Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2020, 339 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2020, 339 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 20 december 2019, 2019-0000216315, directie Financiële Markten, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat;
Gelet op de artikelen 15a, tweede lid, onderdeel e, en derde lid, 23, 28, tweede lid, en 38, tweede lid, van de Handelsregisterwet 2007 en artikel 10a, derde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 27 februari 2020, nr. W06.19.0430/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 7 september 2020, 2020-0000159084, directie Financiële Markten, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Handelsregisterbesluit 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 35a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. In het geval een natuurlijke persoon wordt aangemerkt als uiteindelijk belanghebbende op grond van het houden van aandelen, stemrechten of een eigendomsbelang, wordt de omvang van het economisch belang van die uiteindelijk belanghebbende in het handelsregister aangeduid in een van de volgende klassen:
a. groter dan 25 tot en met 50 procent;
b. groter dan 50 tot en met 75 procent;
c. groter dan 75 tot en met 100 procent.
2. In het handelsregister worden afschriften van de volgende categorieën documenten of relevante delen daarvan gedeponeerd, voor zover daaruit de aard en omvang van het economisch belang van de betrokken uiteindelijk belanghebbende blijken:
a. aandeelhoudersregister;
b. statuten;
c. certificaathoudersregister;
d. oprichtingsakte;
e. andere notariële akte;
f. ledenregister;
g. contract van oprichting;
h. inschrijving in het handelsregister;
i. organogram; of
j. overige relevante documenten over de aard en omvang van het gehouden economisch belang of documenten op grond waarvan de feitelijke zeggenschap kan worden uitgeoefend.
B
In artikel 48 wordt voor «hoofdstuk 4» ingevoegd «artikel 15a van de wet en de in».
C
Na artikel 51 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Als bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de wet, worden aangewezen:
a. de toezichthoudende autoriteiten, bedoeld in artikel 1d, eerste lid van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, voor wat betreft de uitvoering van hun taak op grond van die wet;
b. Onze Minister van Financiën in het kader van de uitvoering van zijn taak, bedoeld in de artikelen 47a en 47b van de Handelsregisterwet 2007;
c. de instanties, bedoeld in artikel 1:93, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op het financieel toezicht, in het kader van hun wettelijke taken;
d. de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, in het kader van hun wettelijke taken;
e. de Dienst Justis, het Bureau Bibob, de Militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst, de Koninklijke Marechaussee en de Rijksrecherche, in het kader van hun wettelijke taken.
1. De gegevens, bedoeld in artikel 15a, tweede lid, onderdeel c, van de wet, kunnen op verzoek van de uiteindelijk belanghebbende worden afgeschermd tegen inzage door anderen dan de Financiële inlichtingen eenheid, de bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 51a, banken en andere financiële ondernemingen, bedoeld in artikel 1a, tweede en derde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, en natuurlijke personen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel d, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
2. Een verzoek tot afscherming wordt alleen toegekend indien:
a. de uiteindelijk belanghebbende een persoon betreft als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 2012, niet zijnde leden van het koninklijk huis, of een persoon betreft over wier veiligheid de politie op grond van die wet waakt; of
b. de uiteindelijk belanghebbende de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, door de kantonrechter onder curatele is gesteld als bedoeld in artikel 378 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, door de kantonrechter onder bewind is gesteld als bedoeld in artikel 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of in het buitenland handelingsonbekwaam is verklaard.
3. Indien de Kamer een verzoek als bedoeld in het eerste lid ontvangt, schermt zij de betrokken gegevens onverwijld af. De afscherming eindigt:
a. in het geval het verzoek wordt afgewezen: nadat het besluit onherroepelijk is;
b. in het geval het verzoek wordt toegekend op grond van het tweede lid, onderdeel a: vijf jaar na de datum van toekenning van het verzoek;
c. in het geval het verzoek wordt toegekend op grond van het tweede lid, onderdeel b: de dag dat de uiteindelijk belanghebbende de leeftijd van achttien jaren bereikt of de dag dat de handelingsonbekwaamheid eindigt.
4. De termijn, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt telkens met vijf jaar verlengd voor zover de persoon op dat moment voldoet aan het tweede lid, onderdeel a.
5. Jaarlijks worden statistische gegevens gepubliceerd over het aantal afschermingen dat op grond van dit artikel is toegekend, met in begrip van de gronden waarop die afschermingen zijn toegekend.
Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid wordt «een of meer bestuurders» vervangen door «elke bestuurder» en wordt «een of meer vennoten» vervangen door «elke vennoot».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Het eerste lid, onderdeel e, en het vijfde lid zijn niet van toepassing op de personen die op grond van artikel 10a van de wet als uiteindelijk belanghebbenden moeten worden aangemerkt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 9 september 2020
Willem-Alexander
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer
Uitgegeven de eenentwintigste september 2020
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit besluit strekt tezamen met de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten tot implementatie van de verplichting tot het bijhouden en centraal registreren van informatie over de uiteindelijk belanghebbende (in het Engels «ultimate beneficial owner», afgekort UBO)1 van in Nederland opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten. Deze verplichting vloeit voort uit de vierde Europese anti-witwasrichtlijn2, zoals gewijzigd door richtlijn (EU) 2018/8433 (hierna: de wijzigingsrichtlijn). De implementatie van de verplichting tot het houden van een centraal register met informatie over uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten kent een implementatiedeadline van 10 januari 2020.
Waar in deze nota van toelichting wordt gesproken over «de vierde anti-witwasrichtlijn» of «de richtlijn» wordt daarmee bedoeld de vierde anti-witwasrichtlijn zoals die luidt na de inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn.
De verplichting tot het registreren van informatie over UBO’s van vennootschappen en andere juridische entiteiten is in artikel 30 van de vierde anti-witwasrichtlijn geregeld. De bepalingen in dit besluit betreffen enkel implementatie van dat artikel, waarbij gebruik is gemaakt van één lidstaatoptie ten aanzien van een afschermingsregime.
De Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (verder: implementatiewet) regelt de verplichting voor rechtspersonen en ondernemingen om hun UBO’s in het handelsregister te registreren. Conform de richtlijn is een deel van de gegevens van de UBO openbaar toegankelijk. In dit besluit zijn zaken omtrent het register nader uitgewerkt. Het betreft het vaststellen van de bandbreedtes waarin de omvang van het belang van een UBO wordt aangegeven, de documentatie die overlegd moet worden ter onderbouwing van de aard en omvang van het economisch belang van een UBO, de bevoegde autoriteiten die toegang hebben tot het niet openbare deel van het register, een afschermingsregime, de toegang tot UBO-gegevens na uitschrijving van een entiteit uit het handelsregister en een uitwerking van het UBO-begrip.
Zoals hierboven aangegeven, implementeert dit besluit artikel 30 van de vierde anti-witwasrichtlijn. Artikel 30 schrijft aan elke lidstaat voor om een register bij te houden van UBO’s van vennootschappen en juridische entiteiten. Het grootste deel van artikel 30 wordt met de implementatiewet geïmplementeerd. Voor een algemene toelichting op de achtergrond en het doel van de vierde anti-witwasrichtlijn alsmede artikel 30 van die richtlijn en de implementatie daarvan op wetsniveau wordt dan ook verwezen naar de memorie van toelichting bij de Implementatiewet.4 In deze nota wordt alleen ingegaan op de onderdelen van artikel 30 die met dit besluit worden geïmplementeerd.
Het vijfde lid van artikel 30 van de vierde anti-witwasrichtlijn schrijft voor dat bepaalde gegevens van een UBO in ieder geval in het register worden opgenomen en voor een ieder toegankelijk zijn. Een van deze gegevens betreft de aard en omvang van het gehouden belang door de UBO.
Met de implementatiewet is in artikel 15a, tweede lid, van de Handelsregisterwet 2007 geregeld welke UBO-gegevens in het register worden opgenomen. Ten aanzien van de omvang van het economisch belang is geregeld dat dit in bandbreedtes wordt weergegeven en dat die bandbreedtes bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. In dit besluit is hieraan uitvoering gegeven.
Een natuurlijke persoon kan op verschillende gronden als uiteindelijk belanghebbende worden aangemerkt. Kort gezegd gaat het om het direct of indirect houden van aandelen, stemrechten of eigendomsbelang (andere middelen van) feitelijke zeggenschap of, indien op voorgaande gronden geen natuurlijke persoon als uiteindelijk belanghebbende kwalificeert, het hoger leidinggevend personeel. Bij aandelen, stemrechten en eigendomsbelang is de omvang van het economisch belang uit te drukken in percentages. Op grond van de richtlijn is in die gevallen in ieder geval sprake van een uiteindelijk belanghebbende bij meer dan 25 procent van de aandelen, de stemrechten of het eigendomsbelang. Daarom zijn voor die gronden van economisch belang drie bandbreedtes vastgesteld om inzicht te geven in de omvang van het belang: groter dan 25 procent tot en met 50 procent, groter dan 50 procent tot en met 75 procent en groter dan 75 tot en met 100 procent. Gekozen is voor het weergeven van bandbreedtes in plaats van het exacte belang. Het weergeven van een exact belang kan zowel voor de registratieplichtige als in de uitvoering tot hoge lasten leiden, omdat een dergelijk gegeven regelmatig aan wijziging onderhevig kan zijn. Gedacht kan worden aan wijzigingen in aandelen in een vennootschap. De gekozen bandbreedtes geven een duidelijke indicatie van de omvang van het belang van de betrokken UBO en voldoen daarmee aan de gewenste transparantie over UBO’s. Wijziging van de omvang van het belang behoeft alleen doorgegeven te worden als het belang niet meer overeenkomt met de geregistreerde bandbreedte.
In geval een natuurlijke persoon op grond van feitelijke zeggenschap of als hoger leidinggevend personeel wordt aangemerkt als UBO, kan dit niet in verhouding tot (een bandbreedte van) een totaal percentage van het economisch belang worden uitgedrukt.
In het derde lid van het nieuwe artikel 15a van de Handelsregisterwet 2007 is voorgeschreven dat afschriften van documenten worden gedeponeerd waaruit de aard en omvang van het gehouden economisch belang blijken. Daarbij is geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur hiervoor categorieën van documenten worden aangewezen. In dit besluit is hieraan invulling gegeven door een lijst met typen documenten op te nemen die afhankelijk van het soort onderneming en de aard van het economisch belang van toepassing zijn. Het betreft onder meer afschriften van aandeelhoudersregisters, statuten en andere notariële akten. Deze documenten zijn vooral van toepassing bij rechtspersonen. Voor de vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap, maatschap en rederij zullen documenten als contracten van oprichting en de inschrijving in het handelsregister het meest relevant zijn. Verder kan in algemene zin ook een organogram van belang zijn in geval sprake is van gelaagde structuren. Tot slot is een restcategorie documenten opgenomen die alle overige documenten omvat die relevant kunnen zijn ter onderbouwing van de aard en omvang van het gehouden belang. Deze categorie kan vooral relevant zijn als sprake is van feitelijke zeggenschap die niet blijkt uit formele documenten van de entiteit.
Het is aan de inschrijvingsplichtige om te beoordelen welke documenten bij de specifieke UBO die wordt ingeschreven, gedeponeerd moeten worden. De Kamer van Koophandel zal deze marginaal toetsen. Uit die documentatie moeten de aard en omvang van het economisch belang van die UBO blijken. Het kan daarbij ook gaan om een deel van een document, zolang de aard en omvang van het belang van de betrokken persoon voldoende blijkt.
Enige uitzondering op het deponeren van documenten is de situatie dat het hoger leidinggevend personeel als UBO wordt ingeschreven. Deze situatie is slechts aan de orde als op geen andere wijze een andere UBO gevonden kan worden. Op grond van artikel 3, zesde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 moeten als hoger leidinggevend personeel de leden van het statutair bestuur of in geval van personenvennootschappen, de vennoten, met uitzondering van een vennoot bij wijze van geldschieting als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel, worden ingeschreven. In dat geval behoeft geen documentatie over de aard en omvang van het economisch belang gedeponeerd te worden.
De gegevens van een UBO zijn deels toegankelijk en deels afgesloten. De afgesloten gegevens betreffen het burgerservicenummer, een buitenlands fiscaal identificatienummer en de geboortedag, de geboorteplaats, het geboorteland en het woonadres van de UBO (artikel 15a, tweede lid, onderdelen a, b en d, van de Handelsregisterwet 2007). Ook de in artikel 15a, derde lid, genoemde bescheiden zijn afgesloten en alleen toegankelijk voor de Financiële inlichtingen eenheid en bevoegde autoriteiten.
Het zesde lid van artikel 30 van de vierde anti-witwasrichtlijn bepaalt dat de Financiële inlichtingen eenheid en de bevoegde autoriteiten onbeperkt toegang moeten hebben tot de gegevens van de UBO’s. Over wat onder bevoegde autoriteiten verstaan moet worden, zegt het zesde lid het volgende. «De bevoegde autoriteiten die toegang krijgen tot het in lid 3 bedoelde centraal register zijn de publieke autoriteiten waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsook belastingautoriteiten, toezichthouders van meldingsplichtige entiteiten en autoriteiten die de opdracht hebben het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen en criminele activa op te sporen en in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren.»
Aan artikel 30, zesde lid, van de richtlijn is ten aanzien van de onbeperkte toegang voor de financiële inlichtingen eenheid in de implementatiewet uitvoering gegeven.5 Daarnaast is in die wet bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de bevoegde autoriteiten worden aangewezen die toegang hebben tot de volledige gegevens van de UBO´s. Overeenkomstig hetgeen hierover in de memorie van toelichting bij de implementatiewet was aangegeven, zijn in dit besluit de volgende instanties aangewezen die onbeperkt toegang hebben tot de gegevens en bescheiden in het register van de UBO´s:
a. de toezichthouders op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voor zover zij hun taken op grond van die wet uitvoeren. Dit betreffen De Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten, het Bureau Financieel Toezicht, de dekens, de Minister van Financiën (Bureau toezicht Wwft) en de Kansspelautoriteit;
b. de handhavende instantie op de verplichtingen tot het inschrijven van UBO’s in het handelsregister: het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst;
c. de instanties die deel uitmaken van het Financieel Expertise Centrum. Deels vallen deze instanties al onder categorie a. Voor het overige betreffen dit: de Belastingdienst, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie;
d. de bijzondere opsporingsautoriteiten. Hiervan valt de FIOD al onder categorie b. Daarnaast betreffen dit: de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW-DO), de Inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA-IOD) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT/IOD);
e. overige instanties die de opdracht hebben het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen en criminele activa op te sporen en in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren. Dit betreft: de Dienst Justis, het Bureau Bibob, de Militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst, de Koninklijke Marechaussee en de Rijksrecherche.
Bij de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten is het van belang om op te merken dat, conform artikel 30, zesde lid, van de richtlijn, de opsporing niet alleen ziet op witwassen of financieren van terrorisme, maar ook op de onderliggende delicten van witwassen. Met het oog op die onderliggende delicten zijn ook de opsporingsdiensten van de ISZW, NVWA en ILT aangewezen.
Het negende lid van artikel 30 van de richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om een regime te regelen waarmee de openbaar toegankelijke gegevens kunnen worden afgeschermd. De richtlijn bepaalt hierover het volgende. «In uitzonderlijke, in nationaal recht vast te stellen omstandigheden kunnen de lidstaten, indien de in lid 5, eerste alinea, onder b) en c), bedoelde toegang de uiteindelijk begunstigde blootstelt aan een onevenredig risico, een risico op fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie of indien de uiteindelijk begunstigde minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam is, per geval voorzien in een uitzondering op die toegang voor alle of een gedeelte van de informatie over de uiteindelijk begunstigde. De lidstaten zorgen ervoor dat deze uitzonderingen worden verleend na een gedetailleerde beoordeling van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden. Het recht op een bestuurlijke toetsing van het besluit over de uitzondering en op een doeltreffende voorziening in rechte wordt gegarandeerd.»
Daarnaast vermeldt het negende lid van artikel 30 het volgende in geval gebruik wordt gemaakt van de lidstaatoptie: Een lidstaat die uitzonderingen heeft verleend, publiceert jaarlijkse statistische gegevens over het aantal uitzonderingen die zijn verleend en met welke redenen, en brengt aan de Commissie verslag uit over deze gegevens.
Het kabinet acht het van belang dat in bepaalde uitzonderlijke omstandigheden afscherming van de openbare gegevens mogelijk is. Het betreft met nadruk een uitzondering op de algemene regel van openbaarheid. Het regelen van een mogelijkheid tot afscherming van gegevens sluit aan bij de wijze waarop andere openbare registers in Nederland zijn ingericht. Overeenkomstig de richtlijn geldt de afscherming niet voor bevoegde autoriteiten, de Financiële inlichtingeneenheid, banken en bepaalde andere financiële ondernemingen en notarissen. Voor hen blijven de openbare gegevens altijd in te zien. Via een systeem van autorisaties zal deze toegang worden gegarandeerd.
De registratie van uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten maakt onderdeel uit van het handelsregister. Het handelsregister kent al een regeling voor de afscherming van openbare gegevens. In artikel 51, derde lid, van het Handelsregisterbesluit 2008 is geregeld dat onder bepaalde voorwaarden het woonadres van natuurlijke personen afgeschermd kan worden. Bezien is of deze regeling ook toepasbaar is voor de afscherming van de openbare UBO-gegevens. Dit bleek niet het geval te zijn.
Allereerst moet vermeld worden dat het uitgangspunt van het Handelsregisterbesluit en van de richtlijn verschillend zijn. Het uitgangspunt van het Handelsregisterbesluit is dat het woonadres van natuurlijke personen afgeschermd is, en alleen in een beperkt aantal gevallen bestaat daarop een uitzondering. De richtlijn verplicht daarentegen tot het openbaar maken van bepaalde UBO-gegevens van UBOs, waarbij in uitzonderlijke omstandigheden deze geheel of gedeeltelijk kunnen worden afgeschermd. Verder betreft de reeds bestaande afscherming een andersoortige afscherming, (alleen) het woonadres kan worden afgeschermd. De overige persoonsgegevens van de betrokkene blijven openbaar toegankelijk. Bij de afscherming van UBO-gegevens worden alle persoonsgegevens afgeschermd. Het verdient hierbij vermelding dat het woonadres van de UBO niet behoort tot de openbare gegevens en dus in geen geval openbaar in te zien is. Daarnaast is van belang dat de toetsing van een verzoek tot afscherming van het woonadres in het handelsregister niet overeenstemt met de eisen die gelden voor het UBO-register in de richtlijn. Artikel 51, derde lid, van het Handelsregisterbesluit stelt een aantal voorwaarden voor afscherming. Deze komen erop neer dat er sprake moet zijn van een waarschijnlijke dreiging, dat de gegevens van betrokkene niet op andere manier beschikbaar zijn en dat het belang van afscherming zwaarder weegt dan de rechtszekerheid in het economisch verkeer. Deze voorwaarden zijn minder zwaar dan de richtlijn eist voor afscherming van gegevens in het kader van het UBO-register. Indien lidstaten besluiten om in de mogelijkheid tot afscherming te voorzien, schrijft de richtlijn namelijk voor dat afscherming alleen plaats mag vinden indien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die de betrokkene blootstellen aan een onevenredig risico. Naast dat de voorwaarden voor afscherming in artikel 51, derde lid, van het Handelsregisterbesluit 2008 niet overeenkomen met de eisen voor het UBO-register in de richtlijn, voldoet ook de wijze van toetsing die de Kamer van Koophandel op dit moment uitvoert bij de afscherming van het woonadres niet aan de eisen van het UBO-register in de richtlijn. Op grond van de richtlijn kan afscherming namelijk alleen verleend worden na een gedetailleerde beoordeling van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden. Een dergelijke gedetailleerde beoordeling voert de Kamer op dit moment niet uit in het kader van artikel 51, derde lid, van het Handelsregisterbesluit 2008. De Kamer beschikt ook niet over de vereiste expertise om een dusdanig gedetailleerde beoordeling uit te voeren over het al dan niet bestaan van een onevenredig risico. De Kamer toetst bij de afscherming van het woonadres enkel of de betrokkene in de aangeleverde stukken een waarschijnlijke dreiging aannemelijk heeft gemaakt. De politie is daarentegen de geëigende partij om de aard en omvang van een (voorstelbare) dreiging te beoordelen.
Gezien bovenstaande is bezien hoe een afschermingsregime zodanig ingericht kan worden dat aan de eisen van de richtlijn kan worden voldaan. Daarbij is van belang dat de richtlijn vereist dat de uitzonderlijke omstandigheden in het nationale recht worden bepaald. Voor de invulling van het afschermingsregime voor het UBO-register is daarom gekeken naar de inrichting hiervan bij andere openbare registers. Daaruit kwam het Kadaster naar voren als openbaar register dat eveneens persoonsgegevens bevat. Het Kadaster biedt natuurlijke personen de mogelijkheid tot afscherming indien deze vanwege risico’s voor hun veiligheid worden beveiligd door de politie. De beoordeling of een persoon in aanmerking komt voor beveiliging vindt hierbij plaats door het Openbaar Ministerie of de NCTV. Een dergelijk afschermingsregime sluit zowel qua voorwaarden als qua inhoudelijke beoordeling (wel) aan op de eisen van de richtlijn.
Bovenstaande betekent dat dit besluit twee gronden kent voor afscherming:
1) een risico voor de veiligheid van de uiteindelijk belanghebbende; en
2) minderjarigheid of handelingsonbekwaamheid.
Bij de eerste grond gaat het om personen die de overheid op grond van de Politiewet 2012 beveiligt. Het betreft personen voor wie de politie persoonsbeveiliging verzorgt overeenkomstig de circulaire bewaken en beveiligen (Stcrt. 2015, 18913). Deze personen staan op een lijst van de Minister van Justitie en Veiligheid (rijksdomein) of op lijsten van de hoofdofficieren van justitie (decentraal domein). De Kamer van Koophandel zal bij een verzoek op deze grond de bedoelde lijsten laten controleren. Om op de lijst te komen heeft de politie een gedetailleerde beoordeling gemaakt.
Indien sprake is van een persoon op de bedoelde lijsten, zullen de gegevens voor een periode van vijf jaar afgeschermd worden. Aan het einde van deze periode controleert de Kamer ambtshalve of de persoon nog steeds op die lijsten staat. Indien dit het geval is wordt de afscherming telkens met vijf jaar verlengd. Dit afschermingsregime sluit daarmee aan bij bestaande afschermingsregimes van persoonsgegevens in artikel 70b van de Zorgverzekeringswet en artikel 37a van het Kadasterbesluit. Het regime houdt in dat bedreigde personen voor wiens veiligheid het lokaal bevoegd gezag verantwoordelijk is, in aanmerking komen voor afscherming vanwege een onevenredig risico op onder meer ontvoering. UBO’s die verwachten dat de openbaarheid van het register een onevenredig risico met zich brengt, kunnen zich op voorhand bij de politie of het Openbaar Ministerie melden die per geval zullen beoordelen of sprake is van een dusdanige dreiging dat beveiliging vanuit de overheid noodzakelijk is. De instanties beoordelen daarbij alle relevante feiten.
De tweede grond betreft een feitelijke omstandigheid, namelijk of een persoon nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt of dat is bepaald dat een persoon handelingsonbekwaam is. De afscherming geldt totdat de betrokkene meerderjarig is dan wel handelingsbekwaam is. Ten aanzien van handelingsonbekwaamheid worden drie situaties onderscheiden waarbij afscherming aan de orde is. Ten eerste betreft dit onder curatele stelling als bedoeld in titel 16 van Boek 1 BW, ten tweede gaat het om onder bewindstelling als bedoeld in titel 19 van Boek 1 BW en ten derde om handelingsonbekwaamheid op grond van een buitenlandse regeling. Die laatste kan relevant zijn als het een uiteindelijk belanghebbende betreft die een buitenlandse nationaliteit heeft of in het buitenland woonachtig is. Bij een verzoek tot afscherming op grond van minderjarigheid behoeft geen documentatie overlegd te worden, de Kamer van Koophandel kan aan de hand van de persoonsgegevens van de betrokkene constateren of het verzoek gehonoreerd moet worden. Bij handelingsonbekwaamheid moet de uitspraak van de kantonrechter worden meegezonden dan wel een buitenlands document waaruit de handelingsonbekwaamheid blijkt. In geval van een in een andere taal gesteld document dient de verzoeker te voorzien in een vertaling in het Nederlands ten behoeve van de besluitvorming door de Kamer van Koophandel. De uitzondering die de verwerking van deze bijzondere persoonsgegevens toestaat is gelegen in artikel 9, tweede lid, onder g, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De wettelijke grondslag voor de verwerking in de zin van dit artikel volgt uit artikel 30, negende lid, van de (gewijzigde) vierde anti-witwasrichtlijn, welke voorschrijft dat afscherming op grond van onder meer handelingsonbekwaamheid slechts wordt verleend na gedetailleerde beoordeling van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden, hetgeen uitwerking heeft gevonden in dit besluit. De verwerking van gegevens omtrent handelingsonbekwaamheid is noodzakelijk en minimaal vereist om te kunnen toetsen of de personen die een beroep doen op deze afschermingsgrond daartoe gerechtigd zijn. Onder meer vanwege de uitwerking van een succesvol beroep op afscherming, namelijk dat geen te herleiden persoonsgegevens openbaar worden, staat de uitzondering evenredig tot het nagestreefde doel.
De Kamer neemt op een verzoek een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit besluit is vatbaar voor bezwaar en beroep. Om de afscherming effectief te maken voor de bedoelde uitzonderingssituaties is geregeld dat de afscherming aanvangt op het moment dat een verzoek is ingediend. In geval sprake is van een afwijzing van het verzoek dan zal de afscherming van kracht blijven tot het moment dat het besluit hiertoe onherroepelijk is.
Artikel 30, tiende lid, van de richtlijn schrijft voor dat de UBO-gegevens minimaal vijf jaar en maximaal tien jaar nadat de vennootschap of andere juridische entiteit uit het register is geschrapt, toegankelijk blijven via de nationale registers en via het systeem van gekoppelde registers.
In dit besluit is uitvoering aan deze bepaling gegeven door vast te stellen dat UBO-gegevens tien jaar na uitschrijving van de vennootschap of juridische entiteit toegankelijk blijven. Gelet op het doel van de richtlijn is het, in het bijzonder voor de bevoegde autoriteiten en de Financiële inlichtingen eenheid, van belang dat de historische gegevens betreffende een uiteindelijk belanghebbende gedurende een zo lang mogelijke periode voorhanden zijn. Onderzoeken naar witwassen, de daaraan ten grondslag liggende delicten, en het financieren van terrorisme zien op gebeurtenissen in het verleden. Historische informatie over uiteindelijk belanghebbenden en het relevante netwerk rondom een UBO speelt daarbij een belangrijke rol. Bekend is dat witwassen en terrorismefinanciering een hoge mate aan verhullende activiteiten met zich brengen. Het detecteren van dergelijke delicten en betrokkenheid van verhullingsmethoden via juridische entiteiten door opsporingsdiensten kan plaatsvinden ook jaren nadat deze entiteiten zijn opgeheven. Daarnaast is witwassen een zogenaamd voortdurend delict. Dat brengt met zich dat het recht tot strafvervolging ten aanzien van witwassen niet komt te vervallen nadat het van misdrijf afkomstige geld is verhuld. Het recht tot strafvervolging vervalt bij opzet- of gewoontewitwassen pas twaalf jaar nadat, bijvoorbeeld door het opsporingsonderzoek, een einde is gekomen aan het verborgen houden van het misdaadgeld. Daarnaast geldt in de fiscale regelgeving in sommige situaties een lange navorderingstermijn. Zo is de navorderingstermijn wanneer er sprake is van inkomsten of vermogen uit het buitenland twaalf jaar.6
Het recht tot strafvervolging vervalt pas twaalf jaar nadat, bijvoorbeeld door het opsporingsonderzoek, een einde is gekomen aan het verborgen houden van het misdaadgeld.
In de implementatiewet is in artikel 10a van de Wwft geregeld wie in het kader van het verstrekken van UBO-gegevens van vennootschappen en andere juridische entiteiten als UBO’s moeten worden aangemerkt. Op grond van het derde lid van artikel 10a is met dit besluit bepaald wie in ieder geval voor de verschillende juridische entiteiten als UBO kwalificeren. Inhoudelijk komt deze uitwerking overeen met de algemene uitwerking van het UBO-begrip op grond van de Wwft.
Op grond van lid 5bis van artikel 30 kan een vergoeding worden gevraagd voor het inzien van de UBO-gegevens en verstrekken van afschriften van bescheiden. Deze vergoeding mag niet meer bedragen dan de administratieve kosten voor het beschikbaar stellen van de informatie, met inbegrip van de kosten voor het bijhouden en ontwikkelen van het register. De Handelsregisterwet 2007 biedt in artikel 50 een grondslag om voor inzage of afschriften een vergoeding te vragen. Dit is vervolgens uitgewerkt in het Financieel besluit handelsregister 2014. Voor het vragen van een vergoeding voor het inzien van UBO-gegevens of het verkrijgen van afschriften van de gegevens of gedeponeerde documenten is geen wijziging van dat besluit nodig. Artikel 2 van dat besluit biedt voldoende ruimte om vergoedingen vast te stellen voor verschillende manieren van inzage of verstrekking van afschriften.
Het besluit heeft geen andere financiële gevolgen dan reeds in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten was opgenomen. Ook was in die toelichting reeds ingegaan op de regeldrukgevolgen. Ten aanzien van de regeldruk is in dit besluit relevant dat de categorieën documenten ter onderbouwing van de aard en omvang van het economisch belang van een uiteindelijk belanghebbende zijn uitgewerkt. De verplichting om documentatie over het belang te deponeren is al in de wet zelf geregeld en meegenomen bij de berekening van de administratieve lasten. De overige onderwerpen in dit besluit hebben geen effect op de regeldruk of administratieve lasten.
Een ontwerp van het besluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Zij heeft aangegeven dat zij zich kan vinden in bovenstaande analyse.
Het register wordt uitgevoerd door de Kamer van Koophandel. De uitwerking van het register in onderhavig besluit is in samenspraak met de Kamer van Koophandel tot stand gekomen en maakt ook onderdeel uit van de overeenkomst tot bouw van het register. De Kamer acht de uitwerking in dit besluit uitvoerbaar voor de bouw en beheer van het register.
Het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst is verantwoordelijk voor de handhaving van de verplichtingen tot inschrijving in het register. In dat verband is van belang dat de Kamer van Koophandel verantwoordelijk is voor de controle op de tijdigheid van de UBO-gegevens, de aanlevering van en de juistheid en de volledigheid van die gegevens in het UBO-register. Het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst handhaaft op basis van de signalen (niet-tijdigheid/niet-juistheid/niet-volledigheid), die het van de Kamer van Koophandel ontvangt. Op aanwijzing van de signalen van de Kamer van Koophandel zal Bureau Economische Handhaving derhalve overgaan tot een onderzoek en indien nodig tot een bestuursrechtelijke dan wel strafrechtelijke aanpak van de geconstateerde overtreding. Voor het oordeel ten aanzien van de handhaafbaarheid wordt verwezen naar de handhaafbaarheidstoets van de Belastingdienst die met het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer is gezonden. Het oordeel over dit besluit komt overeen met het oordeel in die toets.
Een concept van dit besluit is van 20 mei tot en met 1 juli 2019 openbaar geconsulteerd. Hierop zijn 22 reacties ontvangen, waarvan 18 openbare reacties. Daarnaast heeft de Autoriteit Persoonsgegevens advies uitgebracht over dit concept. Hieronder wordt op de belangrijkste zaken ingegaan die in deze reacties naar voren zijn gebracht.
In enkele reacties zijn meer algemene opmerkingen gemaakt over de wenselijkheid en toegevoegde waarde van een UBO-register. Deels komen deze reacties overeen met consultatiereacties op het wetsvoorstel en deels met position papers die ten behoeve van een hoorzitting in de Tweede Kamer over het UBO-register zijn ingediend. Deze algemene opmerkingen over het UBO-register raken niet aan de zaken die in het onderhavige besluit worden geregeld en hier wordt dan ook niet op ingegaan in deze paragraaf.
Naar aanleiding van verschillende reacties zijn de bepalingen over de aard en omvang van het economisch belang en de toelichting daarop verduidelijkt. Expliciet is gemaakt dat de bandbreedtes voor de omvang van het belang enkel van toepassing zijn op aandelen, stemrechten of eigendomsbelang. Ten aanzien van de onderbouwende documentatie is verduidelijkt dat het ook om een deel van de desbetreffende documenten kan gaan en is de restcategorie van documenten aangevuld.
In een reactie is gevraagd of bij elke wijziging in het belang de opgave geactualiseerd moet worden, ook als de bandbreedte niet wijzigt, wordt het volgende opgemerkt. Wijzigingen zijn enkel nodig als de gegevens in het register niet meer actueel zijn. Entiteiten behoeven enkel de bandbreedte van het economisch belang van een UBO op te geven en niet het exacte belang. Als een wijziging in het economisch belang optreedt, maar geen sprake is van een andere bandbreedte dan is geen aanpassing noodzakelijk. De onderbouwende documentatie is in dat geval niet meer geheel actueel, maar het verschil met de actuele situatie is in ieder geval minder dan 25 procent. Bevoegde autoriteiten hebben toegang tot de onderbouwende documentatie. Zij hebben daarmee het exacte belang in beeld op het moment van inschrijving of als de entiteit een wijziging heeft doorgegeven
Een groot aantal partijen heeft opmerkingen gemaakt over het afschermingsregime. Daarbij is voornamelijk de vraag gesteld of het regime niet te beperkt is ingericht ten opzichte van de richtlijntekst. In enkele reacties is gevraagd om de Kamer van Koophandel een algemene bevoegdheid toe te kennen om bij onevenredige risico’s op ontvoering, fraude, e.d. tot afscherming te besluiten. In andere reacties wordt juist de vraag gesteld of de Kamer van Koophandel wel in staat is om afschermingsverzoeken te kunnen beoordelen. Daarnaast is in enkele reacties gevraagd of naast personen die onder curatele staan ook personen die onder bewind staan in aanmerking kunnen komen voor afscherming.
De richtlijn geeft als lidstaatoptie de mogelijkheid om in uitzonderlijke omstandigheden gegevens van UBO’s af te schermen. Het moet daarbij gaan om een onevenredig risico voor de betrokken UBO op onder meer ontvoering of fraude. Tevens kan tot afscherming worden overgegaan bij minderjarigen en handelingsonbekwamen. De regering heeft besloten van de lidstaatoptie gebruik te maken. Bij het operationaliseren is gekeken hoe dit het beste uitgevoerd kan worden. Hierbij is geconcludeerd dat het bestaande regime voor het handelsregister niet voldoet aan de eisen voor het UBO-register in de richtlijn, mede omdat de Kamer van Koophandel niet in staat is een gedetailleerde beoordeling te maken of in een individueel geval sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die zorgen voor een onevenredig risico op genoemde zaken. Dergelijke kennis behoort tot het domein van de politie en veiligheidsdiensten. In Nederland bestaat reeds een regime om bedreigde personen te beschermen. Dit regime wordt ook toegepast bij het afschermen van gegevens in een ander openbaar register van natuurlijke personen, namelijk het kadaster. Gezien het feit dat er reeds een afschermingsregime bestaat met een vergelijkbare strekking en het onwenselijk is om de politie en veiligheidsdiensten daarnaast nog een separate lijst aan te laten houden, is voor de uitvoering van het afschermingsregime voor het UBO-register aangesloten bij de bestaande lijsten van beschermde personen. De beoordeling ligt daarmee bij de instanties met de expertise op dit terrein en er wordt aangesloten bij bestaande processen. In paragraaf 2.4 is dit nader toegelicht.
Ten aanzien van de categorie handelingsonbekwamen zijn naar aanleiding van de consultatiereacties in het besluit naast personen die onder curatele staan ook personen die onder bewind staan toegevoegd.
In enkele reacties is gevraagd om een nadere toelichting op de aanwijzing van de bijzondere opsporingsdiensten als bevoegde autoriteiten. Deze autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de opsporing van onderliggende delicten aan witwassen en vanuit dat belang worden zij aangewezen als bevoegde autoriteiten. In de toelichting op de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten is hier nader op ingegaan.
In meerdere reacties is verduidelijking gevraagd over de zogenaamde pseudo-UBO. Op grond van de richtlijn moet het hoger leidinggevend personeel als UBO worden aangewezen als geen natuurlijke persoon op grond van eigendomsbelang of zeggenschap als UBO kan worden aangewezen. In Nederland is het begrip hoger leidinggevend personeel verduidelijkt in het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018. Beoogd is daarin aan te geven dat iedere statutair bestuurder en, in geval van een personenvennootschap, iedere maat dan aangewezen moet worden als UBO. Omdat de tekst van het Uitvoeringsbesluit tot twijfel kon leiden of een keuze gemaakt kon worden tussen de bestuurders of maten dan wel dat alle bestuurders of maten aangewezen moeten worden, is dit nader verduidelijkt in het Uitvoeringsbesluit.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op 18 juli 2019 advies uitgebracht over een ontwerp van dit besluit. Het advies ziet op drie zaken. De AP adviseerde nader te onderbouwen waarom de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Inspectie Leefomgeving en Transport als bevoegde autoriteiten zijn aangewezen. Deze nadere onderbouwing is opgenomen in paragraaf 2.3 waar wordt uitgelegd dat bovengenoemde instanties een rol hebben bij opsporing van onderliggende delicten van witwassen.
Daarnaast adviseerde het AP nader te onderbouwen welke uitzonderingsgrond uit artikel 9, tweede lid, van de AVG van toepassing is op de verwerking van het bijzondere persoonsgegeven dat iemand onder curatele is gesteld, hetgeen relevant is in het kader van afscherming. In paragraaf 2.4 is deze nadere onderbouwing opgenomen.
Ten derde adviseert de AP krachtiger te motiveren waarom de bewaartermijn voor gegevens in het UBO-register is gesteld op tien jaar en anders de termijn te verlagen naar vijf jaar. De nadere toelichting waarom deze termijn van tien jaar essentieel is in het kader van effectieve opsporing van witwassen en terrorismefinanciering, welke naar aard gepaard gaan met een hoge mate van verhullende activiteiten, is opgenomen in paragraaf 2.5.
Artikel 30 van Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PbEU L 156/43 van 19 juni 2018).
Zoals hierboven al vermeld is artikel 30 grotendeels met de Implementatiewet geïmplementeerd. Waar dit het geval is, wordt hiernaar verwezen.
Artikellid of onderdeel richtlijn |
Implementatie in |
Beleidsruimte |
Toelichting |
---|---|---|---|
30, lid 1, eerste alinea |
– |
Nee |
Met de Implementatiewet geregeld |
30, lid 1 tweede alinea |
– |
Nee |
Met de Implementatiewet geregeld |
30, lid 1, derde alinea |
Implementatie door middel van bestaande regelgeving |
Nee |
Volgt reeds uit artikel 3, tweede lid onder b juncto artikel 5 van de Wwft |
30, lid 2 |
Implementatie door middel van bestaande regelgeving |
Nee |
Volgt reeds uit artikel 3, tweede lid onder b juncto artikel 5 van de Wwft |
30, lid 3 |
– |
De richtlijn biedt lidstaten de beleidsruimte om te kiezen welk openbaar centraal register gebruikt wordt |
Met de Implementatiewet geregeld |
30, lid 4 |
– |
Zorgen dat discrepanties tijdig worden verholpen |
Met de Implementatiewet geregeld |
30, lid 5 |
Artikel 35b Handelsregisterbesluit 2008 |
De richtlijn kent een minimum aan informatie die openbaar in te zien moet zijn |
In de Implementatiewet is de informatie geregeld, in dit besluit zijn de aard en omvang van het economisch belang uitgewerkt |
30, lid 5bis |
– |
Mogelijkheid om toegang afhankelijk te maken van registratie en vergoeding |
Online registratie en vergoeding voor inzage volgt reeds uit artikel 50 van de Hrw 2007 |
30, lid 6 |
Artikel 51a Handelsregisterbesluit 2008 |
Nee |
Dit betreft de aanwijzing van bevoegde autoriteiten |
30, lid 7 |
Implementatie door middel van bestaande regelgeving |
Nee |
Bevoegdheid tot het delen van informatie is reeds geregeld in artikel 22 Wwft |
30, lid 8 |
– |
Nee |
Met de Implementatiewet geregeld |
30, lid 9 |
Artikel 51b Handelsregisterbesluit 2008 |
Ja, gebruik gemaakt van de lidstaatsoptie |
Dit betreft het afschermingsregime |
30, lid 10, eerste en tweede alinea |
– |
Nee |
Wordt in een later stadium geïmplementeerd, is toekomstige verplichting. |
30, lid 10, derde alinea |
Artikel 51c Handelsregisterbesluit 2008 |
Ja |
Gekozen voor een termijn van 10 jaar waarna vernietiging plaatsvindt |
Met het nieuwe artikel 35b zijn enerzijds de bandbreedtes vastgesteld waarin het economisch belang van een UBO wordt uitgedrukt en anderzijds de categorieën documentatie weergegeven ter onderbouwing van het economisch belang.
Eerste lid. Er zijn drie bandbreedtes opgenomen voor het economisch belang van een UBO. Bij de opgave van de UBO’s dient de entiteit aan te geven binnen welke bandbreedte een UBO valt. Het opgeven van de bandbreedte geldt alleen in geval sprake is van een aandelenbelang, stemrechten of eigendomsbelang. In geval een persoon op basis van feitelijke zeggenschap of in geval de bestuurders als UBO worden opgenomen, behoeft geen bandbreedte aangegeven te worden.
Tweede lid. Afhankelijk van de soort entiteit en aard van het gehouden belang kunnen verschillende categorieën documenten van belang zijn ter onderbouwing van de opgave van de UBO. In de opsomming zijn voornamelijk formele documenten opgenomen zoals registers, statuten en aktes. De zeggenschap of het eigendom kan echter ook blijken uit onderhandse overeenkomsten of andere documenten. Om die reden is er een restcategorie opgenomen voor andere documenten waaruit het economisch belang volgt. Van belang is dat enkel de documenten meegezonden behoeven te worden waaruit de aard van de omvang van het gehouden economisch belang blijkt. Dit kan ook een onderdeel van een document zijn, zolang de aard van het document duidelijk is en de aard en omvang van het gehouden economisch belang voldoende blijken.
De gegevens over uiteindelijk belanghebbenden zijn geen authentieke gegevens in de zin van de Handelsregisterwet 2007. In bepaalde gevallen is het wenselijk dat de Kamer van Koophandel ambtshalve wijzigingen aanbrengt in de gegevens van uiteindelijk belanghebbenden. Het gaat om feitelijke omstandigheden die maken dat de persoon niet meer kwalificeert als UBO. Dit betreft bijvoorbeeld overlijden, overname van onderneming of uitschrijving als statutair bestuurder. Voor authentieke gegevens biedt artikel 38, eerste lid, van de Handelsregisterwet 2007 een grondslag voor het aanbrengen van wijzigingen. Voor niet authentieke gegevens moet dit bij algemene maatregel van bestuurder worden vastgesteld. Met deze bepaling is dit vastgesteld voor UBO-gegevens.
Met het nieuwe artikel 51a zijn de bevoegde autoriteiten aangewezen die toegang hebben tot de afgesloten gegevens van UBO’s. Voor een toelichting op deze autoriteiten wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Onder onderdeel a vallen de toezichthouders op de Wwft, onderdeel b betreft de handhavende instantie op de registratie van de UBO-informatie (het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst), onderdeel c betreft de partijen van het Financieel Expertise Centrum), onderdeel d omvat de opsporingsdiensten die zich bezig houden met (de onderliggende misdrijven aan) witwassen en onderdeel e betreft enkele overige instanties die een taak hebben bij het voorkomen of opsporen van witwassen of financieren van terrorisme.
Met artikel 51b is geregeld dat in bepaalde limitatieve gevallen de gegevens van een UBO voor het algemeen publiek afgeschermd kunnen worden. Een verzoek hiertoe kan door de betrokkene of namens deze worden gedaan bij de Kamer van Koophandel. In het tweede lid zijn de limitatieve gronden voor afscherming opgenomen. De eerste grond betreft personen die van overheidswege beveiligd zijn. De tweede grond betreft personen die minderjarig zijn of handelingsonbekwaam zijn.
De in artikel 42, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 2012 bedoelde personen zijn de personen die in het zogenoemde rijksdomein van het stelsel van bewaken en beveiligen vallen en op gezag van de Minister van Justitie en Veiligheid worden beveiligd. De leden van het koninklijk huis zijn uitgezonderd omdat afscherming van hun gegevens gelet op hun publieke functie niet opportuun wordt geacht.
De andere personen, bedoeld in dit lid, zijn de personen die door de politie worden beveiligd in opdracht van de Hoofdofficier van Justitie, het zogenoemde decentrale domein van het stelsel van bewaken en beveiligen. De Kamer stelt na een verzoek van een van deze personen in overleg met de NCTV respectievelijk het Openbaar Ministerie vast of de betrokkene in het rijksdomein of het decentrale domein valt. Indien dat het geval is, worden de persoonsgegevens afgeschermd gedurende vijf jaar. Indien dat niet het geval is, wordt de aanvraag afgewezen. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, komt deze afschermingsregeling overeen met die voor het kadaster en in de Zorgverzekeringswet.
Als een verzoek om afscherming op grond van minderjarigheid wordt gedaan, vindt een controle plaats met de persoonsgegevens en wordt indien de leeftijd van achttien jaren niet is bereikt, voldaan aan het verzoek. Afscherming op grond van handelingsonbekwaamheid wordt in drie situaties gehonoreerd. Ten eerste in geval de betrokkene onder curatele is geplaatst (titel 16 Boekt 1 BW), ten tweede in geval deze onder bewind is geplaatst omdat de persoon niet meer in staat is diens vermogensrechtelijke belangen te behartigen (titel 19 Boekt 1 BW) en ten derde in geval de betrokkene in het buitenland handelingsonbekwaam is verklaard. Ten onderbouwing hiervan zal in de eerste twee gevallen de uitspraak van de kantonrechter moeten worden meegezonden en in het derde geval de relevante buitenlandse documentatie.
Als een verzoek tot afscherming wordt gedaan, worden de gegevens van de betrokkene direct afgeschermd. De afscherming eindigt als het verzoek daartoe is afgewezen en dit besluit onherroepelijk is. Als het verzoek wordt toegekend, blijft de afscherming in geval van minderjarigheid of de persoon onder curatele staat van kracht tot de leeftijd van achttien jaar is bereikt of de persoon weer handelingsbekwaam is. In geval de afscherming is toegekend omdat de persoon van overheidswege wordt beveiligd, wordt telkens na vijf jaar bezien of de persoon nog voldoet aan de grond voor afscherming. Dit laatste komt overeen met de vergelijkbare regeling in het kadaster.
Op grond van artikel 30 van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn moeten lidstaten gegevens over afscherming publiceren en jaarlijks aan de Europese Commissie doorgeven. Ten behoeve hiervan is in het vijfde lid van artikel 51b bepaald dat jaarlijks statistische gegevens worden gepubliceerd over het aantal afschermingen en de gronden waarop verzoeken zijn toegekend.
In artikel 51c is geregeld dat de informatie over UBO’s van juridische entiteiten tot tien jaar na uitschrijving van de entiteit uit het handelsregister toegankelijk is. Zo kan, met name in het kader van opsporing, teruggekeken worden bij onderzoek.
In het geval op geen enkele wijze een uiteindelijk belanghebbende op grond van eigendomsbelang of zeggenschap aangemerkt kan worden, wordt het hoger leidinggevend personeel aangemerkt als UBO. Om te verduidelijken wie als dusdanig kwalificeren was in het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 opgenomen dat dit een of meer bestuurders van het bestuur zijn. Omdat het hier gaat om personen die als UBO kwalificeren uit hun functie was beoogd dat alle leden van het statutair bestuur in een dergelijk geval als UBO worden aangewezen. Er is immers geen grond om onderscheid te maken tussen de verschillende bestuurders. Dit was ook als zodanig toegelicht in de nota van toelichting. De tekst van het besluit zorgde echter voor onduidelijkheid of daadwerkelijk alle bestuurders als UBO aangemerkt moeten worden. Omdat de relevantie hiervan nog meer is toegenomen met de registratie van UBO’s, is met de wijziging van het zesde lid de tekst verduidelijkt. In geval het hoger leidinggevend personeel als UBO moet worden aangewezen dan betreft dit elke bestuurder die onderdeel uitmaakt van het statutair bestuur. Als het bestuur uit een persoon bestaat dan is het dus enkel die persoon. Als het bestuur uit vijf leden bestaat dan moeten zij alle vijf als UBO worden aangewezen. Dit geldt ook voor niet uitvoerend bestuurders in een one tier bestuur. Hiermee is ook bewerkstelligd dat in het geval bestuurders worden aangewezen als UBO, de opgenomen bestuurders in het handelsregister gelijk zijn aan de UBO’s van de entiteit.
Bovenstaande wijziging is ook doorgevoerd voor personenvennootschappen. Ook daar worden in geval van hoger leidinggevend personeel de vennoten uit hun functie aangewezen als UBO en zijn derhalve alle vennoten UBO, met uitzondering van vennoten bij geldschieting.
De uitwerking van het begrip uiteindelijk belanghebbende in het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 is ook van toepassing op de registratieplicht in het handelsregister. In dit verband zijn enkele onderdelen van die uitwerking uitgezonderd. Dit betreft de uitwerking van de uiteindelijk belanghebbende van trusts en soortgelijke constructies. Hiervoor geldt dat de uiteindelijk belanghebbenden niet in het handelsregister worden geregistreerd. De registratie van UBO’s van trusts en soortgelijke juridische constructies wordt separaat geregeld.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat ook voor enkele andere rechtsvormen geen plicht tot centrale registratie van de UBO’s bij de Kamer van Koophandel geldt, zie artikel 15a van de Handelsregisterwet 2007. Deze rechtsvormen kennen echter geen specifieke regeling voor vaststelling van de UBO’s in het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018, maar vallen onder de algemene categorie «overige rechtspersonen» in dat besluit. Het feit dat zij niet specifiek zijn uitgezonderd bij de definitie van uiteindelijk belanghebbende doet niet af aan het feit dat voor deze rechtsvormen geen registratieplicht van toepassing is.
Deze nota van toelichting wordt mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ondertekend.
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra
De richtlijn gebruikt de term «uiteindelijk begunstigde». In de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme is destijds gekozen voor gebruik van de term «uiteindelijk belanghebbende». Deze term zal dan ook in het onderhavige besluit worden gehanteerd. Een uiteindelijk belanghebbende betreft altijd een natuurlijk persoon. Een vennootschap of andere juridische entiteit kan één of meerdere uiteindelijk belanghebbenden hebben.
Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141).
Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PbEU 2018, L 156).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2020-339.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.