitgangspunt van LNV dat de bestaande taakverdeling tussen NVWA en de keuringsdiensten zo veel als mogelijk behouden blijft. Daarbij is voor de NVWA van belang te kunnen blijven functioneren als National Plant Protection Organisation.

Het Besluit geeft voor zowel de NVWA als de keuringsdiensten geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van de fraudebestendigheid.

De toets gaat ook nader in op de uitvoerbaarheid van enkele specifieke artikelen in het Besluit. Het oordeel over deze artikelen is dat zij uitvoerbaar zijn, mits de aanbevelingen worden overgenomen. Het betreft de volgende artikelen:

  • Preventie (artikel 6): Dit artikel bepaalt dat regels kunnen worden gesteld bij ministeriële regeling voor de beheersing van schadelijke organismen bij planten, plantaardige producten en ander materiaal voor een beperkt aantal hier genoemde gebieden. De NVWA beveelt aan in het Besluit een mogelijkheid op te nemen om ook voor andere gebieden dan nu benoemd tijdelijke preventieve maatregelen te kunnen treffen. Een dergelijke bevoegdheid is wel in artikel 3 van de huidige Plantenziektenwet geformuleerd. N.a.v. de aanbeveling van de NVWA is het artikel enigszins aangepast.

  • Retributies (artikel 7): In lid vier worden de handelingen benoemd die geretribueerd mogen worden. In de praktijk is het mogelijk dat het om een combinatie van twee of meer van de genoemde handelingen gaat. Daarom beveelt de NVWA aan door toevoeging van de woorden «en /of» in artikel 7, lid 4, de tekst zodanig aan te passen dat duidelijk wordt dat ook een combinatie van handelingen geretribueerd mag worden. Het woord «of» betekent volgens aanwijzing 3.12 van de Aanwijzingen voor de regelgeving «en/of». Daarom is de tekst niet aangepast.

  • Daarnaast is het verzoek om in het Besluit nadere regels over onder meer de betaling en inning van de retributies op te nemen. In een wijziging van de Plantgezondheidswet, die op korte termijn is voorzien, zal een grondslag voor het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling over betaling en inning van retributies worden opgenomen.

  • Bestuurlijke boete (artikel 8): naar het oordeel van de NVWA en de keuringsdiensten is de bestuurlijke boete een adequaat sanctioneringsmiddel voor lichtere overtredingen en een nuttige aanvulling op het handhavingsinstrumentarium van de NVWA in het fytosanitaire domein. De NVWA en de keuringsdiensten wijzen erop dat het van belang is zorgvuldig te bezien welke overtredingen in de vijf genoemde boetecategorieën komen te vallen. Mede daarom zullen bij de verdere uitwerking van het instrument bestuurlijke boete in de ministeriële regeling de NVWA en de keuringsdiensten worden betrokken.

10. Overgangsbepaling

In artikel 9 is bepaald dat besluiten die zijn genomen op basis van het Besluit bestrijding schadelijke organismen van kracht blijven en gebaseerd zijn op het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Plantgezondheidswet.

11. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking (artikel 10). Het ligt in de bedoeling het besluit gelijktijdig met de Plantgezondheidswet in werking te laten treden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Naar boven