Besluit van 31 augustus 2020 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB inzake niet bestede of op de rijksbijdrage in mindering gebrachte aanvullende middelen in verband met bijzondere omstandigheden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 30 juni 2020, nr. WJZ/25171884(9841) directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 2.2.4, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 juli 2020, nr. W05.20.0234/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 20 augustus 2020, nr. WJZ/25167773(9842), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Aan artikel 2.1.3 van het Uitvoeringsbesluit WEB worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister berekent ieder kalenderjaar de som van de betalingen die op grond van artikel 2.2.3, eerste lid, van de wet, zijn verricht in de periode van 1 januari tot en met 31 oktober van het betreffende kalenderjaar en de betalingen waarvan vaststaat dat ze nog dat kalenderjaar worden verricht.

  • 4. Voorts berekent Onze Minister ieder kalenderjaar de som van het bedrag dat voor de betalingen, bedoeld in het derde lid, was gereserveerd en het bedrag van de middelen die in dat kalenderjaar in mindering zijn gebracht op de rijksbijdrage op grond van een beschikking als bedoeld in artikel 2.2.3, tweede lid, tweede volzin, van de wet.

  • 5. Indien de som, bedoeld in het vierde lid hoger is dan de som, bedoeld in het derde lid, wordt het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten en huisvestingskosten voor het betreffende kalenderjaar verhoogd met dat verschil.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 31 augustus 2020

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de vierde september 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Door de wet van 3 juni 2020 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES inzake het verstrekken van aanvullende middelen in verband met bijzondere omstandigheden (Stb. 2020, 168) (hierna te noemen: de wet) is artikel 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) uitgebreid. Sindsdien is het mogelijk aanvullende middelen te verstrekken aan mbo-instellingen in geval van bijzondere omstandigheden. Deze aanvullende middelen voor bijzondere omstandigheden krijgt een instelling naast de rijksbijdrage (ook wel lumpsum). Binnen het landelijk budget voor de rijksbijdrage voor het mbo wordt jaarlijks een bedrag gereserveerd voor deze aanvullende middelen. Aan het einde van het jaar zullen de niet-bestede gereserveerde middelen alsnog worden uitgekeerd aan de mbo-instellingen. Het doel van deze constructie is dat geen ad hoc beleid meer nodig is als er aanvullende middelen verstrekt moeten worden voor bijzondere omstandigheden en transparant is waar de middelen voor deze aanvullende bekostiging vandaan komen.1 De wet heeft in artikel 2.2.3 WEB tevens een grondslag toegevoegd om de verstrekte aanvullende middelen geheel of gedeeltelijk in mindering te kunnen brengen op de rijksbijdrage van individuele instellingen in latere jaren (het terugvorderen van de verstrekte middelen).

In dit besluit wordt vastgelegd dat de niet-bestede gereserveerde middelen en het bedrag dat in mindering is gebracht bij individuele instellingen worden toegevoegd aan het landelijk beschikbare budget.

2. Inhoud

De wet verruimt de mogelijkheid in artikel 2.2.3 WEB voor verstrekking van aanvullende middelen aan individuele mbo-instellingen tot «bijzondere omstandigheden». Het gaat hier om omstandigheden die in redelijkheid niet door de instelling binnen de rijksbijdrage voor het betreffende jaar of binnen de normale bedrijfsvoering kunnen worden opgevangen.2 De wet voegt in artikel 2.2.3 WEB tevens een grondslag toe om de verstrekte aanvullende middelen geheel of gedeeltelijk in mindering te kunnen brengen op de rijksbijdrage van individuele instellingen in latere jaren (het terugvorderen van de verstrekte middelen).3

Zoals vermeld in de toelichting bij de wet, zal jaarlijks vooraf binnen het landelijk budget voor de rijksbijdrage voor het mbo een bedrag worden gereserveerd dat verstrekt kan worden voor bijzondere omstandigheden.4 De niet-bestede gereserveerde middelen worden aan het einde van het jaar alsnog uitgekeerd aan de mbo-instellingen. Dit wordt uitgewerkt in dit besluit. Geregeld wordt dat het bedrag dat voor de aanvullende middelen is gereserveerd, maar niet besteed is en het bedrag dat in mindering is gebracht bij individuele instellingen wordt toegevoegd aan het landelijk beschikbare budget voor exploitatie- en huisvestingskosten.

Elk kalenderjaar wordt bepaald:

  • 1. Wat het totaal is van het gereserveerde bedrag en de in dat kalenderjaar op de rijksbijdrage in mindering gebrachte (teruggevorderde) bedragen van individuele instellingen op grond van artikel 2.2.3, tweede lid, WEB.

  • 2. Welk bedrag in het kalenderjaar betaald is of nog betaald gaat worden aan aanvullende middelen vanwege bijzondere omstandigheden.

Als het bedrag van de reservering en de terugvordering samen hoger is dan het bedrag dat aan aanvullende middelen is verstrekt wordt het verschil toegevoegd aan het landelijk beschikbare budget en toegevoegd aan de rijksbijdrage van alle instellingen. Dit is in het onderhavige besluit geregeld door toevoeging van drie nieuwe leden aan artikel 2.1.3 Uitvoeringsbesluit WEB.

De berekening en vaststelling van het resterende bedrag zal ieder jaar rond november plaatsvinden zodat de betalingen aan de instellingen nog in het lopende kalenderjaar kunnen worden gedaan. De instellingen ontvangen de aangepaste beschikking in december van het lopend kalenderjaar.

3. Regeldruk

Deze wijziging leidt niet tot administratieve lasten voor de instellingen. Als het landelijk beschikbare budget opgehoogd wordt dan ontvangen de mbo-instellingen automatisch een aangepaste beschikking. Zij hoeven hier zelf geen handelingen voor te verrichten.

Het besluit is samen met de wet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het advies van het ATR concentreerde zich op de wet. Er zijn geen opmerkingen gemaakt die betrekking hebben op dit besluit.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het ontwerpbesluit is door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) de Inspectie van het onderwijs (inspectie) en de Accountantsdienst Rijk (ADR) getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

DUO concludeert dat onderhavig besluit uitvoerbaar is. Nu ontvangen de instellingen jaarlijks meestal in november een aangepaste beschikking voor het lopende jaar (herrekening rijksbijdrage) bijvoorbeeld omdat de loonbijstelling uitgekeerd wordt. Daarbij geeft DUO aan dat het onwenselijk zou zijn als zowel in november als december een herrekening plaatsvindt. Naar aanleiding van deze opmerking is besloten om de herrekening van november te laten vervallen. Als bijvoorbeeld de loon- en prijsbijstelling wordt uitgekeerd dan wordt de rijksbijdrage eerder in het jaar al herrekend. Voordeel daarvan is dat de instellingen eerder in het jaar al over de middelen beschikken. Er komen dan in principe twee herrekeningen in het jaar: één rond de zomer en één in december (tenzij alle gereserveerde middelen besteed zijn).

De inspectie heeft geen opmerkingen gemaakt over het ontwerpbesluit.

De ADR geeft aan het ontwerpbesluit doorgenomen te hebben voor de handhaafbaarheidstoets. Zij hebben geen opmerkingen met betrekking tot de rechtmatigheid.

5. Gevolgen voor de Rijksbegroting

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting. Uit het macrobudget mbo5 zal jaarlijks circa 0,3% gereserveerd worden voor toepassing van artikel 2.2.3, eerste lid, WEB. Op grond van dit besluit worden niet bestede en op de rijksbijdrage in mindering gebrachte middelen aan het einde van het lopende jaar toegevoegd aan het landelijk budget voor de mbo-instellingen.

6. Caribisch Nederland

De scholen in Caribisch Nederland verzorgen zowel voortgezet onderwijs als middelbaar beroepsonderwijs. De bekostiging van deze scholen is heel anders dan de bekostiging van de mbo-instellingen in Europees Nederland. Er wordt bijvoorbeeld niet gewerkt met een macrobudget. Bovendien wordt het onderwijs in Caribisch Nederland op veel kleinere schaal verzorgd. Het maken van een jaarlijkse reservering is daarom voor Caribisch Nederland niet mogelijk en ook niet nodig. Daarom bevat dit besluit geen regeling voor Caribisch Nederland.

7. Internetconsultatie

Het ontwerpbesluit is tegelijk met het wetvoorstel in internetconsultatie geweest. Er is één reactie binnengekomen op de internetconsultatie. Deze reactie was gericht op de wet. In de memorie van toelichting op de wet is daarop uitgebreid ingegaan.6

Artikelsgewijs deel

Artikel I

Dit artikel voegt drie nieuwe leden toe aan artikel 2.1.3 Uitvoeringsbesluit WEB.

Derde lid

Op grond van artikel 2.2.3, eerste lid, WEB is het mogelijk om aan instellingen aanvullende middelen vanwege bijzondere omstandigheden te verstrekken. Artikel 2.1.3, derde lid, Uitvoeringsbesluit WEB bepaalt dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap elk jaar berekent hoeveel in totaal aan aanvullende middelen is verstrekt aan de individuele instellingen. Dit gebeurt door de betalingen die hiervoor in de periode van 1 januari tot en met 31 oktober van het betreffende kalenderjaar hebben plaatsgevonden op te tellen bij de betalingen waarvan vaststaat dat ze na 31 oktober in het betreffende kalenderjaar worden verricht.

Vierde lid

Op grond van een beschikking kunnen aanvullende middelen in mindering worden gebracht (teruggevorderd) op de rijksbijdrage van individuele instellingen in latere jaren (artikel 2.2.3, tweede lid, WEB). Het totale bedrag dat bij die individuele instellingen in mindering is gebracht op de rijksbijdrage telt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap elk kalenderjaar op bij het totale bedrag dat in het betreffende kalenderjaar was gereserveerd voor het verstrekken van aanvullende middelen.

Vijfde lid

Het vijfde lid bepaalt wanneer het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten en huisvestingskosten voor het betreffende kalenderjaar wordt verhoogd. Dit is het geval als de totale reservering voor aanvullende middelen in een bepaald kalenderjaar plus het bedrag dat bij individuele instellingen in mindering is gebracht in datzelfde kalenderjaar hoger is dan het bedrag dat in dat kalenderjaar in totaal aan individuele instellingen aan aanvullende middelen is verstrekt.

Artikel II

Bij de inwerkingtreding van dit besluit is rekening gehouden met het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten van regelgeving.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 35 289, nr. 3, p. 2 en 5.

X Noot
2

Voorbeelden zijn onevenredige groei in het aantal studenten of een calamiteit, zoals brand.

X Noot
3

Artikel 2.2.3, tweede lid, WEB. De minister kan daartoe besluiten als hij van oordeel is dat in mindering brengen van een (gedeelte) van de aanvullende middelen gewenst is. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de daadwerkelijke kosten van de benodigde investering lager zijn dan verwacht, er niet begrote inkomsten van derden zijn of dat de beoogde doelstellingen met de aanvullende middelen niet behaald worden.

X Noot
4

De reservering wordt jaarlijks door de begrotingswetgever vastgesteld. De omvang van de reservering zal beperkt zijn. Gedacht wordt aan circa 0,3% van het landelijk budget. Zie Kamertukken II 2019/20, 35 289, nr. 3.

X Noot
5

Hoofdstuk VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2019/20, 35 289, nr. 3, p. 8–9.

Naar boven