Wet van 18 juni 2019 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van partneralimentatie (Wet herziening partneralimentatie)

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het stelsel van partneralimentatie te herzien en dat daarvoor het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten wijziging behoeven;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 80d, tweede lid, wordt «155, 157, vierde en zesde lid, 158, 159, eerste en derde lid, 159a, 160 en 164» vervangen door «155, 157, eerste tot en met zesde lid, 158, 159, eerste en derde lid, 159a, 160 en 164».

B

In artikel 80e, eerste lid, wordt «157 tot en met 160» vervangen door «156 tot en met 160».

C

Artikel 156 komt te luiden:

Artikel 156

  • 1. De rechter kan bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.

  • 2. Bij de vaststelling van de uitkering kan de rechter rekening houden met de behoefte aan een voorziening in het levensonderhoud voor het geval van overlijden van degene die tot de uitkering is gehouden.

  • 3. De rechter kan op verzoek van een van de echtgenoten de uitkering toekennen onder de vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Deze vaststelling kan niet tot gevolg hebben dat de uitkering later eindigt dan op grond van de toepasselijke termijn, bedoeld in artikel 157.

D

[vervallen]

E

Artikel 157 komt te luiden:

Artikel 157

  • 1. Indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren.

  • 2. Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en de leeftijd van de echtgenoot die recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud, ten hoogste tien jaren lager is dan de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud, in afwijking van het eerste lid, niet eerder dan op het tijdstip, waarop die echtgenoot deze leeftijd heeft bereikt.

  • 3. Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en de echtgenoot die recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud geboren is op of voor 1 januari 1970 en diens leeftijd meer dan tien jaren lager is dan de leeftijd bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud, in afwijking van het eerste lid, na tien jaren.

  • 4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud niet eerder dan op het tijdstip waarop de uit het huwelijk van de echtgenoten geboren kinderen de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.

  • 5. Bij samenloop van de omstandigheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, geldt de langste termijn.

  • 6. De termijn voor het verstrekken van levensonderhoud vangt aan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

  • 7. Indien ongewijzigde handhaving van de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde termijn, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van degene die recht heeft op die uitkering, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Het verzoek daartoe wordt ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging van de uitkering zijn verstreken. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is.

Ea

In artikel 158 wordt «artikel 157, vierde tot en met zesde lid,» vervangen door «artikel 157, eerste tot en met vijfde lid en zevende lid,».

F

[vervallen]

G

[vervallen]

H

[vervallen]

I

[vervallen]

J

In artikel 169, tweede lid, wordt «de termijnen, bedoeld in artikel 157, derde tot en met zesde lid» vervangen door «de termijnen, bedoeld in artikel 156, derde lid, en artikel 157, eerste tot en met vijfde lid».

K

In artikel 182 wordt «157 tot en met 160» vervangen door «156 tot en met 160» en wordt «de in artikel 157, derde tot en met zesde lid, bedoelde termijnen» vervangen door «de in de artikelen 156, derde lid, en 157, eerste tot en met vijfde lid en zevende lid, bedoelde termijnen».

L

[vervallen]

M

[vervallen]

N

[vervallen]

O

Artikel 401 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede zin, wordt «voorafgaande» vervangen door «voorgaande» en wordt «op grond van artikel 157 of die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld in artikel 158» vervangen door «op grond van artikel 156, derde lid, of artikel 157, zevende lid, of die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld in artikel 158».

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste zin wordt «het derde of vijfde lid dan wel zesde lid, tweede zin van artikel 157» vervangen door «artikel 156, derde lid, of artikel 157, zevende lid,».

b. In de tweede zin wordt «artikel 157, vijfde lid,» vervangen door «artikel 157, zevende lid,».

c. In de derde zin wordt «het vijfde lid, tweede en derde zin, van artikel 157» vervangen door «artikel 157, zevende lid, tweede en derde zin,».

P

[vervallen]

Q

[vervallen]

ARTIKEL II

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan artikel 805 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij beschikkingen betreffende het verstrekken van levensonderhoud verstrekt de griffier aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden de berekeningen van de behoefte en de draagkracht die mede aan de beschikking ten grondslag liggen.

2. In artikel 826, eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 157», vervangen door «artikel 156».

ARTIKEL III

In artikel 62e, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet wordt «de artikelen 157 en 401» vervangen door «artikel 401».

ARTIKEL IV

Onze Minister voor Rechtsbescherming zendt binnen acht jaren na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL V

  • 1. De artikelen 157 en 401, zoals deze artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op een uitkering tot levensonderhoud, die voor dat tijdstip door de rechter is vastgesteld of tussen partijen is overeengekomen.

  • 2. De artikelen 157 en 401, zoals deze artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op een verzoek tot vaststelling of wijziging van een uitkering tot levensonderhoud, indien het inleidende verzoekschrift is ingediend voor dat tijdstip.

  • 3. Op een uitkering tot levensonderhoud die vóór 1 juli 1994 door de rechter is vastgesteld of door partijen is overeengekomen, is artikel II van de Wet van 28 april 1994 tot wijziging van enige bepalingen van de Wet van 28 april 1994, Stb. 324, houdende wijziging van bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in verband met de regeling van de limitering van alimentatie na scheiding (Stb. 325), van toepassing.

ARTIKEL VI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet herziening partneralimentatie.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 18 juni 2019

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de drieëntwintigste augustus 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 231

Naar boven