Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met uitbreiding van de hardheidsclausule en invoering van een hardheidsregeling, een vangnetbepaling, een grondslag voor een compensatieregeling alsmede een O/GS-tegemoetkomingsregeling (Wet hardheidsaanpassing Awir)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is maatregelen te treffen tot verzachting van de hardheden die zich bij de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen en hebben voorgedaan, alsmede dat het wenselijk is een wettelijke delegatiegrondslag voor een compensatieregeling op te nemen alsmede een O/GS-tegemoetkomingsregeling;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. Onze Minister:

    Onze Minister van Financiën;

    b. beschikking tot vaststelling:

    beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, beschikking tot herziening van de tegemoetkoming en beschikking tot herziening van een voorschot;

    c. beschikking tot terugvordering:

    beschikking tot vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd.

B

Aan hoofdstuk 2, paragraaf 1, wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 13b. Belangenafweging en evenredigheidsbeginsel

  • 1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

  • 2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.

C

Artikel 47 komt te luiden:

Artikel 47. Hardheidsclausule

  • 1. Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels te geven om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen.

  • 2. Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, of bij de toepassing van artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.

  • 3. Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken na de overlegging van het ontwerp. Indien binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de ministeriële regeling bij wet wordt geregeld, wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de ministeriële regeling niet vastgesteld.

D

Na artikel 48 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 49. Hardheidsregeling

  • 1. In gevallen waarin toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in de Wet kinderopvang, heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem, welke onbillijkheden zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van de belanghebbende te laten, is Onze Minister bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij beschikking een hardheidstegemoetkoming toe te kennen.

  • 2. Toekenning van de hardheidstegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op een voor 1 januari 2024 aan de Belastingdienst/Toeslagen gedaan verzoek van de belanghebbende die geen beroep kan doen op herziening van de beschikking tot vaststelling of tot terugvordering omdat vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop die beschikking betrekking heeft en een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14, is verstreken.

  • 3. De hardheidstegemoetkoming betreft de voor de belanghebbende nadelige gevolgen van de beschikking tot vaststelling of tot terugvordering, bedoeld in het tweede lid, voor zover die onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen. De onevenredigheid van die gevolgen wordt weggenomen door het vaststellen van de beschikking tot toekenning van de hardheidstegemoetkoming overeenkomstig:

    • a. herziening van de beschikking tot vaststelling waarbij het recht op kinderopvangtoeslag per berekeningsjaar wordt vastgesteld naar rato van het bedrag aan kosten van kinderopvang waarvan aannemelijk is dat het tijdig is betaald, of;

    • b. herziening van de beschikking tot terugvordering onder bijzondere omstandigheden.

  • 4. Bij toekenning van de hardheidstegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, wordt de beschikking tot vaststelling of tot terugvordering, bedoeld in het tweede lid, niet herzien.

  • 5. De hardheidstegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegekend indien het verzoek betrekking heeft op een of meer beschikkingen tot vaststelling of tot terugvordering die in totaal hebben geleid tot een terug te vorderen bedrag van ten minste € 1.500 per berekeningsjaar.

  • 6. De hardheidstegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, bedraagt hetgeen zou worden uitbetaald of verrekend bij herziening van een beschikking tot vaststelling of tot terugvordering indien de termijnen, bedoeld in het tweede lid, waarbinnen herziening mogelijk is, niet zouden gelden. Ingeval over een berekeningsjaar rente als bedoeld in artikel 29 in rekening is gebracht, wordt bij het vaststellen van de hardheidstegemoetkoming die rente voor zover betaald of verrekend naar evenredigheid herzien.

  • 7. De hardheidstegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, blijft achterwege voor zover op andere wijze in een compensatie, herziening, hardheidstegemoetkoming, O/GS-tegemoetkoming of vergoeding ter zake van de onbillijkheden van overwegende aard, bedoeld in het eerste lid, is of wordt voorzien.

  • 8. Op de uit te betalen hardheidstegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, is artikel 30 van overeenkomstige toepassing.

  • 9. De beschikking tot toekenning van de hardheidstegemoetkoming, bedoeld in het derde lid, wordt vastgesteld binnen een termijn van zes maanden na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het tweede lid. Deze termijn kan eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd.

  • 10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het eerste tot en met negende lid.

  • 11. Het ontwerp voor een krachtens het tiende lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken na de overlegging van het ontwerp. Indien binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de ministeriële regeling bij wet wordt geregeld, wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de ministeriële regeling niet vastgesteld. Dit lid geldt niet ten aanzien van de eerste vaststelling van de ministeriële regeling.

Artikel 49a. Vangnetbepaling

In bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen kan onder bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur te stellen regels op een voor 1 januari 2024 aan de Belastingdienst/Toeslagen gedaan verzoek van de belanghebbende een bijzondere tegemoetkoming worden toegekend indien sprake is van een bijzonder schrijnend geval waarin toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in de Wet kinderopvang, heeft geleid tot ernstige onbillijkheden van overwegende aard, die zich hebben voorgedaan bij een beschikking tot vaststelling of tot terugvordering inzake de kinderopvangtoeslag, dan wel bij het niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling vanwege de onterechte kwalificatie opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering inzake de kinderopvangtoeslag, welke onbillijkheden zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van de belanghebbende te laten en waarvoor andere compensaties, herzieningen, hardheidstegemoetkomingen, O/GS-tegemoetkomingen of vergoedingen ter zake van die onbillijkheden niet voldoende zijn. De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld, wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 49b. Compensatieregeling

  • 1. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan de rijksbelastingdienst in verband met een samenstel van zijn handelingen waarbij sprake is van institutionele vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in de Wet kinderopvang, volgens bij die regeling te stellen regels en binnen bij die regeling te stellen kaders, aan de belanghebbenden compensatie verlenen. Deze compensatie geschiedt in verband met het door die handelingen door die belanghebbenden ondervonden nadeel, voor zover de reguliere bestuursrechtelijke rechtsmiddelen voor 23 oktober 2019 onvoldoende toereikend werden geacht om dit nadeel geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken en dit nadeel niet is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan de belanghebbenden toerekenbaar zijn. Het vaststellen van de beschikking tot toekenning van de compensatie geschiedt op een door de belanghebbende voor 1 januari 2024 aan de Belastingdienst/Toeslagen gedaan verzoek. De compensatie blijft achterwege voor zover op andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is of wordt voorzien. Aan de ministeriële regeling kan terugwerkende kracht worden toegekend.

  • 2. De Belastingdienst/Toeslagen kan een toegekende compensatie herzien indien de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming of de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming alsnog op een hoger bedrag is vastgesteld dan waarmee bij de bepaling van de hoogte van de compensatie rekening is gehouden. De herziening bedraagt het hieruit voortvloeiende verschil, doch maximaal het bedrag van de eerder vastgestelde beschikking tot vaststelling, voor zover dat deel uitmaakt van de compensatie, bedoeld in het eerste lid. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de beschikking tot terugvordering of beschikking tot herziening van de terugvordering. Voor zover de compensatie betrekking heeft op een vergoeding van over een berekeningsjaar in rekening gebrachte en betaalde of verrekende rente als bedoeld in artikel 29 of op een vergoeding die betrekking heeft op overeenkomstige toepassing van rente als bedoeld in artikel 27 inzake het betreffende berekeningsjaar, wordt het bedrag van de compensatie verminderd met de over hetzelfde berekeningsjaar over de in de eerste zin bedoelde verhoging vergoede rente, bedoeld in artikel 27, doch maximaal met het bedrag dat in de compensatie ter zake van voornoemde rentecomponenten is begrepen.

  • 3. Indien de compensatie, bedoeld in het eerste lid, in de situatie, bedoeld in het tweede lid, wordt herzien, kan het daaruit voortvloeiende terug te vorderen bedrag worden verrekend met het aan de belanghebbende over hetzelfde berekeningsjaar uit te betalen bedrag van de verhoging, bedoeld in het tweede lid, eerste zin. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de beschikking tot terugvordering of beschikking tot herziening van de terugvordering.

  • 4. Het ontwerp voor een krachtens het eerste lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken na de overlegging van het ontwerp. Indien binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de ministeriële regeling bij wet wordt geregeld, wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de ministeriële regeling niet vastgesteld. Dit lid geldt niet ten aanzien van de eerste vaststelling van de ministeriële regeling.

Artikel 49c. O/GS-tegemoetkomingsregeling

  • 1. Op een voor 1 januari 2024 aan de Belastingdienst/Toeslagen gedaan verzoek van de belanghebbende kan een O/GS-tegemoetkoming worden toegekend indien sprake is van een geval waarin toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in de Wet kinderopvang, heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard, die zich hebben voorgedaan bij het niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling vanwege de onterechte kwalificatie als opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering inzake de kinderopvangtoeslag, welke onbillijkheden zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van de belanghebbende te laten.

  • 2. De O/GS-tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 30 procent van het bedrag van de terugvordering inzake de kinderopvangtoeslag ten aanzien waarvan geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend vanwege de onterechte kwalificatie als opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner ten aanzien van het ontstaan van die terugvordering inzake de kinderopvangtoeslag.

  • 3. De O/GS-tegemoetkoming blijft achterwege indien ten aanzien van de terugvordering, bedoeld in het eerste lid, recht bestaat op compensatie als bedoeld in artikel 49b, eerste lid, over hetzelfde berekeningsjaar.

  • 4. Op de uit te betalen O/GS-tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, is artikel 30 van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De beschikking tot toekenning van de O/GS-tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld binnen een termijn van zes maanden na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid. Deze termijn kan eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd.

Artikel 49d. Samenloop verzoeken

  • 1. Alleen ten aanzien van de voorbereiding van een beschikking als bedoeld in dit hoofdstuk, wordt een verzoek tot toepassing van een of meer van de artikelen van dit hoofdstuk, tenzij uit het verzoek het tegendeel blijkt, geacht te zijn gericht op de toepassing van alle artikelen van dit hoofdstuk die voorzien in een tegemoetkoming of een compensatie.

  • 2. Indien een verzoek tot toepassing van een of meer van de artikelen van dit hoofdstuk wordt gevolgd door een verzoek tot toepassing van een van de andere artikelen van dit hoofdstuk, wordt de beslistermijn inzake laatstgenoemd verzoek verminderd met het reeds verstreken deel van de voor eerstgenoemd verzoek geldende beslistermijn. De aldus resterende beslistermijn bedraagt minimaal de beslistermijn van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 49e. Commissies

  • 1. Bij ministeriële regeling stelt Onze Minister commissies in met het oog op de uitvoering van de artikelen 49 tot en met 49b.

  • 2. De commissies hebben tot taak het dossier van een belanghebbende te voorzien van een oordeel of advies over de toepassing van artikel 49, 49a of 49b. De Belastingdienst/Toeslagen verstrekt daarvoor een afschrift van de op de zaak betrekking hebbende documenten, waaronder mede wordt begrepen die informatie die niet aan het dossier is toegevoegd, maar wel van invloed is geweest bij de beoordeling of behandeling ervan, aan de betreffende commissie.

  • 3. De Belastingdienst/Toeslagen zendt het besluit omtrent de toepassing van artikel 49, 49a of 49b aan de belanghebbende tezamen met het oordeel of advies van de betreffende commissie en de documenten die direct ten grondslag liggen aan het besluit. Indien het besluit ten nadeel van de belanghebbende afwijkt van het oordeel of het advies van de betreffende commissie, wordt het besluit extra gemotiveerd.

  • 4. De Belastingdienst/Toeslagen verstrekt desgevraagd tevens het onderzoeksdossier, inclusief die informatie die niet aan het dossier is toegevoegd, maar wel van invloed is geweest bij de beoordeling ervan, aan de belanghebbende.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de commissies.

Artikel 49f. Oudercommissie

  • 1. Bij ministeriële regeling stelt Onze Minister een commissie in bestaande uit getroffen ouders.

  • 2. De commissie, bedoeld in het eerste lid, heeft tot taak het gevraagd en ongevraagd adviseren van Onze Minister over de uitvoering, juridische aspecten en beleid van en communicatie over de hersteloperatie, gericht op het herstellen van de problemen in de kinderopvangtoeslag, mede naar aanleiding van het eindrapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de commissie.

ARTIKEL II

Indien een belanghebbende voorafgaand aan de inwerkingtredingsdatum, bedoeld in artikel III, een verzoek heeft gedaan dat inhoudelijk overeenkomt met een verzoek als bedoeld in artikel 49, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, wordt dit verzoek na die inwerkingtredingsdatum geacht een verzoek te zijn als bedoeld in artikel 49, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en wordt dit verzoek voor de toepassing van artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen geacht te zijn ontvangen op die inwerkingtredingsdatum.

ARTIKEL IIA

Onze Minister van Financiën zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL IV

Deze wet wordt aangehaald als: Wet hardheidsaanpassing Awir.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 1 juli 2020

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën, A.C. van Huffelen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

Uitgegeven de zesde juli 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 468

Naar boven