Besluit van 11 mei 2020 tot wijziging van onder meer het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 en het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 ter implementatie van richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PbEU 2018, L 156) (Implementatiebesluit wijziging vierde anti-witwasrichtlijn)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 8 januari 2020, 2019-0000195748, directie Financiële Markten, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

Gelet op de artikelen 23c, eerste lid, 23h, vijfde lid, en 23j, derde lid, en 31, eerste en tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, artikel 15, derde en vierde lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 en artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 februari 2020, nr. W06.19.0429/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 19 februari 2020, 2020-0000034603, directie Financiële Markten, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 wordt gewijzigd als volgt:

A

Voor artikel 1 wordt het opschrift «§1. Inleidende bepalingen» geplaatst.

B

In artikel 1 wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

aanbieder:

aanbieder als bedoeld in artikel 23b van de wet;

C

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a.

  • 1. De bij de registratie aan te leveren gegevens, bedoeld in artikel 23c, eerste lid, van de wet zijn in ieder geval:

    • a. contactgegevens van de aanbieder;

    • b. gegevens met betrekking tot de bedrijfsvoering en de zeggenschapsstructuur van de aanbieder;

    • c. gegevens met betrekking tot personen die het beleid van de aanbieder bepalen of mede bepalen alsmede personen die al dan niet middellijk een gekwalificeerde deelneming houden in de aanbieder;

    • d. gegevens die verband houden met de naleving van de wet of de Sanctiewet 1977;

    • e. overige bij ministeriële regeling te bepalen gegevens.

  • 2. De gegevens bedoeld in het eerste lid kunnen nader worden uitgewerkt bij ministeriële regeling.

D

Voor artikel 2 wordt de aanduiding «§2. Nadere uitwerking definities politiek prominente personen en uiteindelijk belanghebbende» geplaatst.

E

In artikel 2 wordt het tweede derde lid vernummerd tot vierde lid.

F

Voor artikel 5 wordt de aanduiding §3. Nadere regels betrouwbaarheid» geplaatst.

G

De artikelen 5 tot en met 9 komen te luiden:

Artikel 5

De Nederlandsche Bank stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 23h, tweede lid, van de wet buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten.

Artikel 6

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 5, in ieder geval de antecedenten genoemd in bijlage 2 in aanmerking.

Artikel 7

  • 1. De Nederlandsche Bank verkrijgt inzicht in de in artikel 5 bedoelde voornemens, handelingen en antecedenten op grond van:

    • a. door betrokkene verstrekte gegevens en inlichtingen;

    • b. door de Landelijke Officier van Justitie verstrekte politiegegevens;

    • c. gegevens uit de registratie, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet controle op rechtspersonen;

    • d. gegevens en inlichtingen, verkregen van de Belastingdienst;

    • e. gegevens en inlichtingen, verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op personen die op die markten werkzaam zijn;

    • f. ambtsberichten van het Openbaar Ministerie;

    • g. inlichtingen, verkregen van door betrokkene opgegeven referenties;

    • h. gegevens uit openbare bronnen;

    • i. inlichtingen, verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen, bewindvoeringen of noodregelingen waarbij de in artikel 1c bedoelde persoon betrokken is geweest;

    • j. inlichtingen, verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene; of

    • k. gegevens en inlichtingen, verkregen uit andere bij ministeriële regeling aan te wijzen bronnen.

  • 2. Indien de gegevens of inlichtingen, verkregen overeenkomstig het eerste lid, de Nederlandsche Bank aanleiding geven tot nader onderzoek, kan de Nederlandsche Bank ook inlichtingen inwinnen en gegevens opvragen bij andere personen of instanties dan genoemd in dat lid. De Nederlandsche Bank stelt de betrokkene in dat geval vooraf schriftelijk in kennis van:

    • a. de reden van het nadere onderzoek;

    • b. de personen of instanties bij wie nadere gegevens of inlichtingen zullen worden ingewonnen; en

    • c. de aard van de nadere gegevens of inlichtingen.

Artikel 8

  • 1. De betrouwbaarheid van de betrokkene staat niet buiten twijfel indien:

    • a. deze onherroepelijk veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage 2, waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak minder dan acht jaren zijn verstreken;

    • b. deze veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage 2, waarbij de uitspraak nog niet onherroepelijk is of waarbij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht of meer jaren zijn verstreken;

    • c. deze veroordeeld is terzake van een overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen of artikel 65 van de Invorderingswet 1990, waarbij betrokkene veroordeeld is tot een gevangenisstraf of boete; of

    • d. deze een vergrijpboete van meer dan € 62.500 opgelegd heeft gekregen terzake van een feit, genoemd in onderdeel 5 van bijlage 2, en het besluit waarbij de vergrijpboete is opgelegd onherroepelijk is geworden of waarbij ten minste de rechter in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.

  • 2. De Nederlandsche Bank kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 9, afwijken van het eerste lid, ten aanzien van de onderdelen b, c en d.

Artikel 9

De Nederlandsche Bank neemt bij de vaststelling van de betrouwbaarheid in aanmerking:

  • a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;

  • b. de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

  • c. de overige belangen van de aanbieder en de betrokkene.

H

Voor artikel 10 wordt de aanduiding §4. Integere en beheerste bedrijfsvoering» geplaatst.

I

De artikelen 10 en 11 worden vervangen door de volgende drie artikelen:

Artikel 10

Een aanbieder beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van belangen van:

  • a. personen die het beleid van de aanbieder bepalen of mede bepalen;

  • b. indien van toepassing, bestuurders van de aanbieder of een rechtspersoon of vennootschap van dezelfde groep;

  • c. indien van toepassing, personen die belast zijn met de compliancefunctie of auditfunctie of lid zijn van een orgaan belast met het intern toezicht op de aanbieder;

  • d. indien van toepassing, andere werknemers of personen die in opdracht van de aanbieder werkzaamheden verrichten met een taak of functie waarin belangenverstrengeling zich redelijkerwijs zou kunnen voordoen.

Artikel 10a

Een aanbieder draagt er zorg voor dat het beleid, bedoeld in artikel 23j, eerste lid, van de wet, wordt vertaald in procedures en maatregelen.

Artikel 11

  • 1. De bedrijfsvoering van een aanbieder bestaat ten minste uit:

    • a. een duidelijke, evenwichtige en adequate organisatiestructuur; en

    • b. een duidelijke, evenwichtige en adequate verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

  • 2. De bedrijfsvoering is afgestemd op de aard en de omvang van de integriteitsrisico’s van de aanbieder.

  • 3. De bedrijfsvoering wordt op inzichtelijke wijze vastgelegd.

J

Tabel 2 van de Bijlage Indicatorenlijst wordt gewijzigd als volgt:

1. «artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, van de wet» wordt telkens vervangen door «artikel 1a, vierde lid, onderdeel n, van de wet».

2. «artikel 1a, vierde lid, onderdeel k, van de wet» wordt vervangen door «artikel 1a, vierde lid, onderdeel o, van de wet».

3. «artikel 1a, vierde lid, onderdeel l, van de wet» wordt telkens vervangen door «artikel 1a, vierde lid, onderdeel p, van de wet».

4. Er worden drie rijen toegevoegd, luidende:

Kopers en verkopers van kunstvoorwerpen (artikel 1a, vierde lid, onderdeel k, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie van € 20.000,– of meer.

Aanbieders van wisseldiensten tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta (artikel 1a, vierde lid, onderdeel l, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie van een bedrag van € 15.000,– of meer.

Een transactie van een bedrag van € 10.000,– of meer waarbij een omwisseling plaatsvindt tussen virtuele valuta en contante fiduciaire valuta.

Aanbieders van bewaarportemonnees (artikel 1a, vierde lid, onderdeel m, van de wet)

Een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme.

Een transactie van een bedrag van € 15.000,– of meer.

K

Voor de tekst «Bijlage indicatorenlijst» wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

L

Na bijlage 1 wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

2. Bijlage antecedenten

Bijlage behorend bij artikel 6

1. Strafrechtelijke antecedenten
1.1. Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

  • het in of vanuit Nederland, beschikkende over voorwetenschap, verrichten of bewerkstelligen van transacties in bepaalde effecten (artikelen 5:53 en 5:56 van de Wet op het financieel toezicht juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);

  • het doorgeven van voorwetenschap als bedoeld in de artikelen 5:53 en 5:56 van de Wet op het financieel toezicht of de nadrukkelijke aanbeveling bepaalde transacties te doen zonder daarbij de voorwetenschap door te geven (artikel 5:57 van die wet juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);

  • handel met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);

  • het iemand aanraden of ertoe aanzetten om te handelen met voorwetenschap (artikelen 8 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);

  • het wederrechtelijk mededelen van voorwetenschap (artikelen 10 en 14 van de verordening marktmisbruik juncto de artikelen 1, onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten);

  • overtreding van een andere bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van ten minste de vierde categorie;

  • deelneming aan een criminele en of terroristische organisatie (artikelen 140 tot en met 140a van het Wetboek van Strafrecht (WvSr));

  • valsheid in geschrifte (artikel 225 van het WvSr);

  • opzettelijk verstrekken van onware gegevens (artikel 227a van het WvSr);

  • opzettelijk schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (artikel 227b van het WvSr);

  • diefstal onder verzwarende omstandigheden (artikelen 311 en 312 van het WvSr);

  • verduistering (artikelen 321 tot en met 323 van het WvSr);

  • benadeling van schuldeisers of rechthebbenden (artikelen 340 tot en met 348 van het WvSr);

  • opzetheling (artikel 416 van het WvSr);

  • witwassen (artikelen 420bis tot en met 420ter van het WvSr);

  • financieren van terrorisme (artikel 421 van het WvSr); of

  • overtreding van een of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

2. Overige strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a
2.1. Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, mislukte uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

Wetboek van Strafrecht:

  • openbare orde en discriminatie (artikelen 131 tot en met 151a);

  • gemeengevaarlijke misdrijven (artikelen 157 tot en met 175);

  • openbaar gezag (artikelen 177 tot en met 207a );

  • muntmisdrijven (artikelen 208 tot en met 215);

  • andere valsheiddelicten dan muntmisdrijven (artikelen 216 tot en met 235);

  • opzettelijk verstrekken van onware gegevens (artikel 227a);

  • opzettelijk schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (artikel 227b);

  • misdrijven tegen de zeden (artikelen 242, 246, 243 tot en met 245, 247 tot en met 250, 250ter);

  • bedreiging met geweld of misdrijf (artikel 285);

  • geweldsmisdrijven tegen het leven (artikelen 287 tot en met 294);

  • mishandeling (artikelen 300 tot en met 306);

  • dood en lichamelijk letsel door schuld (artikelen 307 tot en met 309);

  • eenvoudige diefstal (artikel 310);

  • diefstal onder verzwarende omstandigheden (artikel 311);

  • diefstal met geweld (artikel 312);

  • afpersing (artikel 317);

  • verduistering (artikelen 321 tot en met 323);

  • bedrog (artikelen 326 tot en met 337);

  • benadeling van schuldeisers of rechthebbenden (artikelen 340 tot en met 348);

  • vernieling (artikelen 350 tot en met 354);

  • ambtsmisdrijven (artikelen 355 tot en met 380);

  • heling en schuldheling (artikelen 416 tot en met 417bis);

  • witwassen (artikelen 420bis tot en met 420quinquies);

  • financieren van terrorisme (artikel 421);

  • opgave van valse naam, academische titel etc. (artikel 435);

  • onbevoegd uitoefenen makelaardij (artikel 436a);

  • indruk wekken van officieel gesteund of erkend optreden (artikel 435b);

  • eigenmachtig handelen tijdens surséance (artikel 442);

  • verstrekken van onware gegevens (artikel 447c); of

  • schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (artikel 447d).

Algemene wet inzake de rijksbelastingen (AWR):

  • overtreding fiscale wetgeving (artikelen 68 en 69).

Opiumwet:

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben, etc. van harddrugs (artikel 2, eerste lid);

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben en vervaardigen van softdrugs (artikel 3, eerste lid); of

  • voorbereidingshandelingen met betrekking tot bereiden, verkopen, afleveren etc. en smokkelen van harddrugs (artikel 10a, eerste lid).

Wet op de economische delicten (WED):

Door de WED strafbaar gestelde gedragingen, met name verbodsbepalingen uit de financiële toezichtswetgeving en overtreding van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Wet wapens en munitie:

  • zonder erkenning wapen of munitie vervaardigen etc. (artikel 9, eerste lid), vervaardigen, voorhanden hebben etc. bepaalde wapens (artikel 13, eerste lid);

  • zonder consent bepaalde wapens of munitie doen binnenkomen of uitgaan etc. (artikel 14, eerste lid);

  • zonder vergunning of verlof vervoeren bepaalde wapens of munitie (artikel 22, eerste lid);

  • verboden voorhanden hebben van bepaalde wapens of munitie (artikel 26, eerste lid); of

  • verboden overdragen van bepaalde wapens of munitie (artikel 31, eerste lid).

Wegenverkeerswet 1994:

  • dood of letsel door schuld (artikel 6);

  • doorrijden na ongeval (artikel 7);

  • rijden onder invloed (artikel 8);

  • motorvoertuig besturen na ontzegging (artikel 9);

  • joyriding (artikel 11); of

  • medewerking weigeren aan onderzoek (artikel 163).

Algemene Douanewet

  • overtreding douanewetgeving (artikelen 10:5 en 10:6).

Invorderingswet 1990

  • overtreding fiscale wetgeving (artikelen 64 en 65).

Buitenlandse strafbepalingen

Onder veroordelingen worden ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

2.2. Transacties

Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr, artikel 76 van de AWR of artikel 10:15 van de Algemene Douanewet gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteit.

2.3. (Voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging

Betrokkene wordt ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten niet of niet verder vervolgd of voorwaardelijk niet of niet verder vervolgd, of is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

Onder al dan niet voorwaardelijk sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging worden ook verstaan soortgelijke uitspraken en maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

2.4. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, zoals blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is (geweest) bij een of meer van de onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten wordt ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland ter zake van daar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de onder 2.1 genoemde.

3. Financiële antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel b
3.1. Persoonlijk
  • betrokkene heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;

  • ten aanzien van betrokkene is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;

  • betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of

  • de persoonlijke financiële verplichtingen van betrokkene staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.

3.2. Zakelijk
  • de huidige of één van de voormalige werkgever(s) van betrokkene of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;

  • met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of

  • betrokkene is veroordeeld tot voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).

3.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

4. Toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel c
4.1. Toezichtantecedenten
  • het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens aan een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • een aan betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede-) verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder of toezichthoudende instantie en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid;

  • aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door Onze Minister van Justitie en Veiligheid ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68, tweede lid, 179, tweede lid, 125, tweede lid, onderscheidenlijk 235, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

4.2. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse financiële toezichtswetgeving regels zijn gesteld, welke gedraging of gedragingen die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

5. Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel d
5.1. Persoonlijk

Aan betrokkene is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.2. Zakelijk

Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.3. Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor de Nederlandsche Bank van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

6. Overige antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel e
  • de inschrijving van betrokkene bij het Dutch Securities Institute is door die instelling beëindigd;

  • betrokkene is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten in of buiten Nederland en deze procedure heeft jegens betrokkene tot maatregelen geleid; of

  • betrokkene is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).

ARTIKEL II

Artikel 13, eerste lid, van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt gewijzigd als volgt:

1. «4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, en derde lid» wordt vervangen door «4, eerste lid, tweede lid, derde lid, tweede volzin, en vierde lid».

2. In de numerieke volgorde worden ingevoegd:

23b

3

23c, derde lid

3

23e, eerste lid

2

23h, eerste, tweede en vierde lid

2

23i

2

23j, eerste en tweede lid

2

ARTIKEL III

Het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 wordt als volgt gewijzigd:

A

In bijlage 2, onderdeel A, wordt de volgende toezichtcategorie in de alfabetische volgorde ingevoegd:

  • Aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta;

B

In bijlage 2, onderdeel B, wordt onder vernummering van de onderdelen 1 tot en met 11 tot 2 tot en met 12, voor onderdeel 2 een onderdeel ingevoegd, luidende:

1. Aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta

a. Aanbieders voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta die op grond van artikel 23b, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zijn geregistreerd;

b. Aanbieders van bewaarportemonnees die op grond van artikel 23b, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zijn geregistreerd.

a. Omzet verkregen uit het aanbieden van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta;

b. Omzet verkregen uit het aanbieden van bewaarportemonnees.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn in werking treedt.

ARTIKEL V

Dit besluit wordt aangehaald als: Implementatiebesluit wijziging vierde anti-witwasrichtlijn.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 mei 2020

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de twintigste mei 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Algemeen

Dit besluit strekt samen met de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn tot implementatie van richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PbEU 2018, L 156) (hierna: de richtlijn). De implementatietermijn van de richtlijn verloopt 10 januari 2020.1

De wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn brengt verschillende wijzigingen aan in de vierde anti-witwasrichtlijn. Voor een uitgebreide toelichting op de inhoud hiervan wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn.2 Een belangrijke wijziging in de richtlijn ziet op de regulering van aanbieders van omwisseldiensten van omwisseldiensten voor virtuele valuta en voor aanbieders van bewaarportemonnees (hierna: aanbieders). Zij worden onder de reikwijdte van de vierde anti-witwasrichtlijn gebracht. Ook bepaalt de richtlijn dat deze aanbieders geregistreerd moeten zijn en dat personen die in deze aanbieders een leidinggevende functie hebben betrouwbaar en geschikt moeten zijn. De Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn regelt de registratieplicht van deze aanbieders, bepaalt dat deze aanbieders aan de verplichtingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moeten voldoen en stelt eisen aan de integere en beheerste bedrijfsvoering van deze aanbieders. Deze eisen worden in onderhavig besluit verder uitgewerkt. Om deze nieuwe verplichtingen die de Implementatiewet met zich brengt te kunnen handhaven is het voorts noodzakelijk dat het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt aangepast.

Bovenstaande wijzigingen worden verder toegelicht in de volgende paragraaf. Vervolgens wordt in paragraaf 3 stil gestaan bij de regeldruk voor het bedrijfsleven en de financiële gevolgen van dit besluit. In paragraaf 4 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van dit besluit. Tot slot worden in paragraaf 5 de opmerkingen van belanghebbenden bij de consultatie van het ontwerpbesluit besproken.

2. Belangrijkste wijzigingen

2.1 Nadere regels betrouwbaarheid

Op grond van 23h, tweede lid, Wwft moet de betrouwbaarheid van degenen die het beleid van de aanbieder bepalen of mede bepalen buiten twijfel staan. DNB stelt de betrouwbaarheid van deze personen vast. In dit besluit is uitgewerkt waaraan deze personen worden getoetst door DNB.

De betrouwbaarheidseis geldt als voorwaarde voor de registratie. De betrouwbaarheid van de medebeleidsbepalers alsmede van de houder(s) van een gekwalificeerde deelneming dient te zijn vastgesteld: zonder deze vaststelling kan DNB niet overgaan tot registratie. De toetsing is door DNB vastgelegd in de Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing. De wettelijke vormgeving van de betrouwbaarheidstoetsing in de Wwft is gelijk getrokken met regelingen hiervoor in de Wet op het financieel toezicht, de Wet toezicht accountantsorganisaties en de Wet toezicht trustkantoren 2018. Dit houdt in dat bij algemene maatregel van bestuur de elementen waaraan getoetst wordt, zijn uitgewerkt. De opgenomen bepalingen komen overeen met die over de betrouwbaarheidstoetsing in het Besluit prudentiële regels Wft. In het artikelsgewijs deel van deze toelichting is nader ingegaan op de verschillende elementen van de toetsing.

2.2 Beheerste en integere bedrijfsvoering

In het belang van de naleving van de wettelijke voorschriften en het beheersen van integriteitrisico’s moeten aanbieders beschikken over een beheerste en integere bedrijfsvoering. De Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn schrijft voor dat aanbieders hun bedrijfsvoering zodanig inrichten dat die integere en beheerste uitoefening is gewaarborgd. Ten behoeve daarvan moeten aanbieders onder andere belangenverstrengeling voorkomen en hun interne organisatie op de juiste manier inrichten. Deze regels over voorkoming van belangenverstrengeling en de interne organisatie komen grotendeels overeen met bedrijfsvoeringseisen die op grond van het Besluit prudentiële regels Wft gelden voor financiële ondernemingen waar de Wet op het financieel toezicht op van toepassing is.

2.3 Boetecategorieën

Bij de huidige systematiek wordt de hoogte van het basis- en maximumbedrag van een bestuurlijke boete op grond van de Wwft vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, aan de hand van een indeling in boetecategorieën. De implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn bevat een aantal nieuwe verplichtingen, met name voor aanbieders van diensten met virtuele valuta. De bepalingen in de Wwft die deze nieuwe verplichtingen bevatten, worden toegevoegd aan het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector zodat handhaving van die verplichtingen mogelijk wordt.

3. Financiële gevolgen en gevolgen voor de regeldruk

Voor de nalevingskosten en administratieve lasten die samenhangen met de in deze algemene maatregel van bestuur opgenomen verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat dient ter implementatie van wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn (zie ook Kamerstukken II, 2018–2019, 35 245, nr. 3).

Daarnaast heeft dit besluit financiële gevolgen voor aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta. In Nederland worden de kosten van het financieel toezicht gedragen door de onder toezicht staande partijen. Met de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn zijn de aanbieders van wisseldiensten tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta alsmede aanbieders van bewaarportemonnees onder het toezicht van DNB gebracht. Omdat zij nog niet eerder onder het toezicht vielen, moeten zij worden opgenomen in het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 als personen waaraan toezichtkosten worden doorberekend. Dit betekent dat de kosten van het doorlopend toezicht van DNB aan deze dienstverleners met een registratie worden doorberekend. De hoogte van de kosten voor individuele partijen is afhankelijk van de begrote kosten van DNB voor het desbetreffende jaar en het aantal en de omvang van de aanbieders van deze diensten. De kosten worden namelijk verdeeld onder de geregistreerde personen.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Dit besluit is in samenspraak met de uitvoerder en toezichthouder DNB tot stand gekomen. DNB heeft een uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets uitgevoerd. DNB benoemt vier aandachtspunten. Allereerst merkt DNB op dat zij, in lijn met het in begin 2019 uitgebrachte gezamenlijke advies met de AFM, nog steeds voorstander is van een vergunningplicht. Ten tweede geeft DNB aan een handhavingsrisico te zien bij aanbieders van diensten met virtuele valuta die vanuit een andere lidstaat diensten in Nederland aanbieden, omdat de wet niet verplicht dat zij over een bijkantoor moeten beschikken. In dat verband wijst DNB er op dat als het aantal buitenlandse aanbieders groot blijkt te zijn, dit gevolgen zal hebben voor de toezichtcapaciteit van DNB. DNB geeft aan tijdig te informeren indien deze gevolgen zich voordoen. Ten derde merkt DNB op dat het toezicht op aanbieders van diensten met virtuele valuta kosten met zich mee zal brengen en dat die kosten conform de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 worden doorbelast aan de sector. Tot slot geeft DNB aan het essentieel te vinden dat duidelijk wordt gecommuniceerd over de reikwijdte van het toezicht van DNB op aanbieders van diensten met virtuele valuta, aangezien dit toezicht zich bijvoorbeeld niet uitstrekt tot consumentenbescherming en prudentiële eisen. DNB merkt op bij die communicatie een belangrijke rol voor aanbieders zelf te zien en verzoekt om die reden om op korte termijn een bepaling omtrent «waarschuwingsbordjes» in de Wwft op te nemen. De volledige tekst van deze toets is te raadplegen via www.internetconsultatie.nl/besluitwijzigingamld4.

Ten aanzien van het eerste punt wordt opgemerkt dat naar aanleiding van het advies van de Raad van State bij het Implementatiewetsvoorstel, de vergunningplicht is gewijzigd in een registratieplicht. Omdat buitenlandse aanbieders die in Nederland diensten aanbieden zich bij DNB moeten registeren, is DNB bevoegd om jegens die partij direct handhavend op te treden indien die partij zich niet houdt aan de voorschriften van de Wwft of de Sanctiewet 1977. DNB merkt terecht op dat als zij hierbij moeilijkheden ondervindt, zij hierbij afhankelijk kan zijn van internationale samenwerking met andere toezichthouders. Met betrekking tot het doorbelasten van de kosten voor het toezicht wordt opgemerkt dat op grond van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 de kosten voor iedere wettelijke taak van AFM en DNB moeten worden doorbelast. Dit geldt dus ook voor taken die DNB krijgt toebedeeld op grond van de Wwft. Tot slot zal de wenselijkheid van een zogenaamd «waarschuwingsbordje» in breder verband worden onderzocht, omdat een waarschuwingsbordje niet alleen van belang kan zijn voor aanbieders van diensten met virtuele valuta maar ook voor andere partijen waarbij het toezicht zich niet uitstrekt tot consumentenbescherming en prudentiële eisen, zoals trustkantoren. Een dergelijke verkenning valt echter buiten de reikwijdte van de implementatie van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn, en zal daarom via een andere weg worden opgepakt.

5. Consultatiereacties

Een ontwerp van dit besluit is openbaar geconsulteerd van 26 september 2019 tot en met 24 oktober 2019. Er zijn in totaal 10 reacties ontvangen. Openbare reacties zijn ontvangen van Digital Currency Services B.V., BTC Direct Europe B.V., Bitmymoney, BitKassa B.V., Bitonic B.V. en twee particulieren.

In deze paragraaf wordt enkel aandacht besteed aan de reacties die betrekking hebben op dit besluit. Reacties met betrekking tot het wetsvoorstel of reacties die buiten de inhoud van dit besluit vallen, worden buiten beschouwing gelaten.

Objectieve indicator

In enkele consultatiereacties wordt erop gewezen dat de objectieve indicator zoals die nu in dit besluit is geformuleerd, ertoe leidt dat ook transacties moeten worden gemeld bij de FIU-Nederland indien er sprake is van een omwisseling tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta (en vice versa) zonder dat de virtuele valuta op enig moment buiten het zicht van de aanbieder is geweest. Partijen merken op dat dit kan leiden tot een grote hoeveelheid aan meldingen. Partijen verzoeken om de formulering van de objectieve indicator in lijn hiermee aan te passen. Deze suggestie heeft niet tot aanpassingen geleid. Daaraan liggen diverse redenen ten grondslag. De eerste is dat de objectieve indicatoren zoals die nu zijn geformuleerd, gelijk zijn aan de objectieve indicatoren die ook voor andere Wwft-instellingen gelden. Zo wordt voor andere instellingen ook geen onderscheid gemaakt tussen transacties die binnen en buiten het zicht van de aanbieder zijn geweest. Voor alle Wwft-instellingen geldt dat zij alle transacties afzonderlijk dienen te monitoren en, waar nodig, te melden bij de FIU-Nederland. Daarnaast zou een dergelijke aanpassing tot onduidelijkheid kunnen leiden over de vraag wanneer er wel of geen sprake is van één en dezelfde transactie. Dergelijke onduidelijkheden zijn onwenselijk, zowel voor de aanbieder als voor de toezichthouder en de FIU-Nederland. Daarnaast geeft de FIU-Nederland aan dat het belangrijk is om transacties afzonderlijk gemeld te krijgen, omdat daarmee de doelbesteding van een verrichte transactie beter inzichtelijk wordt.

Daarnaast verzoekt een partij om de indicator met betrekking tot transacties ten behoeve van (rechts)personen die woonachtig of gevestigd zijn of hun zetel hebben in een door de Europese Commissie aangewezen derde-hoogrisicoland, ook van toepassing te laten zijn op aanbieders van diensten met virtuele valuta. Deze objectieve indicator is echter per 18 oktober 2019 voor alle Wwft-instellingen komen te vervallen en zal om die reden ook niet gaan gelden voor aanbieders van diensten met virtuele valuta.

Toezichtkosten

BitKassa B.V. en Digital Currency Services B.V. geven aan zich zorgen te maken over de proportionaliteit van de kosten van registratie en het doorlopend toezicht dat door DNB zal worden uitgeoefend. Daarnaast merken BitKassa B.V. en Bitmymoney op dat zij het vreemd te vinden dat hoewel er alleen een registratieplicht van toepassing is, er doorlopende toezichtkosten van toepassing worden. De richtlijn verplicht dat lidstaten om aanbieders van diensten met virtuele valuta onder doorlopend toezicht te laten vallen. Dit geldt voor alle Wwft-instellingen; zij dienen doorlopend aan de eisen van de Wwft te voldoen en staan allen onder doorlopend toezicht. Dit geldt zelfs voor financiële ondernemingen die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, zoals vrijgestelde betaaldienstverleners en elektronischgeldinstellingen. Zij dienen doorlopend te voldoen aan de eisen van de Wwft en staan om die reden onder doorlopend toezicht, waarvoor kosten in rekening wordt gebracht. De hoogte van de eenmalige kosten worden opgenomen in de regeling bekostiging financieel toezicht eenmalige handelingen. De kosten voor het doorlopende toezicht worden niet opgenomen in regelgeving, maar in de begroting van DNB. Dit betekent dat het niet gebruikelijk is dat de kosten voor het toezicht vooraf via regelgeving bekend worden gemaakt. Wel kan de toezichthouder voorafgaand aan de inwerkingtreding meer informatie verschaffen over de kosten die na de implementatie in rekening zullen worden gebracht. Digital Currency Services B.V. verzoekt om te kijken of een andere toezichthouder kan worden aangewezen, waarbij de kosten voor het toezicht niet worden doorbelast. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 van het algemene deel van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet, waarin is toegelicht waarom DNB wordt aangewezen als toezichthouder. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat DNB niet alleen toezicht houdt op financiële ondernemingen, maar ook op trustkantoren.

Uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets

BitKassa B.V. geeft aan graag meer informatie te willen over de uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidtoets die door DNB wordt uitgevoerd. Deze toets is parallel aan de openbare consultatie uitgevoerd. De inhoud ervan is te vinden op https://www.internetconsultatie.nl/besluitwijzigingamld4.

Verhouding Wwft en Wft en prudentiële regels en integriteitregels

Diverse partijen, waaronder Bitonic, Bitmymoney, BTC Direct Europe B.V en BitKassa B.V., wijzen erop dat in de nota naar aanleiding van het verslag3 is opgenomen dat het toezicht van DNB op aanbieders van diensten met virtuele valuta zich beperkt tot het toezicht op de naleving van integriteitregels, oftewel tot de eisen in de Wwft en de Sanctiewet 1977. Partijen vragen zich af hoe dit zich verhoudt tot artikelen in dit besluit die sterke overeenkomsten vertonen met bepalingen in het Besluit prudentiële regels Wwft (Bpr). Bitonic B.V. wijst daarbij op artikel 23j van de implementatiewet. De nadere regels in dit besluit die voortvloeien uit de grondslag in artikel 23j van de implementatiewet, bevatten regels over de beheerste en integere bedrijfsvoering. Deze regels omtrent de beheerste en integere bedrijfsvoering vloeien grotendeels rechtstreeks voort uit de richtlijn en hebben tot doel om te bewerkstelligen dat de aanbieder van diensten met virtuele valuta kan voldoen aan de eisen die de Wwft stelt. De bedrijfsvoering moet zo zijn ingericht dat een aanbieder in staat is de verplichtingen van de Wwft na te leven en zicht heeft op de risico’s die verband houden met de naleving van deze verplichtingen. De bedrijfsvoering dient daarnaast op inzichtelijke wijze te worden vastgelegd. Deze eisen, als ook de eis dat een aanbieder over een inzichtelijke organisatiestructuur beschikt, zijn van belang omdat ze mogelijk maken dat DNB goed en effectief toezicht kan houden op deze aanbieders. Een integere en beheerste bedrijfsvoering heeft ook betrekking op de integriteit van de aanbieder zelf hoe wordt voorkomen dat de instelling of medewerkers betrokken raken bij belangenverstrengeling, strafbare feiten of andere wetsovertredingen. Daarop zien de artikelen 5 tot en met 9 van dit besluit. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de richtlijn die bepaalt dat de medebeleidsbepalers van een aanbieder betrouwbaar en geschikt moeten zijn en dat moet worden voorkomen dat veroordeelde criminelen het dagelijks beleid van een aanbieder (mede) kunnen bepalen (artikel 47, tweede en derde lid, van de richtlijn). De nadere regels in dit besluit omtrent de beheerste en integere bedrijfsvoering zijn dus noodzakelijk om te waarborgen dat een aanbieder zijn bedrijfsvoering zo inricht dat hij in staat is om de verplichtingen van de Wwft na te leven.

Verschil tussen een registratie- en vergunningplicht en advies van de Raad van State

Bitonic B.V., Bitmymoney en BTC Direct Europe B.V. vragen of het opnemen van bepalingen die sterke overeenkomsten vertonen met bepalingen in het Bpr in lijn is met het advies van de Raad van State bij het implementatiewetsvoorstel. Zoals hiervoor is toegelicht, zijn de verplichtingen beperkt tot integriteitseisen die rechtstreeks voortvloeien uit de richtlijn of noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van het toezicht. Dat de eisen beperkt zijn tot integriteiteisen, houdt in dat alle eisen dienen ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorismefinanciering. Dit stemt overeen met het doel van de richtlijn. Ten overvloede zij opgemerkt dat dit implementatiebesluit, net als de implementatiewet, ter advisering wordt voorgelegd aan de afdeling advisering van de Raad van State.

Hoog risico

Bitmymoney merkt op dat bij cliënten die voor een beperkte waarde virtuele valuta willen bezitten, niet altijd sprake is van een verhoogd risico, en dat een aanbieder om die reden niet altijd verplicht zou moeten zijn om verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten. Met betrekking tot deze opmerking wordt verwezen naar paragraaf 2.1.3 uit het algemene deel van de memorie van toelichting bij de Implementatiewet.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Het aantal inhoudelijke artikelen in het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 nemen dankzij de wijzigingen in dit besluit toe. Omwille van de leesbaarheid worden daarom opschriften ingevoegd. Zie ook de onderdelen D, E, F en H.

Onderdeel B

In artikel 1 wordt, omwille van de leesbaarheid van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018, de definitie van aanbieder toegevoegd. In de definitie wordt verwezen naar artikel 23b van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het betreft twee soorten aanbieders, namelijk: aanbieders van omwisseldiensten tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta en aanbieders van bewaarportemonnees voor virtuele valuta.

Onderdeel C

In artikel 1a wordt nader gespecificeerd welke gegevens een aanbieder dient aan te leveren bij de registratie. Deze gegevens kunnen nader worden uitgewerkt bij ministeriële regeling. Het betreft allereerst contactgegevens van de aanbieder, zoals adresgegevens. Ten tweede betreft het gegevens met betrekking tot de bedrijfsvoering en zeggenschapsstructuur van de aanbieder. Dit kunnen gegevens zijn met betrekking tot de rechtsvorm van de aanbieder alsmede met betrekking tot de organisatiestructuur. Het gaat ook om gegevens met betrekking tot personen die het beleid van de aanbieder bepalen of mede bepalen alsmede personen die al dan niet middellijk een gekwalificeerde deelneming houden in de aanbieder. Dit zijn bijvoorbeeld documenten waaruit de betrouwbaarheid en geschiktheid van deze personen blijkt. Ten vierde betreft het gegevens die verband houden met de naleving van de wet of de Sanctiewet 1977. Dat kunnen bijvoorbeeld gegevens zijn waaruit blijkt dat de aanbieder over een adequaat beleid beschikt, zoals is voorgeschreven op grond van artikel 23j van de wet.

Tot slot kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat nog andere gegevens bij de registratie moeten worden aangeleverd.

Onderdeel E

Artikel 2 heeft twee maal een derde lid. Met deze wijziging wordt die fout hersteld.

Onderdeel G

De artikelen 5 tot en met 9 zien op de uitvoering van het vaststellen van de betrouwbaarheid van beleidsbepalers en mede-beleidsbepalers van de aanbieder. Deze artikelen komen overeen met de vergelijkbare toetsing ten aanzien van financiële ondernemingen die geregeld is in de artikelen 5 tot en met 9 van het Besluit prudentiële regels Wft.

Artikel 5 bepaalt dat het vaststellen of de betrouwbaarheid buiten twijfel staat, plaatsvindt op basis van de voornemens, handelingen en antecedenten van de betrokkene. De aan een handeling of antecedent ten grondslag liggende gedraging is bepalend voor het oordeel over de betrouwbaarheid van betrokkene. Onder gedraging wordt zowel een doen als nalaten begrepen. Ook een voorgenomen gedraging kan inzicht geven in de betrouwbaarheid van betrokkene.

In artikel 6 wordt opgesomd welke antecedenten DNB meeneemt bij haar beoordeling van de betrouwbaarheid van de betrokkene. In de nieuwe bijlage bij dit besluit zijn de antecedenten opgenomen die voor de betrouwbaarheidsbeoordeling van belang zijn. Onderdeel 1 van de bijlage bevat een limitatieve opsomming van antecedenten; de opsomming in de overige onderdelen is niet limitatief. Naast de nadrukkelijk omschreven antecedenten kan DNB ook andere feiten en omstandigheden die redelijkerwijs van belang kunnen zijn, in haar overwegingen betrekken. Hierbij kan worden gedacht aan feiten en omstandigheden die naar hun aard vergelijkbaar zijn met de in de bijlage genoemde antecedenten.

In artikel 7 wordt vermeld op grond van welke inlichtingen DNB inzicht krijgt in de voornemens, handelingen en antecedenten van de betrokkene. Om inzicht te verkrijgen in de voornemens, handelingen en antecedenten die van belang zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, kan DNB bij verschillende personen en ondernemingen om informatie verzoeken. Het eerste lid bevat een limitatieve lijst van bronnen die DNB kan raadplegen. In de eerste plaats betreft het hier informatie die door de aanbieder wordt verkregen van de betrokkene en die het aan DNB verschaft. Dit is de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. In de tweede plaats betreft het gegevens die afkomstig zijn van derden. Zo kan DNB op grond van het eerste lid, onderdeel c, de registratie bedoeld in de Wet documentatie vennootschappen raadplegen. Dit is het geautomatiseerde gegevensbestand Vennoot 98 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Vennoot 98 bevat gegevens op basis waarvan de Minister van Justitie en Veiligheid kan toetsen of de akte van oprichting van vennootschappen in strijd is met de openbare orde of de wet en of er, gelet op de voornemens of antecedenten van de personen die het beleid van de vennootschap zullen bepalen dan wel mede bepalen, het gevaar bestaat dat de vennootschap voor ongeoorloofde doeleinden zal worden gebruikt of dat haar schuldeisers zullen worden benadeeld. Op grond van het Besluit Documentatie Vennootschappen van 21 oktober 2004 kan informatie uit dit systeem aan DNB worden verstrekt in het kader van haar toezichtstaken. Op grond van het eerste lid, onderdeel d, kan DNB informatie vragen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst is ontheven van haar geheimhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Op basis van deze ontheffing zijn DNB, AFM en de Belastingdienst een convenant overeengekomen over informatieverstrekking ten behoeve van betrouwbaarheidstoetsingen van kandidaat (mede-) beleidsbepalers in de financiële sector. Voorts kan DNB op basis van ambtsberichten van het Openbaar Ministerie kennisnemen van het feit dat een kandidaat (mede-) beleidsbepaler als verdachte wordt aangemerkt of – indien het een afgesloten strafzaak betreft – informatie verkrijgen over het achterliggende feitencomplex. Verder kunnen gegevens en inlichtingen worden verkregen uit openbare bronnen, van curatoren of bewindvoerders of organisaties van beroepsgenoten. Voor gegevens uit openbare bronnen moet bijvoorbeeld gedacht worden aan gegevens uit het handelsregister of het Kadaster. De gegevens en inlichtingen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten (zoals het Dutch Securities Institute (DSI)) kunnen van belang zijn vanwege mogelijke tuchtrechtelijke of disciplinaire maatregelen tegen betrokkene. Ook is de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling andere bronnen aan te wijzen die DNB voor de betrouwbaarheidstoetsing kan raadplegen. Het tweede lid regelt dat wanneer DNB op basis van gegevens of inlichtingen uit de in het eerste lid genoemde bronnen aanleiding heeft tot nader onderzoek, DNB aanvullende bronnen kan betrekken bij de toetsing van de betrouwbaarheid. De betrokkene krijgt hierover voorafgaand aan het nadere onderzoek een met redenen omklede kennisgeving.

In artikel 8 zijn de situaties opgenomen waarin de betrouwbaarheid niet buiten twijfel staat. Het artikel bepaalt dat een onherroepelijke rechterlijke veroordeling terzake een antecedent als bedoeld in onderdeel 1 van de bijlage leidt tot de vaststelling dat de betrouwbaarheid van betrokkene niet (langer) buiten twijfel staat. Gelet op de aard en ernst van de misdrijven bedoeld in dit onderdeel, worden de aan het misdrijf ten grondslag liggende gedragingen op voorhand geacht onverenigbaar te zijn met de belangen die de wet beoogt te beschermen. De dwingende consequentie voor het oordeel over de betrouwbaarheid die verbonden is aan de onherroepelijke veroordeling terzake van strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in onderdeel 1 van de bijlage is begrensd tot een termijn van acht jaar vanaf de datum van het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak. Deze begrenzing geldt niet voor andere antecedenten. DNB kan antecedenten die zich hebben voorgedaan voorafgaande aan de termijn van acht jaar, minder zwaar laten meetellen in haar afweging dan antecedenten die zich binnen die termijn hebben voorgedaan.

In artikel 9 worden de belangen genoemd die worden betrokken bij het vaststellen van de betrouwbaarheid. Met uitzondering van de antecedenten bedoeld in onderdeel 1 van de bijlage, geldt dat een enkel antecedent op zichzelf nog niet maatgevend is voor het oordeel van DNB over de betrouwbaarheid van betrokkene. DNB zal zich een eigen oordeel moeten vormen over een antecedent. Bovendien dient het onderlinge verband van voornemens, handelingen en de aan het antecedent ten grondslag liggende gedraging van betrokkene in ogenschouw te worden genomen. Dit betekent bijvoorbeeld dat een vrijspraak door de strafrechter of het anderszins uitblijven van een strafrechtelijke reactie niet op voorhand betekent dat er geen twijfel zou kunnen bestaan over de betrouwbaarheid van betrokkene. Omgekeerd is het in beginsel mogelijk dat DNB tot de conclusie komt dat het bestaan van een antecedent, met uitzondering van de antecedenten genoemd in onderdeel 1, niet leidt tot doorslaggevende twijfel over de betrouwbaarheid van betrokkene.

Onderdeel I

Artikel 10 bepaalt dat belangenverstrengeling voorkomen dient te worden, zodat de integere bedrijfsvoering van de aanbieder wordt gewaarborgd. Dit artikel komt overeen met artikel 11, eerste lid, van het Besluit prudentiële regels Wft. Belangenverstrengeling, of de schijn daarvan, kan negatieve gevolgen hebben voor zowel de cliënten van de aanbieder of de aanbieder zelf. Het is derhalve van belang dat aanbieders over beleid beschikken om belangenverstrengeling tegen te gaan. Het beleid van de aanbieder over belangenverstrengeling moet duidelijk maken hoe er bijvoorbeeld dient te worden omgegaan met persoonlijke, professionele en financiële belangen in relatie tot het omgaan met cliënten en andere relaties, het omgaan met (vertrouwelijke) informatie, het aangaan van cliëntrelaties, het verrichten van transacties in de privésfeer en het vervullen van nevenactiviteiten. De procedures van de aanbieder moeten zien op personen die het beleid bepalen, eventuele bestuurders van de aanbieder of een rechtspersoon of vennootschap van de groep waartoe hij behoort, eventuele personen die de compliance- of auditfunctie vervullen en eventuele leden van een toezichthoudend orgaan en andere personen die in opdracht van de aanbieder werkzaamheden verrichten waarin belangenverstrengeling zich redelijkerwijs kan voordoen.

Artikel 10a beschrijft waar de aanbieder in het kader van een integere bedrijfsvoering zorg voor dient te dragen. Op grond van de wet dient een aanbieder een adequaat beleid te voeren dat een integere en beheerste uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. Op grond van artikel 10a kan dit beleid niet vrijblijvend geformuleerd worden. Beleid moet worden doorgezet naar procedures en maatregelen teneinde de doelmatigheid van het beleid te waarborgen.

Artikel 11 bevat nadere regels over de interne organisatie van de aanbieder. Deze eisen komen voor een deel overeen met artikel 17 van het Besluit prudentiële regels Wft. Een aanbieder dient de organisatie zodanig in te richten dat deze een beheerste uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. De verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden dient alle niveaus en onderdelen van de aanbieder te omvatten.

Artikel II

Artikel 13 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector omvat een tabel waarin de voorschriften van de Wwft, de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en de verordening inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten4 worden gerangschikt in boetecategorieën. Op grond van artikel 59, eerste lid, van de richtlijn dienen overtredingen van bepaalde voorschriften uit de richtlijn beboetbaar te zijn met een bedrag van ten minste 1.000.000 euro. Dit komt overeen met de tweede boetecategorie. Algemeen uitgangspunt is daarom om overtredingen van bepalingen in te delen in de tweede boetecategorie. Bij de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn is het uitgangspunt geformuleerd dat kernverplichtingen van de Wwft in de derde boetecategorie worden ingedeeld. Dat zijn verplichtingen met betrekking tot het cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties. Reden hiervoor is dat het verrichten van cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties cruciaal zijn om signalen van witwassen en financieren van terrorisme tijdig te onderkennen, zodat witwassen en financieren van terrorisme effectief kan worden bestreden. Vanuit deze gedachte wordt ook de overtreding van het verbod om zonder registratie diensten met virtuele valuta aan te bieden, ingedeeld in de derde boetecategorie. Aanbieders van diensten met virtuele valuta worden onder de reikwijdte van de Wwft gebracht. Daardoor zullen zij, net als financiële instellingen, gaan fungeren als poortwachter. Een poortwachtersrol voor deze aanbieders is cruciaal omdat bij de diensten die zij verlenen een hoog risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat. Dit hangt samen met de anonimiteit die gepaard gaat met transacties met virtuele valuta. Via deze aanbieders kunnen virtuele valuta worden omgezet in fiduciaire valuta en zo het financiële stelsel binnen komen. Ter bescherming van het financiële stelsel tegen witwassen en financieren van terrorisme is het van wezenlijk belang dat deze aanbieders worden geregistreerd, zodat effectief toezicht mogelijk is. Dit rechtvaardigt dat overtreding van de registratieplicht wordt ingedeeld in de derde boetecategorie.

Artikel III

Met dit artikel is geregeld dat kosten van het doorlopend toezicht worden doorberekend aan geregistreerde aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta. Omdat in Nederland de kosten van het toezicht door DNB moeten worden doorberekend aan de sector en deze dienstverleners nog niet onder het toezicht van DNB vielen, is het noodzakelijk deze personen toe te voegen in het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 (Bbft 2019). Omdat het toezicht op deze aanbieders niet direct aansluit bij andere toezichtcategorieën, is gekozen om voor deze aanbieders een nieuwe toezichtcategorie op te nemen in het Bbft 2019. DNB neemt jaarlijks in haar begroting per toezichtcategorie de begrote kosten op. Daarmee is direct inzichtelijk wat de kosten voor deze categorie zijn.

In onderdeel B van bijlage 2 is bepaald welke personen tot de toezichtcategorie aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta behoren. Dit zijn de personen die door DNB geregistreerd staan als aanbieders van wisseldiensten en de aanbieders van bewaarportemonnees. Daarnaast zijn twee maatstaven vastgesteld op basis waarvan de kosten van het doorlopend toezicht voor deze categorie onder de geregistreerde personen wordt verdeeld. Ten eerste is dit het type registratie. Dit zal vermoedelijk een basisbedrag betreffen.

Artikel IV

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn in werking treedt. Dit houdt verband met het feit dat dit besluit dient ter implementatie van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn. De implementatietermijn voor de implementatie hiervan verloopt op 10 januari 2020.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Transponeringstabel

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op keuze bij invulling beleidsruimte

Art. 47, eerste lid

Art. 1a Uitvoeringsbesluit Wwft 2018

Art. 47, tweede en derde lid

Artt. 5 tot en met 10 en 11 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018

Artikel 8

Art. 10a Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 en artt. 2a tot en met 2d Wwft (bestaande regeling)


X Noot
1

De Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn en onderhavig besluit implementeren het grootste deel van de richtlijn. Drie artikelen in de richtlijn worden middels drie afzonderlijke wetsvoorstellen en lagere regelgeving geïmplementeerd. Het betreft de artikelen 30, 31 en 32bis van de richtlijn. Voor twee van deze wetsvoorstellen geldt een afwijkende implementatietermijn.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 245, nr. 3

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/19, 35 245, nr. 6, p. 8

X Noot
4

Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Europese Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU, L 302).

Naar boven