Besluit van 1 november 2019, houdende aanpassing van het besluit van 15 mei 1990, houdende regels met betrekking tot aanstelling, schorsing en ontslag van de tot het bureau van de Nationale ombudsman behorende personen (Stb. 1990, 388) en het besluit van 4 maart 2013, nr. 13.000385 tot regeling van de positie van de vertegenwoordiger van de Nederlandse regering van Aruba, Curaçao en Sint Maarten (Stcrt. 2013, 8486) in verband met de invoering van de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 oktober 2019, nr. 2019-0000558970;

Gelet op artikel 44, eerste lid, van de Grondwet en artikel 11, derde lid, van de Wet Nationale ombudsman;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I BESLUIT VAN 15 MEI 1990, HOUDENDE REGELS MET BETREKKING TOT AANSTELLING, SCHORSING EN ONTSLAG VAN DE TOT HET BUREAU VAN DE NATIONALE OMBUDSMAN BEHORENDE PERSONEN (STB. 1990, 388)

Artikel 1 van het besluit van 15 mei 1990, houdende regels met betrekking tot aanstelling, schorsing en ontslag van de tot het bureau van de Nationale ombudsman (Stb. 1990, 388) behorende personen, komt te luiden:

Artikel 1

Artikel 11, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman is niet van toepassing op:

  • a. het aangaan of beëindigen van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, indien het loon dan wel het aan de functie verbonden maximumsalaris van de schaal die voor de functie geldt, lager is dan het maximum van salarisschaal 15, zoals is opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn; en

  • b. het aangaan en beëindigen van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

ARTIKEL II BESLUIT VAN 4 MAART 2013, NR. 13.000385 TOT REGELING VAN DE POSITIE VAN DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE NEDERLANDSE REGERING VAN ARUBA, CURAÇAO EN SINT MAARTEN (STCRT. 2013, 8486)

In artikel 2 van het besluit van 4 maart 2013, nr. 13.000385 tot regeling van de positie van de vertegenwoordiger van de Nederlandse regering van Aruba, Curaçao en Sint Maarten (Stcrt. 2013, 8486) wordt de tweede zin vervangen door twee zinnen, luidende:

Bij koninklijk besluit wordt besloten tot het aangaan of wijzigen van een arbeidsovereenkomst met de vertegenwoordiger. Tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt bij koninklijk besluit besloten, tenzij Onze Minister de arbeidsovereenkomst opzegt op grond van artikel 677 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in werking treedt.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 1 november 2019

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Uitgegeven de veertiende november 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Dit besluit strekt tot aanpassing van twee koninklijke besluiten ten behoeve van de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (hierna: Wnra). Die initiatiefwet heeft ten doel de rechtspositie van ambtenaren zoveel mogelijk gelijk te stellen aan die van werknemers in de private sector, die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. De initiatiefnemers hebben het aan de regering gelaten de benodigde invoerings- en aanpassingswetgeving op te stellen.

Dit besluit maakt deel uit van een omvangrijke operatie ten behoeve van de invoering van de Wnra en brengt de benodigde wijzigingen aan in koninklijke besluiten, die niet strekken tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften.

In de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Wnra1 is toegelicht welke uitgangspunten ten grondslag liggen aan de wetgevingsoperatie. De belangrijkste daarvan is, dat de invoerings- en aanpassingswetgeving technisch en beleidsarm van aard is. Met de technische wijzigingen is geen beleidswijziging beoogd. Voor een uitgebreide toelichting op de uitgangspunten van de wetgevingsoperatie wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Wnra.2 Die uitgangspunten gelden ook voor de aanpassingen in dit besluit.

Voor een toelichting op de financiële gevolgen en de uitvoerings- en handhavingsaspecten wordt verwezen naar paragraaf 6.2 en hoofdstuk 7 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Wnra.3 Uit dit besluit vloeien voor de overheid geen gevolgen voort, die niet al besloten liggen in de Wnra zelf.4

II. Artikelsgewijs

Artikel I Besluit van 15 mei 1990, houdende regels met betrekking tot aanstelling, schorsing en ontslag van de tot het bureau van de Nationale ombudsman behorende personen (Stb. 1990, 388)

De tot het bureau van de Nationale ombudsman behorende personen werden voorheen aangesteld bij koninklijk besluit.5 Artikel 1 van het Besluit van 15 mei 1990, houdende regels met betrekking tot aanstelling, schorsing en ontslag van de tot het bureau van de Nationale ombudsman behorende personen (Stb. 1990, 388) regelde op grond van artikel 11, derde lid, van de Wet Nationale ombudsman, zoals dat luidde direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra, in welke gevallen zij door de Nationale ombudsman zelf werden aangesteld.

Sinds het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra zijn deze personen werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst, die de Nationale ombudsman op grond van artikel 1.1, in samenhang gelezen met artikel 4.6, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 namens de Staat aangaat, wijzigt en beëindigt. Een arbeidsovereenkomst kan echter niet bij koninklijk besluit worden aangegaan. Omdat het koninklijk besluit wel als procedurele eis behouden moest worden, is het koninklijk besluit omgevormd tot een koninklijk besluit ter voorbereiding van het aangaan van de arbeidsovereenkomst door de Staat.

Dat is gebeurd in artikel 2.17, onderdeel B, van de Aanpassingswet Wnra, waarin de aanstelling en het ontslag bij koninklijk besluit zijn omgevormd naar een voorbereidend koninklijk besluit.6 Zie voor een nadere toelichting met betrekking tot koninklijke besluiten onder de nieuwe privaatrechtelijke verhoudingen ook paragraaf 4.4 van de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Wnra.7

Artikel 2.17, onderdeel B, van de Aanpassingswet Wnra stelde tevens artikel 11, derde lid, van de Wet Nationale ombudsman opnieuw vast. Dat bepaalt nu, dat bij koninklijk besluit wordt bepaald in welke gevallen het tweede lid van dat artikel van toepassing is. In die gevallen wordt geen voorbereidend koninklijk besluit genomen tot het aangaan of beëindigen van een arbeidsovereenkomst met tot het bureau van de Nationale ombudsman behorende personen.

Artikel 1 van het Besluit van 15 mei 1990, houdende regels met betrekking tot aanstelling, schorsing en ontslag van de tot het bureau van de Nationale ombudsman behorende personen (Stb. 1990, 388), dat voorheen bepaalde in welke gevallen ambtenaren, behorende tot het bureau van de Nationale ombudsman, niet bij koninklijk besluit maar door de Nationale ombudsman zelf werd aangesteld en ontslagen, is aan het nieuw vastgestelde artikel 11, derde lid, van de Wet Nationale ombudsman aangepast. Degenen, waarvoor niet bij koninklijk besluit wordt besloten over de arbeidsovereenkomst, zijn dezelfde als degenen, die voor de inwerkingtreding van artikel I van de Wnra door de Nationale ombudsman zelf werden aangesteld. Daarnaast is de verwijzing naar het maximumsalaris van schaal 15 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (hierna: BBRA) vervangen door een verwijzing naar de collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn (hierna: cao).

Het BBRA verviel op grond van artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra. De arbeidsvoorwaarden van ambtenaren worden voortaan privaatrechtelijk geregeld, meestal in cao’s. Dat geldt ook voor de salarisschalen. De verwijzing naar de salarisschalen in het BBRA is daarom vervangen door een verwijzing naar de cao. Daarbij wordt verwezen naar de «laatstelijk» afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst. Het woord «laatstelijk» maakt duidelijk dat wordt aangesloten bij de meest recente collectieve arbeidsovereenkomst. Daardoor werken nieuwe wijzigingen in de cao door in de betreffende bepalingen. Tevens blijft de materiële werking van de bepaling in stand in het geval er op enig moment sprake zou zijn van een cao-loze periode.

Om redactionele redenen is het artikel opnieuw vastgesteld.

Artikel II (Besluit van 4 maart 2013, nr. 13.000385 tot regeling van de positie van de vertegenwoordiger van de Nederlandse regering van Aruba, Curaçao en Sint Maarten (Stcrt. 2013, 8486))

Artikel 2 van het besluit van 4 maart 2013, nr. 13.000385 tot regeling van de positie van de vertegenwoordiger van de Nederlandse regering van Aruba, Curaçao en Sint Maarten (Stcrt. 2013, 8486) (hierna: Rechtspositiebesluit) regelde voorheen dat het benoemen, schorsen en ontslaan van de Vertegenwoordiger van de Nederlandse regering bij de regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten geschiedde bij koninklijk besluit. De Vertegenwoordiger is echter vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra een ambtenaar die een arbeidsovereenkomst heeft op grond van artikel 1, eerste lid, juncto artikel 14, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017.

Gelet op het technische karakter van de aanpassingswetgeving blijft het koninklijk besluit als procedurele eis behouden. Het koninklijk besluit wordt omgevormd tot een voorbereidend besluit voor het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling, te weten: het aangaan, wijzigen en beëindigen van de arbeidsovereenkomst met de vertegenwoordiger. Zie voor een nadere toelichting met betrekking tot koninklijke besluiten onder de nieuwe privaatrechtelijke verhoudingen ook paragraaf 4.4 van de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet Wnra.8 Artikel 2 van het Rechtspositiebesluit is in lijn hiermee aangepast.

Artikel III

Dit besluit dient in werking te treden op hetzelfde tijdstip als het tijdstip, waarop de Wnra van kracht wordt. Artikel X van de Wnra is reeds in werking getreden.9 Er is daarom aangesloten bij het tijdstip, waarop artikel I van de Wnra in werking treedt. In dat artikel is de invoering van de Ambtenarenwet 2017 geregeld.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Stb. 2019, 173.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 35 073, nr. 3, paragraaf 1.

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/19, 35 073, nr. 3.

X Noot
4

Zie voor de gevolgen van de Wnra zelf: Kamerstukken II 2010/11, 32 550, nr. 6, p. 15–17, Kamerstukken I 2013/14, 32 550, C, p. 14, Kamerstukken I 2014/15, 32 550, G, p. 7–9 en 11–14 en Kamerstukken I 2014/15, 32 550, H, p. 4–6.

X Noot
5

Artikel 11, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zoals dat luidde direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wnra.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2018/19, 35 073, nr. 3, p. 79.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2018/19, 35 073, nr. 3, paragraaf 4.4.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2018/19, 35 073, nr. 3, paragraaf 4.4.

X Noot
9

Artikel XI, eerste lid, van de Wnra.

Naar boven