Besluit van 11 mei 2020 tot wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 in verband met de overheveling van de integreerbare delen van de integratie-uitkering Sociaal domein naar de algemene uitkering van het gemeentefonds

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 maart 2020, nr. 2020-0000169036, mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikel 8, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 april 2020, nr. W04.20.0098/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 april 2020, nr. 2020-0000201176, mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Maatstaf 3a komt te luiden:

3a. Maatstaf éénouderhuishoudens met 2 of meer kinderen

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één ouder met 2 of meer thuiswonende kinderen.

CBS

 

B

Na maatstaf 3a worden vier maatstaven ingevoegd, luidende:

3b. Maatstaf éénpersoonshuishoudens

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon.

CBS

 

3c. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 65 t/m 74 jaar

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 65 t/m 74 jaar.

CBS

 

3d. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 75 t/m 84 jaar

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 75 t/m 84 jaar.

CBS

 

3e. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 85 jaar en ouder

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 85 jaar en ouder.

CBS

 

C

Maatstaf 4 komt te luiden:

Maatstaf jongeren

Het aantal inwoners van een gemeente dat jonger is dan 18 jaar.

CBS

 

D

Maatstaf 4a vervalt.

E

Maatstaf 5 komt te luiden:

Maatstaf inwoners jonger dan 65 jaar

Het aantal inwoners van een gemeente dat jonger is dan 65 jaar.

CBS

 

F

Maatstaf 5a komt te luiden:

5a. Maatstaf inwoners 65 jaar en ouder

Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 65 jaar en ouder.

CBS

 

G

Na maatstaf 5a worden drie maatstaven ingevoegd, luidende:

5b. Maatstaf inwoners 65 t/m 74 jaar

Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 65 t/m 74 jaar.

CBS

 

5c. Maatstaf inwoners 75 t/m 84 jaar

Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd

75 t/m 84 jaar.

CBS

 

5d. Maatstaf inwoners 85 jaar en ouder

Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 85 jaar en ouder.

CBS

 

H

Maatstaf 7 komt te luiden:

7. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen

Het aantal huishoudens in de gemeente met een inkomen hoger dan inkomensgrens a en niet hoger dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.

CBS

Inkomensstatistiek: stand 31 december 2014, voor het aantal huishoudens geïndexeerd naar het uitkeringsjaar

I

Maatstaf 7a komt te luiden:

7a. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen met drempel

Het aantal huishoudens in de gemeente volgens maatstaf 7, voor zover dit aantal méér is dan 10% van het aantal woonruimten in de gemeente.

CBS

Zie maatstaf 7

J

Na maatstaf 7b worden vier maatstaven ingevoegd, luidende:

7c. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 65 t/m 74 jaar

Het aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 65 tot en met 74 jaar, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.

CBS

Zie maatstaf 7

7d. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 75 t/m 84 jaar

Het aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.

CBS

Zie maatstaf 7

7e. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 85 jaar en ouder

Het aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 85 jaar en ouder, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.

CBS

Zie maatstaf 7

7f. Maatstaf jongeren in gezinnen met armoederisico

Het aandeel minderjarige kinderen in huishoudens waarvan het inkomen maximaal 120% van het sociaal minimum bedraagt in procenten van het totaalaantal huishoudens met minderjarige kinderen met inkomen, vermenigvuldigd met het aantal inwoners jonger dan 18 jaar.

CBS

Zie maatstaf 7

K

Maatstaf 8a komt te luiden:

8a. Maatstaf loonkostensubsidie

Het aantal verstrekte loonkostensubsidies door een gemeente op grond van de Participatiewet aan inwoners van die gemeente die niet ook bijstand als bedoeld in maatstaf 8 ontvangen.

CBS

31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

L

Na maatstaf 8a worden elf maatstaven ingevoegd, luidende:

8b. Maatstaf bijstandshuishoudens met minderjarige kinderen

Het driejarig gemiddelde van het aantal particuliere huishoudens met minderjarige kinderen in een gemeente – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden thuiswonend en beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:

1. de Wet werk en bijstand (tot 2015);

2. de Participatiewet (vanaf 2015);

3. het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

CBS

31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar

8c. Maatstaf éénouderhuishoudens die bijstand ontvangen

Het driejarig gemiddelde van het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één ouder met een of meer thuiswonende kinderen – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:

1. de Wet werk en bijstand (tot 2015)

2. de Participatiewet;

3. het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

CBS

31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar

8d. Maatstaf re-integratie klassiek

De gemeente ontvangt een startbedrag dat gelijk is aan de gemiddelde re-integratie-uitgaven per inwoner in de leeftijd van 15 tot 65 jaar. Op grond van de volgende sub-verdeelmaatstaven wordt dat bedrag verhoogd of verlaagd, naargelang de gemeente negatief respectievelijk positief afwijkt van het gemiddelde van elke sub-verdeelmaatstaf:

1. Totale doelgroep participatiedeel van de Participatiewet;

2. Personen met een bijstands(gerelateerde) uitkering;

3. Het vijfjarig gemiddelde van het aantal personen in de beroepsbevolking;

4. Het vijfjarig gemiddelde van het aantal lager opgeleiden;

5. Banenratio.

CBS; UWV; BRP; Atlas voor Gemeenten

1. 31 december van het jaar, twee jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

2. 31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

3. 31 december van elk van de vijf jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar

4. 31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar

5. Stand 2011

9. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen particuliere huishoudens

Het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden.

CBS

Inkomensstatistiek: stand 31 december 2014, voor het aantal huishoudens geïndexeerd naar het uitkeringsjaar

9a. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens met kinderen

Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens met kinderen.

CBS

Zie maatstaf 9

9b. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 65 t/m 74 jaar

Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 65 tot en met 74 jaar.

CBS

Zie maatstaf 9

9c. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 75 t/m 84 jaar

Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar.

CBS

Zie maatstaf 9

9d. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 85 jaar en ouder

Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 85 jaar en ouder.

CBS

Zie maatstaf 9

10. Medicijngebruik met drempel

Het aantal inwoners van een gemeente dat wordt ingedeeld in een farmaceutische kostengroep op basis van de declaratiegegevens van de zorgverzekeraars en het risicovereveningsmodel.

Vektis

Declaratiegegevens uit het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; inwoneraantal op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; Risicovereveningsmodel 2018

10a. Ouders met langdurig psychisch medicijngebruik

Het aantal ouders met minderjarige kinderen dat wordt ingedeeld in een farmaceutische kostengroep vanwege langdurig gebruik van medicijnen voor chronische psychische aandoeningen.

Vektis; CBS; BRP; Belastingdienst

Declaratiegegevens uit het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; huishoudensstatistiek van 1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

10b. Bedden

Het aantal bedden in GGZ-instellingen, verpleeghuizen en instellingen voor verstandelijk gehandicapten. Daarbij gelden de volgende factoren:

1. een factor 26 voor bedden in de geestelijke gezondheidszorg;

2. een factor 132,3 voor verpleeghuisbedden;

3. een factor 365 voor bedden in instellingen voor verstandelijk gehandicapten.

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Stand 2004

M

Maatstaf 11 komt te luiden:

11. Maatstaf uitkeringsontvangers

Het aantal huishoudens met een uitkering volgens maatstaf 8 plus:

1. Het aantal inwoners in een gemeente dat een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);

2. Het aantal personen in de gemeente beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:

a. bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;

b. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

c. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

d. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;

e. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

f. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of

g. het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds.

1: SZW

2, onderdeel a: de Algemene Pensioen Groep (APG)

2, onderdelen b t/m f: het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV)

2, onderdeel g: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg

31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

N

Na maatstaf 11 worden twee maatstaven ingevoegd, luidende:

11a. Uitkeringsontvangers minus bijstandontvangers

Het totaal van:

1. Het aantal inwoners in een gemeente dat een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);

2. Het aantal personen in de gemeente beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:

a. bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;

b. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

c. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

d. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;

e. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

f. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of

g. het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds.

1: SZW

2, onderdeel a: de Algemene Pensioen Groep (APG)

2, onderdelen b t/m f: het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV)

2, onderdeel g: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg

31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

11b. Wajong

Het aantal personen met een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

CBS

De meest recente op het uitkeringsjaar of een daarvóór gelegen tijdstip betrekking hebbende statistiek

O

Na maatstaf 15c worden drie maatstaven ingevoegd, luidende:

15d. Basisonderwijsleerlingen met leerlinggewicht 0,3

Het aantal leerlingen dat basisonderwijs volgt in de zin van de Wet op het Primair Onderwijs en van wie beide ouders een schoolopleiding hebben gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend beroepsonderwijs.

Basisregister Onderwijsnummer; Basisregister Instellingen

1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

15e. Basisonderwijsleerlingen met leerlinggewicht 1,2

Het aantal leerlingen dat basisonderwijs volgt in de zin van de Wet op het Primair Onderwijs en van wie één ouder alleen basisonderwijs heeft gevolgd en van wie de andere ouder een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend beroepsonderwijs.

Basisregister Onderwijsnummer; Basisregister Instellingen

1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

15f. Extra groei jongeren

Het aantal jongeren in een gemeente verminderd met 110% van het aantal jongeren tien jaar eerder. Bij een negatieve uitkomst wordt het resultaat op nul gesteld.

CBS

 

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt, met uitzondering van artikel I, onderdelen H, I en J, terug tot en met 1 januari 2019.

  • 2. Artikel I, onderdelen H, I en J, werkt terug tot en met 1 januari 2016.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 mei 2020

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief

Uitgegeven de tiende juni 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Inleiding

Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Participatiewet. De gemeenten ontvingen de daarvoor benodigde financiële middelen tot en met 2018 via de integratie-uitkering Sociaal domein (IUSD). Conform het regeerakkoord1 is een groot deel van die integratie-uitkering met ingang van 2019 geïntegreerd in de algemene uitkering van het Gemeentefonds. Met dit besluit worden de bijbehorende verdeelmaatstaven met terugwerkende kracht opgenomen in het Besluit financiële verhouding 2001, waarin alle verdeelmaatstaven voor de algemene uitkering zijn opgenomen. Tevens worden enkele maatstaven herschikt ten behoeve van een zekere clusterindeling van de maatstaven. Dit betreft de maatstaven die zijn opgenomen onder de nummers 4a, 5 en 5a. Met dit besluit worden die maatstaven opgenomen onder de nummers 15f, 5a en 5c.

Achtergrond

Integratie-uitkeringen zijn uitkeringen waarbij de termijn van overgang naar de algemene uitkering vooraf is bepaald. Het gaat om niet-geoormerkte budgetten die tijdelijk apart gehouden worden van de algemene uitkering. Een integratie-uitkering heeft een vaste looptijd, en wordt als deze afloopt in beginsel toegevoegd aan de algemene uitkering.

Alleen de integreerbare onderdelen van de IUSD zijn per 2019 overgeheveld naar de algemene uitkering. Het betreft concreet de IUSD Wmo, met uitzondering van Beschermd wonen, de IUSD Jeugd, met uitzondering van Voogdij 18+ en het onderdeel Re-integratie klassiek van de IUSD Participatie. Daarnaast is de integratie-uitkering Wmo (huishoudelijke hulp) in zijn geheel overgeheveld. De onderdelen Beschermd wonen en Voogdij/18+, alsmede de onderdelen Wsw en Re-integratie nieuwe doelgroepen («Wajong», «Regulier werk» en «Beschut werk») worden niet met ingang van 2019 toegevoegd aan de algemene uitkering. Met de VNG is afgesproken dat de onderdelen Voogdij/18+, Wajong en Regulier werk van de IUSD per 2022 overgaan. Het onderdeel Beschermd wonen zal op termijn ook overgaan, maar over (het verdeelmodel van) dat onderdeel worden nog afspraken gemaakt. De onderdelen Wsw en Beschut werk zullen met ingang van 2021 worden omgezet in een decentralisatie-uitkering.

Consultatie

Het ontwerpbesluit is voor advies voorgelegd aan de VNG. De VNG heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen dit besluit, omdat daarmee enkel eerdere besluitvorming in relatie tot de IUSD wordt vastgelegd in het Besluit financiële verhouding 2001.

Lasten

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de regeldruk of administratieve lasten.

II. Artikelsgewijze toelichting

Voor de in dit besluit toegevoegde maatstaven met een complexe berekeningswijze is een artikelsgewijze toelichting opgenomen.

Artikel I, onderdelen H, I en J

Voor de berekening van de maatstaven lage inkomens (7, 7a, 7c, 7d en 7e) en de maatstaven die zijn gerelateerd aan het gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (9 tot en met 9d) wordt gebruik gemaakt van de jaarlijkse inkomensstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het CBS heeft die statistiek met ingang van het jaar 2015 herzien, omdat de nauwkeurigheid van de statistiek door technologische ontwikkelingen kon worden vergroot.2 Voor de berekening van de hiervoor genoemde maatstaven wordt echter niet de herziene inkomensstatistiek gebruikt, omdat die tot onvoorziene en ongewenste herverdeeleffecten leidt. In plaats daarvan worden de maatstaven bevroren met ingang van uitkeringsjaar 2016. Wel vindt jaarlijkse indexatie plaats met de procentuele groei van het aantal huishoudens.

Artikel I, onderdeel K

De maatstaf loonkostensubsidie (8a) wordt gewijzigd, omdat het CBS vanaf uitkeringsjaar 2019 een correctie doorvoert op personen die zowel staan geregistreerd als bijstandsontvanger als ontvanger van een loonkostensubsidie. Dit kan zich voordoen wanneer een loonkostensubsidie wordt aangevuld met een bijstandsuitkering. Personen bij wie dit zich voordoet, worden enkel nog toegerekend aan de verdeelmaatstaf bijstandontvangers (8).

Artikel I, onderdeel L

De maatstaf re-integratie klassiek (8d) wordt verdeeld aan de hand van een startbedrag en de volgende sub-verdeelmaatstaven.

De totale doelgroep participatiedeel van de Participatiewet (sub-verdeelmaatstaf 1) bestaat per gemeente uit de bevolking van 15 jaar tot de AOW-leeftijd, minus:

  • Werkenden zonder steun van de overheid;

  • Arbeidsongeschikten met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

  • Niet-werkenden met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet;

  • Onderwijsvolgenden van 15 tot 29 jaar.

Tot de groep personen met een bijstands(gerelateerde)uitkering (sub-verdeelmaatstaf 2) behoren de inwoners van de gemeente met een uitkering op grond van de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz).

Tot de beroepsbevolking (sub-verdeelmaatstaf 3) behoren de inwoners van de gemeente in de leeftijd van 15 tot 75 jaar, de institutionele bevolking uitgezonderd, die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking) en die geen betaald werk hebben, maar wel recent gezocht hebben naar werk en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking). Bij betaald werk gaat het om werkzaamheden ongeacht de arbeidsduur.

Tot lager opgeleiden (sub-verdeelmaatstaf 4) worden personen gerekend met basisonderwijs, vmbo-basisberoep/kaderberoep of mbo-1 als hoogst behaalde opleiding.

De banenratio (sub-verdeelmaatstaf 5) betreft het aantal banen op een acceptabele reistijd ten opzichte van de beroepsbevolking. Banen die dichterbij zijn, tellen daarin zwaarder mee als banen die een langere reistijd hebben. Gemeenten met relatief weinig bereikbare banen (dus met een lagere banenratio) ontvangen verhoudingsgewijs meer middelen dan gemeenten met veel banen. Deze sub-verdeelmaatstaf is bevroren (stand 2011).

Het startbedrag wordt verhoogd of verlaagd, naargelang de gemeente negatief respectievelijk positief afwijkt van het gemiddelde van elke sub-verdeelmaatstaf. Als een gemeente bijvoorbeeld meer bijstandsgerechtigden of minder bereikbare banen dan gemiddeld heeft, dan krijgt deze gemeente een opslag op het startbedrag gelijk aan de afwijking van het gemiddelde. Als de gemeente juist minder bijstandsgerechtigden of meer bereikbare banen heeft dan gemiddeld, dan wordt het startbedrag verlaagd met de afwijking van het gemiddelde. Indien na aftrek van de sub-verdeelmaatstaven (van het startbedrag) de uitkomst negatief is, wordt het bedrag op nul gesteld.

Bij de maatstaven 9 tot en met 9d wordt gerekend met het gemiddeld gestandaardiseerd inkomen. Het gemiddeld gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden en fungeert als maat voor de welvaart van een huishouden. Aan de hand van equivalentiefactoren, waarin de schaalvoordelen die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding tot uitdrukking zijn gebracht, worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Daarmee wordt het welvaartsniveau van de verschillende typen huishoudens inzichtelijk gemaakt. Vanaf uitkeringsjaar 2016 zijn deze maatstaven bevroren, waarna indexatie plaatsvindt met de procentuele groei van het aantal huishoudens. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op Artikel I, onderdelen H, I en J.

Bij de maatstaven 10 en 10a wordt op basis van de declaratiegegevens van de zorgverzekeraars en het risicovereveningsmodel bepaald hoeveel inwoners van een gemeente in een farmaceutische kostengroep (FKG) vallen. Iemand valt binnen een FKG als hij of zij minimaal 180 dagen per jaar medicijnen gebruikt die passen bij een bepaalde chronische aandoening. Een persoon wordt meegerekend voor alle FKG’s waarin hij of zij valt.

Artikel II

Bij de invoeringstermijn is artikel 8, vierde lid, van de Financiële-verhoudingswet in acht genomen.

Aan dit besluit is terugwerkende kracht verleend. Met uitzondering van artikel I, onderdelen H, I en J, werkt dit besluit terug tot en met 1 januari 2019. Hiermee wordt aangesloten bij de datum waarop de integratie-uitkering Sociaal domein is toegevoegd aan de algemene uitkering van het Gemeentefonds.

Artikel I, onderdelen H, I en J, werkt terug tot en met 1 januari 2016. Dit betreft de verdeelmaatstaven lage inkomens, die met ingang van uitkeringsjaar 2016 worden bevroren. Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdelen H, I en J.

Deze nota van toelichting is mede namens de staatssecretaris van Financiën opgesteld.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven