Wet van 7 oktober 2020 tot wijziging van de Wet op rechterlijke organisatie in verband met het wegnemen van belemmeringen voor gerechten bij het verlenen van onderlinge bijstand in geval van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de Wet op de rechterlijke organisatie aan te passen in verband met het wegnemen van belemmeringen voor gerechten bij het verlenen van onderlinge bijstand in geval van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 21b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21c

De zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam zijn over en weer zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van deze rechtbanken in zaken waarin deze rechtbanken bevoegd zijn op grond van artikel 2, eerste lid, voorlaatste en laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering.

B

Artikel 46a, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze Minister kan, gehoord de Raad, een rechtbank of meerdere rechtbanken aanwijzen waarvan de zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen ten behoeve van een in de aanwijzing te bepalen categorie of categorieën van zaken tijdelijk mede worden aangemerkt als zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van een andere rechtbank, indien dit noodzakelijk is als gevolg van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het arrondissement waarin die andere rechtbank is gelegen.

C

Artikel 62a, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze Minister kan, gehoord de Raad, een gerechtshof of meerdere gerechtshoven aanwijzen waarvan de zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen ten behoeve van een in de aanwijzing te bepalen categorie of categorieën van zaken tijdelijk mede worden aangemerkt als zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van een ander gerechtshof, indien dit noodzakelijk is als gevolg van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het ressort waarin dat andere gerechtshof is gelegen.

ARTIKEL II

In artikel 3, aanhef, van de Beroepswet en artikel 4, aanhef, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt «21b» telkens vervangen door «21b, 21c».

ARTIKEL III

De artikelen 46a en 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie, zoals deze luidden op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en C, van deze wet, blijven van toepassing op een aanwijzing als bedoeld in deze artikelen die vóór de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B en C, van deze wet in de Staatscourant is gepubliceerd.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 7 oktober 2020

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de eenentwintigste oktober 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 375

Naar boven