Besluit van 11 september 2019, tot toekenning van het vaandelopschrift «Afghanistan 2002–2014» aan de Koninklijke Luchtmacht

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Defensie van 4 september 2019, nr. BS2019016445, directie juridische zaken, cluster wet- en regelgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Aan de opschriften in het vaandel van de Koninklijke Luchtmacht wordt toegevoegd het opschrift «Afghanistan 2002–2014» in verband met het geïntegreerde helikopteroptreden, de inzet van jacht- en transportvliegtuigen en de inzet van het luchtmachtpersoneel van de Explosieven Opruimingsdienst.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 december 2019.

Onze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 september 2019

Willem-Alexander

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de achttiende oktober 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

De vaandels en standaarden van de Nederlandse krijgsmacht gaan terug tot de beginjaren van het Koninkrijk. Oorspronkelijk een veldteken en verzamelpunt in de strijd te land, is een vaandel of standaard heden ten dage vooral een symbool van saamhorigheid en van trouw van de eenheid aan de vorst. Een vaandel- of standaardopschrift kan worden toegekend indien de eenheid met ere heeft deelgenomen aan krijgsverrichtingen en zich op enig moment en/of op enige locatie heeft onderscheiden ten opzichte van andere eenheden. Bij de beoordeling worden in beschouwing genomen de aard en de wijze van het optreden, de samenstelling van het verband en de feiten en omstandigheden waaronder de strijd werd gevoerd. Hierbij wordt getoetst aan de criteria voor moedig, beleidvol en dapper optreden en aan de wettelijke grenzen van het optreden.

In het vaandel van de Koninklijke Luchtmacht staan thans de wapenfeiten: «Nederland 1940», «Nederlandsch-Indië Malakka 1941–1942», «Engeland West Europa 1941–1945», «Australië Indische Archipel 1942–1945», «Indische Archipel 1947–1949» en «Kosovo 1999».

De gewapende aanval op de Verenigde Staten op 11 september 2001 was voor Nederland aanleiding om in het kader van collectieve zelfverdediging deel te nemen aan Operation Enduring Freedom (OEF). Vanaf januari 2002 nam Nederland deel aan International Security Assistance Force (ISAF) in Afghanistan, die vanaf augustus 2003 werd geleid door de NAVO. Het Bonn-akkoord uit 2001 en de Resoluties 1386 en volgende van de VN-Veiligheidsraad verschaften ISAF het mandaat om in Afghanistan «by all necessary means» veiligheid te brengen, de stabiliteit te bevorderen en de steun voor de Taliban en aanverwante groeperingen te verminderen. In 2006 besloot de Nederlandse regering tot een civiel-militaire bijdrage in de zuidelijke sector van ISAF. Hierbij werd nadrukkelijk de aandacht gevestigd op het opbouwkarakter van de missie. Dit bleek echter al vrij snel na aanvang een onderschatting te zijn. Geconfronteerd met tegenstanders die als zodanig vaak onherkenbaar waren, zich bevonden tussen de bevolking en bij uitblijvende successen in het reguliere gevecht in toenemende mate gebruik maakten van Improvised Explosive Devices (IED’s), veranderde het operationele concept van de Nederlandse bijdrage in de loop van de operatie.

De Nederlandse troepen traden op in samengestelde verbanden van gevechtseenheden, gevechtssteuneenheden en logistieke eenheden. De aard, omvang en intensiteit alsmede de wijze van optreden van de Nederlandse troepen waren in deze combinatie niet eerder voorgekomen. Dit betekent dat bij de meeste onderscheidende acties verschillende vaandel- of standaardvoerende eenheden betrokken waren.

In de periode 2002–2014 leverden militairen van de Koninklijke Luchtmacht een bijdrage aan OEF en ISAF. Gedurende deze jaren zijn de jachtvliegtuigen en tanker- en transporttoestellen langdurig en bijna continu in heel Afghanistan ingezet. De helikopters zijn tussen 2004 en 2010 ingezet. Militairen van de Koninklijke Luchtmacht droegen voorts bij aan de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) en in 2004–2005 aan het Provincial Reconstruction Team (PRT) in de Afghaanse provincie Baghlan.

Onderscheidend was de inzet van de helikopters in de zuidelijke ISAF-sector, de jacht- en transportvliegtuigen en de luchtmachters bij de EOD.

In het tijdvak 2006–2010 leverden helikopterdetachementen met AH-64D Apache gevechtshelikopters en CH-47D Chinook en AS-532U2 Cougar transporthelikopters strijd met de vijand onder dreiging van beschietingen met raketwerpers, mitrailleurs en kleinkaliberwapens. De inzet van deze detachementen in 2009 en 2010 ter ondersteuning van de Nederlandse en buitenlandse special forces was intensief en risicovol. Vaak moest ter uitvoering van de opdracht laag worden gevlogen en herhaaldelijk gebruik worden gemaakt van dezelfde landingzones in een vijandelijke omgeving. Ondanks de vijandelijke dreiging, en diverse legitieme redenen om een missie af te breken, maakten bemanningen bij herhaling hun persoonlijke veiligheid ondergeschikt aan het belang van het welslagen van de missie, en zetten zij hun missie(s) door. De nauwe samenwerking van de Nederlandse gevechtshelikopters met alle vliegende en grondgebonden eenheden in het operatiegebied bleek essentieel. Hun inzet was dermate vertrouwenwekkend en effectief dat internationale grondtroepen met enige regelmaat specifiek om Nederlandse gevechtshelikopters vroegen wanneer luchtsteun werd aangevraagd.

In de periode 2006–2010 is door F-16 jachtvliegtuigen veelvuldig tot wapeninzet overgegaan, doorgaans voor directe ondersteuning van de grondtroepen. Regelmatig werd op lage hoogte met het boordwapen de vijand in de onmiddellijke nabijheid van de eigen troepen met succes aangegrepen.

De transportvliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht beschikten slechts over beperkte beschermingsmiddelen tegen radargeleide, infraroodgeleide en ongeleide vijandelijke wapensystemen. Desondanks werd het KDC-10 transport- en tankervliegtuig ook ingezet voor vluchten naar de vliegvelden van Kaboel en in een enkel geval Kandahar. De C-130 transportvliegtuigen voerden talloze tactische bevoorradingsvluchten uit in het inzetgebied, ook in afgelegen gebieden waar de voorzieningen slecht waren. De primitieve omstandigheden en de verhoogde dreiging aldaar vergden veel van de bemanningen.

Ploegen van de EOD in Uruzgan, waarbij van 2006 tot en met 2010 luchtmachters waren ingedeeld, waren belast met het ruimen van IED’s en het vernietigen van achtergebleven conventionele munitie. De EOD-ers leverden hierdoor een wezenlijke bijdrage aan de bewegingsvrijheid van manoeuvre-eenheden en het herstel van momentum van lopende operaties. Door de inzet van de EOD-ploegen zijn slachtoffers voorkomen.

Luitenant-kolonel Jan van Twist verloor het leven door een helikopterongeluk. Kapitein-vlieger Michael Donkervoort kwam om het leven tijdens een vliegongeval met zijn F-16. Aan elf luchtmachters is het Draaginsigne Gewonden toegekend. Aan zes luchtmachters zijn dapperheidsonderscheidingen verleend: aan luchtvarenden één ridderkruis van de Militaire Willems-Orde 4e klasse, één Kruis van Verdienste en twee Vliegerkruizen; aan luchtmachters van de EOD twee Kruizen van Verdienste. Tevens ontvingen twee luchtmachters het Ereteken voor Verdienste in goud.

Gelet op het positieve advies van de Traditiecommissie Krijgsmacht wordt aan de opschriften in het vaandel van de Koninklijke Luchtmacht toegevoegd het opschrift «Afghanistan 2002–2014», in verband met het geïntegreerde helikopteroptreden, de inzet van jacht- en transportvliegtuigen en de inzet van het luchtmachtpersoneel van de EOD.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Naar boven