Besluit van 13 december 2019 tot wijziging van de bijlage 1 bij de Wet normering topinkomens in verband met het gelijktrekken van de criteria voor gesubsidieerde instellingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de criteria zoals opgenomen in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet normering topinkomens en met betrekking tot het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in verband met een verduidelijking ten aanzien van jeugdhulpaanbieders

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 november 2019, nr. 2019-0000616959, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op artikel 1.3, tweede lid, van de Wet normering topinkomens;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 december 2019, nr. W04.19.0381/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 december 2019, nr. 2019-0000652816, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Bijlage 1 bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet normering topinkomens wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder het opschrift Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt aan de onderdelen 1, 4, 7 en 14 toegevoegd «of een in Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende jeugdhulpaanbieder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.»

B

Onder het opschrift Ministerie van Buitenlandse Zaken vervalt onderdeel 1 onder vernummering van onderdeel 2 tot onderdeel 1.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 december 2019

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Uitgegeven de vierentwintigste december 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Met onderhavig besluit is bijlage 1 bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet normering topinkomens (WNT) op twee punten gewijzigd, namelijk ten aanzien van de instellingen die op de bijlage staan onder het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en onder het ministerie van Buitenlandse Zaken. In de paragrafen 2 en 3 zijn deze wijzigingen toegelicht.

2. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Op grond van de WNT, zoals deze luidde voor de onderhavige wijziging van bijlage 1, viel de bezoldiging van een topfunctionaris van een onderwijsinstelling1 in het domein van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), behalve voor zover een onderwijsinstelling tevens een instelling op grond van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi-instelling) is. In dat geval viel de instelling in het domein van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).2 Ook jeugdhulpaanbieders vallen in het domein van VWS.3 Er bestaan enkele onderwijsinstellingen die geen WTZi-instelling zijn, maar wel jeugdhulpaanbieder. Het is op dit moment niet duidelijk of deze instellingen in het domein van het ministerie van OCW of van het ministerie van VWS vallen. Om die reden is verduidelijkt dat een onderwijsinstelling in het domein van OCW valt, tenzij het een WTZI-instelling (zoals al het geval was) of jeugdhulpaanbieder is. Op deze instellingen is daardoor alleen de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp van toepassing en niet tevens de Regeling normering topinkomens OCW-sectoren.

3. Ministerie van Buitenlandse Zaken

Voor instellingen die subsidie krijgen van het ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) gold het door het ministerie van BuZa vastgestelde sectorale bezoldigingsmaximum op grond van de WNT indien de subsidie in een kalenderjaar meer bedroeg dan € 500.000 en deze tezamen met eventuele andere vanwege de centrale overheid verstrekte subsidies meer dan 50% van de jaarlijkse opbrengsten van de rechtspersoon in dat kalenderjaar bedroeg.

Hiermee weken de door het ministerie van BuZa vastgestelde WNT-subsidiecriteria voor gesubsidieerde instellingen af van de algemeen geldende criteria voor toepasselijkheid van de WNT op gesubsidieerde instellingen zoals opgenomen in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c, WNT. In gevolge die bepaling moet in tenminste drie achtereenvolgende kalenderjaren sprake zijn van meer dan € 500.000 subsidie voor meer dan 50% van de jaarlijkse opbrengsten van de rechtspersoon. Deze minder strenge algemene regeling voor gesubsidieerde instellingen die onder de WNT vallen op grond van artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c, WNT en niet op grond van bijlage 1 bij de WNT, is geïntroduceerd door de Aanpassingswet WNT, waarbij op basis van overwegingen met betrekking tot proportionaliteit, het streven naar vermindering van administratieve lasten en terugdringen van onnodige handhavings- en toezichtswerkzaamheden besloten is om als criterium niet alleen 50% van de jaarlijkse inkomsten van de gesubsidieerde instelling toe te passen, maar dat tevens een subsidie moet zijn ontvangen van minimaal € 500.000 over een periode van drie jaar. Voor instellingen opgenomen in de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onder d, golden deze door deze wet vastgestelde additionele criteria niet. In de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet WNT werd dit verschil in benadering gerechtvaardigd genoemd, omdat de vaststelling van de bijlage tot stand is gekomen aan de hand van de criteria van de Adviescommissie beloning en rechtspositie ambtelijke en politieke topstructuur (hierna: Commissie Dijkstal) in het advies «Normeren en waarderen».4

Onderhavige wijziging van bijlage 1 van de WNT, strekt ertoe de criteria die gelden voor het van toepassing zijn van het WNT-bezoldigingsmaximum op gesubsidieerde instellingen voor door het ministerie van BuZa gesubsidieerde instellingen gelijk te trekken met de algemene in de WNT geldende criteria voor gesubsidieerde instellingen. Deze criteria zijn tot stand gekomen op basis van een risicoanalyse door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en met het oog op het verminderen van de administratieve lasten van kleine instellingen. De inschatting van het kabinet destijds was dat bij instellingen die minder subsidiemiddelen ontvangen, het risico op het niet naleven van de WNT nagenoeg uitgesloten is. Verdere inspanningen vanuit de Rijksoverheid tot nog betere naleving zouden dan leiden tot onnodige lastenverhoging voor instellingen.5 Voor het ministerie van BuZa geldt dat het ministerie vanaf de introductie van de WNT geen organisaties heeft hoeven te rapporteren waarbij functionarissen, volgens de WNT, een te hoog bezoldigingsmaximum hadden. Er hebben dan ook geen terugvorderingen van onverschuldigde betalingen hoeven plaats te vinden, ondanks dat in deze periode strengere criteria voor door dit ministerie gesubsidieerde instellingen zijn gehanteerd. Nu de strengere criteria gelet op het bovenstaande geen noodzaak hebben, wordt het als verantwoord gezien ook op dit beleidsterrein de algemeen geldende criteria te gaan volgen. Bovendien levert dit een (beperkte) vermindering van de administratieve lasten op (zie hieronder).

Voor inwerkingtreding per 1 januari 2020 is gekozen wegens de start van het nieuwe begrotingsjaar per diezelfde datum. De uitvoering van het toezicht op naleving van het WNT-bezoldigingsmaximum wordt te veel bemoeilijkt indien als gevolg van inwerkingtreding halverwege het jaar of met terugwerkende kracht gedurende het jaar twee verschillende toezichtregimes naast elkaar komen te bestaan. Dit geldt zowel voor het ministerie van BuZa als voor de subsidieontvangers.

4. Gevolgen voor regeldruk

De wijziging van bijlage 1 die betrekking heeft op het ministerie van OCW betreft een verduidelijking en codificatie van de reeds toegepaste praktijk. Gezien de verwaarloosbare impact van deze aanpassing voor de administratieve lasten zijn deze niet gekwantificeerd.

De regeldruk zal door harmonisering naar de algemene subsidiëringscriteria van de WNT bij het ministerie van BuZa afnemen. Deze wijziging van bijlage 1 betreft een kleine aanpassing en de gevolgen voor de regeldruk zijn naar verwachting gering.

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft vanwege de geringe gevolgen voor de regeldruk aangegeven geen formeel advies uit te brengen.

5. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2020. Hiermee is voldaan aan de vaste-verandermomenten bij invoering of wijziging van wet- en regelgeving. Afgeweken is van de publicatietermijn van twee maanden voor inwerkingtreding vanwege de bovengenoemde complicaties met betrekking tot de toepassing van en het toezicht op de WNT, voor zowel de WNT-instellingen waarop het onderhavige besluit betrekking heeft als de toezichthouders van de ministeries van OCW, VWS en BuZa, indien als gevolg van inwerkingtreding halverwege het jaar of met terugwerkende kracht gedurende het jaar twee verschillende toezichtregimes naast elkaar komen te bestaan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Instellingen zoals bedoeld in Bijlage 1 van de WNT, onder het opschrift Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onderdelen 1, 4, 7 en 14.

X Noot
2

Artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, in samenhang met bijlage 1 bij dat artikel, onder het opschrift Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onderdelen 1, 4, 7 en 14.

X Noot
3

Artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, in samenhang met bijlage 1 bij dat artikel, onder het opschrift Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, onderdeel 2.

X Noot
4

Kamerstukken II 2012/13, 33 715, nr. 3, pp. 7, 10.

X Noot
5

Kamerstukken II 2012/13, 33 715, nr. 3, pp. 5–9.

Naar boven