Besluit van 18 december 2019 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de Wet werk en zekerheid en de Wet vereenvoudiging regelingen UWV

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 december 2019, nr. 2019-0000179775,

Gelet op artikel XXXIX, eerste lid, van de Wet werk en zekerheid en artikel IX van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Artikel I, onderdelen B, C onder 1, en Ca, van de Wet werk en zekerheid en artikel I, onderdelen L en Q, van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV treden in werking met ingang van 1 januari 2020.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 december 2019

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Uitgegeven de vierentwintigste december 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B, C onder 1, en Ca, van de Wet werk en zekerheid en artikel I, onderdelen L en Q van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV per 1 januari 2020. Deze onderdelen zouden aanvankelijk in werking treden op het moment waarop de zogeheten «Calamiteitenregeling» in werking zou treden, waarin de uitzondering op de plicht tot loondoorbetaling wegens buitengewone omstandigheden zou worden geregeld. Dit is nu niet het geval, omdat het UWV de Calamiteitenregeling nog niet kan uitvoeren. Wat wel in werking treedt per 1 januari 2020, is de Regeling onwerkbaar weer, waarin enkele voorwaarden worden geregeld om cao-afspraken te maken inzake het niet doorbetalen van loon bij onwerkbaar weer.

In artikel XXXIV, onderdeel B, van de Verzamelwet SZW 2015 was als overgangsrecht voor de Wet werk en zekerheid geregeld dat tot het moment waarop het negende lid van artikel 628 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in werking treedt, sociale partners bij cao afspraken kunnen maken over de voorwaarden van gebruik van de WW bij onwerkbaar weer. Dit overgangsrecht vervalt ten gevolge van het onderhavige besluit. De hiervoor genoemde Regeling onwerkbaar weer bevat echter opnieuw de mogelijkheid om bij cao afspraken te maken over de gevallen waarin niet kan worden gewerkt ten gevolge van buitengewone natuurlijke omstandigheden. In die regeling wordt daarvoor tevens voorzien in een uitzondering op de loondoorbetalingsplicht, mits aan de daarvoor gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Aanleiding voor de nieuwe regeling onwerkbaar weer is de uitvoering van de motie Bruins/ Heerma1, waarin de regering wordt verzocht een uniforme wachttijd in te voeren in de nog in te voeren Calamiteitenregeling. Nu de Calamiteitenregeling vooralsnog niet kan worden ingevoerd, zal bij ministeriële regeling eerst worden voorzien in een uniforme wachttijd. De belangrijkste voorwaarde bij cao-regelingen waarin wordt voorzien in het niet doorbetalen van loon bij onwerkbaar weer zal dan ook zijn dat een verplicht aantal wachtdagen in acht wordt genomen. Omdat voor die regeling een grondslag nodig is, treedt het nieuwe artikel 7:628, negende lid, van het Burgerlijk Wetboek in werking, waarin in een grondslag wordt voorzien. Om die reden treedt artikel I, onderdeel Ca, van de Wet werk en zekerheid per 1 januari 2020 in werking. Het gewijzigde artikel 7:628, eerste lid, van het BW dat daarmee samenhangt en het vervallen van artikel 7:627 BW, geregeld in artikel I, onderdelen B en C onder 1, treedt eveneens in werking per die datum.

Ten behoeve van een betere werking in de praktijk van de regeling treden een tweetal onderdelen van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV in werking:

  • In artikel I, onderdeel L, van die wet wordt de verplichting om uit eigen beweging voor de uitkering relevante inlichtingen te geven aan het UWV tevens van toepassing verklaard op de werkgever, door wiens tussenkomst het UWV de uitkering op grond van artikel 18, eerste lid, van de Werkloosheidswet laat uitbetalen aan de werknemer.

  • In artikel I, onderdeel Q, van die wet wordt erin voorzien dat indien het UWV een onterecht betaalde uitkering op grond van artikel 18, eerste lid, van de Werkloosheidswet terugvordert van de werkgever, de werkgever het teruggevorderde bedrag niet kan verhalen op de werknemer.

De voorgestelde inwerkingtredingsdatum van deze onderdelen is – evenals die van de onderdelen uit de Wet werk en zekerheid – gesteld op 1 januari 2020.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 35 074, nr. 52.

Naar boven