Besluit van 3 juli 2019, houdende tijdelijke regels voor een tweede experiment in het kader van een integraal persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg (Besluit experiment integraal pgb 2019)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 3 juni 2019, kenmerk 1504158-186236-WJZ;

Gelet op de artikelen 10.1.2, tweede en vierde lid, van de Wet langdurige zorg en 2, tweede lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 juni 2019, no. W13.19.0134/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 juli 2019, kenmerk 1470175-186236-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

college:

college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

deelbudget:

budget dat door of vanwege het zorgkantoor, het college of de zorgverzekeraar ter beschikking wordt gesteld voor het betrekken van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, onderscheidenlijk zorg als bedoeld in artikel 13a van de Zorgverzekeringswet, en dat wordt toegevoegd aan het integraal budget;

deelnemer:

verzekerde die toegang heeft gekregen tot het experiment;

experiment:

experiment als bedoeld in artikel 10.1.2, tweede lid, van de Wet langdurige zorg in de gemeente, dat wordt uitgevoerd krachtens dit besluit;

gegevens over gezondheid:

gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming;

gemeente:

gemeente Alphen aan den Rijn, Dalfsen, Den Haag, Leiden, Meppel, Nieuwegein, Roermond of Rotterdam;

integraal budget:

aan de deelnemer verstrekte subsidie ten behoeve van de in het ondersteuningsplan bedoelde diensten;

integraal pgb-plan:

integraal pgb-plan als bedoeld in artikel 5, tweede lid;

ondersteuningsplan:

ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 5, eerste lid;

Zvw-pgb:

Zvw-pgb als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 2 Doel van het experiment

  • 1. Met dit experiment wordt beoogd inzicht te krijgen in de gevolgen en mogelijkheden van het integraal budget ten aanzien van:

    • a. het flexibel gebruik van een integraal budget en de doelmatigheid van het integraal budget;

    • b. het op elkaar aansluiten van de verscheidene diensten waarvan de deelnemer gebruik maakt en de kwaliteit van die diensten;

    • c. de tevredenheid van de deelnemers, betrokken bestuursorganen en zorgverzekeraars;

    • d. de omvang van de administratieve lasten van deelnemers in verhouding tot de afzonderlijke rechten en aanspraken, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

    • e. de beoogde effecten op de kwaliteit van leven van zowel de deelnemer als van zijn sociaal netwerk.

  • 2. Met dit experiment wordt informatie verzameld over de gevolgen voor de kwaliteit van de door deelnemers afgenomen diensten, de gevolgen voor de zelfredzaamheid van de deelnemers, de budgettaire en juridische mogelijkheden en belemmeringen alsmede het toezicht en de handhaving bij het vormgeven van een integraal pakket aan diensten dat in de plaats treedt van de afzonderlijke aanspraken of rechten op die diensten.

Artikel 3 Reikwijdte en toegang tot het experiment

  • 1. Een verzekerde die tevens ingezetene is van de gemeente kan zich bij het college melden voor deelname aan het experiment. Een verzekerde kan slechts deelnemen aan het experiment zolang de verzekerde ten minste twee van de volgende rechten of aanspraken heeft:

    • a. een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg;

    • b. een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • c. een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet; of

    • d. een Zvw-pgb.

  • 2. De aanspraken van de deelnemer op grond van het experiment treden gedurende de periode van het experiment in de plaats van zijn rechten en aanspraken, bedoeld in het eerste lid, over die periode. Onverminderd het derde en vierde lid en de artikelen 6, tweede en vierde lid, 7, zesde lid, en 10, zijn de artikelen van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet gedurende het experiment niet van toepassing op de betrokken diensten die de deelnemer uit het integraal budget bekostigt.

  • 3. Het bepaalde bij en krachtens de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet blijft van toepassing op de vaststelling van een gewijzigde behoefte van de deelnemer aan jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderscheidenlijk zorg als bedoeld in artikel 13a van de Zorgverzekeringswet. De aanpassing van het bedrag van een deelbudget, geschiedt op de wijze waarop het bedrag van een aanspraak of recht als bedoeld in het eerste lid wordt herzien op grond van de in dat lid genoemde wetten.

  • 4. Het bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet bepaalde over de kwaliteit van de door de deelnemers betrokken diensten, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel b, onderscheidenlijk c, alsmede over het toezicht op die kwaliteit, blijft van toepassing op vorenbedoelde met het integraal budget bekostigde diensten, met dien verstande dat de artikelen 4.1.2 en 4.1.3 van de Jeugdwet buiten toepassing blijven.

  • 5. Het college treedt met de verzekerde die zich heeft gemeld voor deelname aan het experiment in overleg over de toegang tot het experiment. Indien de verzekerde in aanmerking komt voor deelname aan het experiment treedt het college in overleg met de verzekerde over het opstellen van een integraal pgb-plan en een ondersteuningsplan.

  • 6. Bij ministeriële regeling wordt per gemeente het aantal deelnemers bepaald dat ten hoogste aan het experiment kan deelnemen. Deze aantallen bedragen tezamen niet meer dan 500. De gemeente kan een lager maximumaantal vaststellen. Een lager maximum wordt bekend gemaakt in het gemeenteblad.

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop zorgkantoren, zorgverzekeraars en gemeenten samenwerken om de met het experiment beoogde doelen te bereiken en de voorwaarden waaronder een verzekerde kan deelnemen aan het experiment. Deze voorwaarden kunnen per gemeente verschillen.

  • 8. Indien de deelname van een verzekerde aan het experiment wordt beëindigd, draagt het college zo nodig zorg voor een zorgvuldige begeleiding van de betrokkene ten behoeve van het verkrijgen van zorg, ondersteuning of jeugdhulp op grond van de in artikel 3, eerste lid, genoemde wetten.

Artikel 4 Betrokkenheid zorgkantoor en zorgverzekeraar

  • 1. Een deelbudget voor een aanspraak of recht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a of d, wordt uitsluitend toegevoegd aan het integraal budget als het zorgkantoor, onderscheidenlijk de zorgverzekeraar, van de deelnemer hier schriftelijk mee heeft ingestemd.

  • 2. Indien de verzekerde onder meer aanspraak heeft op een deelbudget voor een aanspraak of recht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a of d, of een zodanig deelbudget onderdeel uitmaakt van het integraal budget dan wel de verzekerde aangeeft daar behoefte aan te hebben, neemt ook het zorgkantoor, onderscheidenlijk de zorgverzekeraar, van de verzekerde deel aan de overleggen, bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, en 5, eerste lid.

  • 3. Het zorgkantoor of de zorgverzekeraar van de deelnemer dat, onderscheidenlijk die, zich overeenkomstig het eerste lid schriftelijk bereid heeft verklaard tot het beschikbaar stellen van een deelbudget, verleent het college de medewerking die redelijkerwijs kan worden verlangd voor de uitvoering van het experiment ten aanzien van de betrokken deelnemer.

Artikel 5 Ondersteuningsplan

  • 1. Het college stelt voor een deelnemer een ondersteuningsplan vast waarin wordt bepaald aan welke diensten het integraal budget kan worden besteed. Het ondersteuningsplan is afgestemd op de situatie van de deelnemer en diens behoefte aan diensten. Het college kan het ondersteuningsplan wijzigen naar aanleiding van een wijziging in het integraal budget of op verzoek van de deelnemer. Het college voert hierover overleg met de deelnemer.

  • 2. Alvorens een ondersteuningsplan wordt vastgesteld, biedt het college de deelnemer gelegenheid om een integraal pgb-plan in te dienen waarin hij aangeeft aan welke diensten hij behoefte heeft en wat de voorgenomen besteding is van het budget. Het college houdt bij het opstellen van het ondersteuningsplan rekening met het integraal pgb-plan en stelt ten behoeve van de totstandkoming van deze plannen cliëntondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 beschikbaar.

  • 3. Het ondersteuningsplan kan ten behoeve van het integraal pakket, bedoeld in artikel 10.1.2, tweede lid, van de Wet langdurige zorg, de volgende diensten bevatten:

    • a. zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g, van de Wet langdurige zorg;

    • b. diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening van het college als bedoeld in dat artikel kunnen behoren;

    • c. jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet die kan behoren tot een individuele voorziening van het college als bedoeld in artikel 8.1.1 van die wet; en

    • d. zorg als bedoeld in artikel 13a van de Zorgverzekeringswet.

  • 4. Bij het opstellen van het ondersteuningsplan wordt rekening gehouden met de gezamenlijke vraag naar diensten van deelnemers die tot hetzelfde huishouden dan wel dezelfde leefeenheid behoren, indien deze deelnemers daarom, met hun toestemming onderling afgestemd, verzoeken.

  • 5. Hoofdstuk 8 van de Wet langdurige zorg is niet van toepassing op met het integraal budget bekostigde zorg.

Artikel 6 Verlening en vaststelling van het integraal budget

  • 1. Het college besluit tot verlening van het integraal budget aan de deelnemer. Het verleende integraal budget is gelijk aan de som van de deelbudgetten. In het besluit wordt omschreven welke deelbudgetten zijn gebundeld tot het integraal budget.

  • 2. De artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 zijn van toepassing, met dien verstande dat voor «persoonsgebonden budget» en «beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6» wordt gelezen «integraal budget» en voor «artikel 2.3.10, onderdeel a,» wordt gelezen «artikel 4:48, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht».

  • 3. Het college stelt het integraal budget ambtshalve vast binnen 22 weken na afloop van de periode waarvoor het is verleend. Het integraal budget wordt vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte kosten voor de in het ondersteuningsplan opgenomen diensten en bedraagt ten hoogste de som van de deelbudgetten. Indien het integraal budget wordt vastgesteld op een bedrag dat lager is dan de som van de deelbudgetten wordt het verschil tussen het bedrag van het vastgestelde budget en de som van de deelbudgetten naar rato van de beschikbaar gestelde deelbudgetten terugbetaald aan degenen die de deelbudgetten hebben gestort.

  • 4. Voor de vaststelling van een vereveningsbijdrage op grond van artikel 34 van de Zorgverzekeringswet wordt het verschil tussen het door de zorgverzekeraar van de deelnemer ter beschikking gestelde deelbudget en het aan de zorgverzekeraar terugbetaalde bedrag, bedoeld in het derde lid, aangemerkt als gerealiseerde kosten voor het cluster «variabele zorgkosten», bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het Besluit zorgverzekering.

  • 5. Het college voert een administratie waaruit in ieder geval blijkt uit welke deelbudgetten het integraal budget van een deelnemer is opgebouwd, wat het bedrag van het integraal budget is en welk deel van dit bedrag reeds is gebruikt. Het zorgkantoor of de zorgverzekeraar van de deelnemer heeft inzage in de administratie met betrekking tot die deelnemer, indien ten behoeve van die deelnemer een deelbudget ter beschikking is gesteld voor het betrekken van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, onderscheidenlijk voor het betrekken van zorg als bedoeld in artikel 13a van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 7 Organisatie integraal budget

  • 1. Het college stort de deelbudgetten voor maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en jeugdhulp als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, bij de Sociale verzekeringsbank.

  • 2. De zorgverzekeraar van de deelnemer stort voor die deelnemer het deelbudget ten behoeve van zorg als bedoeld in artikel 13a van de Zorgverzekeringswet bij de Sociale verzekeringsbank.

  • 3. De Sociale verzekeringsbank voert namens het college de betalingen ten laste van het verstrekte integraal budget en het hiermee verbonden budgetbeheer uit.

  • 4. De Sociale verzekeringsbank verricht uitsluitend betalingen overeenkomstig het ondersteuningsplan van de deelnemer.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het budgetbeheer, de betalingen en het staken van betalingen uit het integraal budget door de Sociale verzekeringsbank, het declareren ten laste van het integraal budget en de overeenkomst die de deelnemer sluit met de derde van wie hij diensten ontvangt en die daarvoor betaling ontvangt uit het integraal budget.

  • 6. De bepalingen over de bijdrage in de kosten, bedoeld in de artikelen 2.5 van de Wet langdurige zorg en 1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, zijn van overeenkomstige toepassing op de deelbudgetten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, die door het college, onderscheidenlijk het zorgkantoor van de deelnemer, zijn toebedeeld ten behoeve van het integraal budget.

Artikel 8 Gegevensverwerking

  • 1. Het college, de Sociale verzekeringsbank, een derde aan wie ten laste van een integraal budget betalingen worden gedaan, het zorgkantoor en de zorgverzekeraar van de deelnemer zijn bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van die deelnemer, waaronder gegevens betreffende gezondheid, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van het experiment.

  • 2. De Sociale verzekeringsbank, een derde aan wie ten laste van een integraal budget betalingen worden gedaan, het zorgkantoor en de zorgverzekeraar van de deelnemer zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht kosteloos aan het college persoonsgegevens van die deelnemer, waaronder gegevens betreffende gezondheid, te verstrekken voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van het experiment.

  • 3. Het college en een derde aan wie ten laste van een integraal budget betalingen worden gedaan zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht kosteloos aan de Sociale verzekeringsbank persoonsgegevens van de deelnemer, waaronder gegevens betreffende gezondheid, te verstrekken voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, bedoeld bij of krachtens het bepaalde in artikel 7, van de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Indien een deelbudget voor een aanspraak als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a of d, onderdeel uitmaakt van het integraal budget, is het college bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht kosteloos aan het zorgkantoor, onderscheidenlijk de zorgverzekeraar, van de deelnemer persoonsgegevens van die deelnemer, waaronder gegevens betreffende gezondheid, te verstrekken voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van het experiment.

  • 5. Onze Minister is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de deelnemer, waaronder gegevens betreffende gezondheid, voor zover dat noodzakelijk is voor de evaluatie van het experiment.

  • 6. Het college, de Sociale verzekeringsbank, een derde aan wie ten laste van een integraal budget betalingen worden gedaan, het zorgkantoor en de zorgverzekeraar van de deelnemer zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht kosteloos aan Onze Minister persoonsgegevens van die deelnemer, waaronder gegevens betreffende gezondheid, te verstrekken voor zover dat noodzakelijk is voor de evaluatie van het experiment.

Artikel 9 Evaluatie

  • 1. Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de geldingsduur van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid, overeenkomstig de doelen, bedoeld in artikel 2, en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting van dit besluit, anders dan als experiment.

  • 2. Het experiment wordt aan de hand van de volgende aspecten geëvalueerd:

    • a. de effecten van de invoering van het integraal budget voor deelnemers op het gebied van zelfredzaamheid, de door de deelnemer ervaren kwaliteit van dienstverlening en de maatschappelijke kosten en baten;

    • b. het op elkaar en op de behoefte van de deelnemer aansluiten van de verschillende diensten die de deelnemer betrekt en het aansluiten van de betrokken diensten van deelnemers in een gezamenlijk huishouden of leefeenheid;

    • c. de effecten op de kwaliteit van leven van zowel de deelnemer als van zijn sociaal netwerk;

    • d. administratieve en bestuurlijke lasten;

    • e. toezicht en handhaving;

    • f. de kosten per deelnemer die worden veroorzaakt door het experiment;

    • g. tevredenheid van deelnemers, betrokken bestuursorganen en zorgverzekeraars;

    • h. budgettaire en juridische belemmeringen bij het vormgeven van een integrale aanspraak op diensten.

Artikel 10 Toezicht

De krachtens artikel 6.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 door het college aangewezen personen zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens dit besluit. Artikel 6.1, tweede en derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11 Wijziging andere regelgeving

1. Hoofdstuk 9, paragraaf 1, van het Besluit langdurige zorg vervalt.

2. In artikel 6a, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG wordt «artikel 9.1 van het Besluit langdurige zorg» vervangen door «artikel 1 van het Besluit experiment integraal pgb 2019».

Artikel 12 Overgangsrecht

1. Hoofdstuk 9, paragraaf 1, van het Besluit langdurige zorg en artikel 6a van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van het onderhavige besluit, blijven van toepassing op budgetten die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderhavige besluit op basis van hoofdstuk 9, paragraaf 1, van het Besluit langdurige zorg zijn verleend.

2. Indien de Wet van 24 april 2019 tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 inzake de bijdrage voor maatschappelijke ondersteuning en de beoordeling voor de verstrekking van de maatwerkvoorziening (Stb. 2019, 185) in werking treedt, wordt in artikel 7, zesde lid, van dit besluit «2.1.4» vervangen door «2.1.4a en 2.1.4b».

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit kan worden bepaald dat dit besluit terugwerkt tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. Dit besluit vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit experiment integraal pgb 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 3 juli 2019

Willem-Alexander

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Uitgegeven de twaalfde juli 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In de gemeenten Delft, Meppel en Woerden is de afgelopen jaren geëxperimenteerd met het instrument integraal persoonsgebonden budget (hierna: integraal pgb). De experimenten in deze gemeenten zijn inmiddels geëvalueerd door TNO (Delft en Woerden) en Movisie (Meppel). Op basis van deze evaluaties is geconstateerd dat met het experiment waardevolle leerervaringen zijn opgedaan, maar dat er onvoldoende basis is om op dit moment een besluit te nemen over het structureel implementeren van dit instrument. In de brief van 8 december 20171 werd aangekondigd dat begin 2018 een vernieuwd experiment zou worden gestart met nieuwe gemeenten en de mogelijkheid voor meer deelnemers. Zoals in het onderstaande wordt toegelicht, is uiteindelijk echter besloten om in 2019 een geheel nieuw experiment te starten, met meer deelnemende gemeenten en budgethouders. In het nieuwe experiment wordt tegemoet gekomen aan een aantal bezwaren die ertoe hebben geleid dat het eerste experiment onvoldoende informatie heeft opgeleverd. Verwezen wordt naar paragraaf 1.2.

1.1 Evaluatie experimenten Delft, Meppel en Woerden

De gemeenten Delft, Meppel en Woerden waren verantwoordelijk voor de gehele uitvoering van het experiment (zowel inhoudelijk als procesmatig). Door Delft en Woerden is samengewerkt in de opzet en uitvoering van het experiment. De lokale experimenten in deze gemeenten zijn aangestuurd door één projectleider. De gemeente Meppel heeft het experiment zelfstandig uitgevoerd en aangestuurd. In Delft en Woerden zijn bijeenkomsten georganiseerd om budgethouders te informeren over de mogelijkheid van het integraal pgb. Dit heeft een experiment met 21 deelnemers opgeleverd. In Meppel heeft één gezin met meerdere budgethouders zich bij de gemeente gemeld met het verzoek om de ingewikkelde contractrelaties en geldstromen te vereenvoudigen. In overleg tussen het Ministerie van VWS en de gemeente Meppel heeft dit geleid tot deelname aan het experiment integraal pgb.

Uit de experimenten in Delft en Woerden is een aantal lessen voortgekomen, zo blijkt uit het onderzoek van TNO. Deze lessen richten zich met name op het gebrek aan levensbrede (dat wil zeggen: afgestemd op alle relevante behoeften in iemands leven) ondersteuning, de kennis en opleiding van consulenten en de ondersteuning van budgethouders bij het opstellen van een integraal plan. Door beide gemeenten zijn, in samenwerking met Per Saldo, formats en richtlijnen opgesteld voor consulenten en budgethouders. Hiermee zijn de blauwdruk en het uitvoeringsproces vastgelegd waar andere gemeenten in de toekomst hun voordeel mee kunnen doen. Tegelijkertijd is er nog een fors aantal ontwikkelopgaven, zo geeft TNO aan.

Ten eerste hebben de gemeenten geen afspraken gemaakt met onder meer zorgverzekeraars en zorgkantoren. Het resultaat hiervan is, zo geeft TNO aan, dat het integraal pgb niet was opgebouwd uit middelen van de beide gemeenten en betrokken partners, maar dat beide gemeenten het integraal pgb hebben voorgefinancierd. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de doelmatigheidsvraag niet is beantwoord.

Ten tweede is meer continuïteit in de organisatie noodzakelijk voor een goede uitvoering. De organisatie van het experiment in Delft en Woerden was onvoldoende stabiel. Het continue wisselen van projectleider zorgde voor instabiliteit en onduidelijkheid over de vormgeving en de wijze van uitvoering.

Ten derde hebben de budgethouders hun ontevredenheid uitgesproken over de uitvoering van het integraal pgb. Vooral in de beginfase hadden zij, zo blijkt uit het onderzoek van TNO, kritiek. Deze kritiek richtte zich onder meer op het trage besluitvormingsproces en de toename van regeldruk, met name in de beginfase, voor budgethouders. Ook is volgens TNO nog onvoldoende duidelijk in hoeverre budgethouders een integraal pgb kunnen beheren.

Ten vierde geeft TNO aan dat de uitvoering door de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) voor verbetering vatbaar is. De onderzoekers constateren dat de uitvoering niet geautomatiseerd is.

Ten vijfde, zo geeft TNO aan, is het niet mogelijk om een levensbreed integraal pgb te verstrekken omdat voor voorzieningen die op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en/of van het onderwijs worden verstrekt, aparte afspraken worden gemaakt omdat deze wetgeving niet onder het regime van artikel 10.1.2 van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) valt. Als het integraal pgb landelijk wordt ingevoerd moet dit, volgens TNO, wel worden geregeld.

In de gemeente Meppel, zo blijkt uit het onderzoek van Movisie, zijn wel afspraken gemaakt met alle partners (waaronder het zorgkantoor en de zorgverzekeraar). Dit heeft geleid tot een ondersteuningsaanbod op maat voor het betrokken gezin en een doelmatigere uitvoering. Door het integraal pgb is het knelpunt van het betrokken gezin weggenomen aangezien er sprake was van een complexe situatie met verschillende organisaties, geldstromen en verantwoordingen. Ook heeft de gemeente betrokkene ontzorgd door, bijvoorbeeld, de administratie deels over te nemen gelet op de complexe situatie. Dit laatste past, zo geeft Movisie aan, niet bij het instrument persoonsgebonden budget (pgb). In principe is de budgethouder verantwoordelijk voor taken als inkoop van de diensten en het bijhouden van de administratie. Daarnaast is de onderzoekspopulatie klein, zo geeft Movisie aan, nu slechts één gezin heeft deelgenomen aan dit lokale experiment.

1.2 Nieuw experiment

Gelet op het bovenstaande heeft de regering besloten om op grond van artikel 10.1.2 van de Wlz een nieuw experiment te starten. Op dit moment is te weinig informatie beschikbaar over bijvoorbeeld de effecten, de doelmatigheid en de wijze van uitvoering. Dit komt door het beperkte aantal deelnemers en deelnemende gemeenten, maar ook door de wijze waarop de deelnemende gemeenten invulling hebben gegeven aan de uitvoering van het eerste experiment. Over dit voornemen is de Tweede Kamer geïnformeerd in voornoemde brief van 8 december 2017. Aanvankelijk is in 2017 overwogen om de bestaande regels beperkt aan te passen (meer gemeenten en meer deelnemers) en zodoende het bestaande experiment in gewijzigde vorm voort te zetten. Het is echter niet mogelijk gebleken om in een korte tijdsperiode een zodanige doorstart te maken dat inhoudelijk goede experimenten zouden zijn gewaarborgd. Ook bestond het risico dat door een korte periode met meer gemeenten en deelnemers, alsnog te weinig data zouden worden verzameld. Dit is geconstateerd na goed overleg met de VNG, de SVB en Per Saldo. Ook zij hebben aangegeven dat een nieuw experiment gewenst is. Dit geeft rust voor (potentiële) deelnemers, gemeenten en aanbieders om de lokale experimenten op te zetten. De regering heeft om die reden besloten om in 2019 een nieuw experiment tot stand te brengen met meer deelnemers en deelnemende gemeenten, een duidelijkere rol voor de zorgverzekeraars en zorgkantoren, duidelijke uitvoeringsafspraken (in een uitvoeringsconvenant) en een procesregierol voor het Ministerie van VWS. Gezien artikel 10.1.2, vijfde lid, juncto artikel 10.1.1, vijfde lid, van de Wlz heeft deze amvb een looptijd van drie jaar. De deelnemende gemeenten kunnen zodoende drie jaar gebruik maken van het instrument integraal pgb.

Het Ministerie van VWS begeleidt het experiment twee jaar en neemt de procesregie van het experiment op zich, hetgeen onder meer zorgt voor continuïteit en stabiliteit. Deze procesregie bestaat uit drie onderdelen. Gemeenten worden ten eerste ondersteund bij het maken van lokale afspraken door middel van een uitvoeringsconvenant. De bedoeling hiervan is mede dat door goede afspraken vooraf, de snelheid van de besluitvorming kan worden verhoogd. Ten tweede laat het Ministerie van VWS het evaluatieonderzoek verrichten en wordt hieromheen een begeleidingsgroep met alle gemeenten ingericht. In deze begeleidingsgroep hebben gemeenten, naast het bespreken van het onderzoek, de ruimte om kennis en ervaringen uit te wisselen; ook dit zal een goede uitvoering van het experiment bevorderen. Ten derde wordt door VWS een programmamanager aangesteld. Deze programmamanager ondersteunt gemeenten en adviseert bij het opzetten, inregelen en uitvoeren van de lokale experimenten. De deelnemende gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inhoudelijk opzet van de experimenten en het projectleiderschap en spannen zich in om voldoende deelnemers te genereren.

Automatisering van de uitvoering door de SVB is voor dit experiment niet mogelijk, omdat de ICT-systemen van de SVB niet berekend zijn op een integraal budget en een aanpassing hiervan voor dit experiment te duur is. Wel heeft de SVB voor het experiment extra capaciteit vrijgemaakt en is de SVB ook partner bij het uitvoeringsconvenant. De verwachting is dat dit de uitvoering door de SVB ten goede zal komen.

Naast een experiment met het instrument integraal pgb is met gemeenten afgesproken dat zij ook zullen experimenteren met vernieuwende arrangementen in natura. Het betreft arrangementen die tot doel hebben om mensen van een levensbreed ondersteuningsaanbod te voorzien en waarin naast ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015), de Zorgverzekeringswet (hiena: Zvw), de Wlz of de Jeugdwet, zo mogelijk ook voorzieningen in de context van school (passend onderwijs) of re-integratie tot de arbeidsmarkt worden betrokken. Laatstbedoelde voorzieningen vallen buiten de reikwijdte van de in de Wlz opgenomen grondslag voor deze amvb. De daarmee gepaard gaande diensten maken dan ook geen onderdeel uit van het integraal pakket van diensten in de zin van artikel 10.1.2, eerste lid, van de Wlz. Dit laat onverlet dat de gemeente wel bredere arrangementen kan samenstellen. Gedacht kan worden aan een toegelaten deelnemer die met een re-integratiebudget vanuit de Participatiewet en onder meer een Wmo-pgb zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen van het experiment diensten inkoopt. De onderdelen met betrekking tot de Participatiewet behoren daarmee wel tot het arrangement van de deelnemende gemeente, maar zullen door de betrokken partijen via de daarvoor geijkte instrumenten binnen de bestaande regelgeving moeten worden vormgegeven, bijvoorbeeld via convenanten of andersoortige afspraken met bevoegde partijen. Het is echter niet mogelijk om het integraal budget voor doelen buiten de domeinen Zvw, Wlz, Wmo 2015 en Jeugdwet te besteden (besteding van het in de onderhavige amvb bedoelde integraal budget kan alleen aan diensten in de zin van artikel 10.1.2 van de Wlz). Om onduidelijkheid te voorkomen, zij opgemerkt dat wanneer deze toelichting over «het experiment» spreekt, hiermee slechts het experiment wordt bedoeld dat op grond van artikel 10.1.2 van de Wlz in deze amvb wordt geregeld.

1.3 Uitvoeringsconvenant

In het experiment zullen Rijk, lokale overheden, landelijke uitvoeringsorganisaties en brancheverenigingen samenwerken. In een uitvoeringsconvenant worden afspraken gemaakt met onder meer de VNG, Per Saldo, het CIZ, ZN en de SVB. Dit convenant bevat nadere uitvoeringsafspraken over rollen, taken en verantwoordelijkheden van de hierboven genoemde partijen.

Het convenant heeft als doel om gemeenten te ondersteunen bij het inregelen van de lokale experimenten op basis van de onderhavige amvb. Daarnaast kunnen gemeenten echter, zoals hierboven omschreven, ook werk (re-integratie arbeidsmarkt) en onderwijs betrekken, voor zover dit past binnen de bestaande regelgeving. Gemeenten, het UWV en het onderwijs werken (los van deze amvb, maar wel in samenhang daarmee) intensief samen om een breed ondersteuningspakket te bieden voor mensen die meedoen. Om die reden worden ook het UWV, onderwijsraden en de Ministeries van OCW en SZW bij het convenant betrokken.

Op basis van de onderhavige amvb en het onderliggende uitvoeringsconvenant wordt beoogd het experiment van start tot einde op een degelijke manier te begeleiden. Hierbij staat centraal dat alle betrokkenen voldoende toegerust zijn om dit experiment op de beoogde wijze uit te kunnen voeren.

1.4 Looptijd nieuw experiment

Het streven is dat de lokale experimenten in de gemeenten Alphen aan den Rijn, Dalfsen, Den Haag, Leiden, Meppel, Nieuwegein, Roermond of Rotterdam medio 2019 kunnen starten. Het is de bedoeling dat de onderhavige amvb na 3 jaar vervalt, tenzij binnen die periode van 3 jaar een voorstel van wet is ingediend om het experiment om te zetten in een wettelijke regeling. Om tijdige besluitvorming mogelijk te maken, zal de evaluatie van het experiment met name de eerste twee kalenderjaren betreffen. Het daarop volgende jaar wordt door de regering benut voor de evaluatie en om een besluit te nemen over het instrument integraal pgb. Indien wordt besloten om het experiment niet om te zetten in een wettelijke regeling, hebben gemeenten zodoende de mogelijkheid om met de budgethouders afspraken te maken en kunnen op die wijze de integrale pgb’s, zoals vastgelegd in de onderhavige amvb, op zorgvuldige wijze worden afgebouwd.

Indien echter binnen 3 jaar een wetsvoorstel tot het wettelijk regelen van een integraal budget wordt ingediend, kan de onderhavige amvb van kracht blijven totdat het betrokken wetsvoorstel is aangenomen, verworpen of ingetrokken.

2. Doelen en reikwijdte van het experiment

Het experiment biedt toegelaten deelnemers de mogelijkheid om verschillende vormen van ondersteuning, zorg en jeugdhulp vanuit één budget in te kopen. De totstandbrenging van één budget, in plaats van budgetten uit verschillende wetten, zorgt ervoor dat het (totale) beschikbare budget flexibel, vraaggerichter en met meer regie door de budgethouder kan worden ingezet. Naar verwachting zorgt het experiment voor een vermindering van de regeldruk voor de deelnemers ten opzichte van de situatie waarin zij meerdere losse budgetten hebben. Bij de uitvoering van het experiment is aandacht voor de wijze van handhaving en controle bij de besteding van het integrale budget. Verder is het de bedoeling dat de pilot een verbetering voor de deelnemer betekent, doordat daarmee een betere aansluiting tussen de verschillende vormen van ondersteuning, zorg en jeugdhulp wordt bereikt. Dit kan bijvoorbeeld door het realiseren van integrale ondersteuning door de domeinen heen, en afgestemd op de specifieke behoefte van de deelnemer.

Het experiment beoogt inzicht te verschaffen in de doeltreffendheid en beheersbaarheid van de introductie van een integraal budget voor de domeinen van de Zvw, Wmo 2015, Wlz en Jeugdwet. De leereffecten zien op het beter op elkaar aansluiten van diensten en de één-loketgedachte. Het is de bedoeling dat het college van de betreffende deelnemende gemeente in de praktijk zoveel mogelijk zal optreden als het loket waar deelnemers terecht kunnen. Wanneer een Wlz- of Zvw-deelbudget wordt toegevoegd, wordt het zorgkantoor of de zorgverzekeraar daar wel bij betrokken (artikel 4). Als sprake is van een gewijzigde zorgbehoefte of de heroverweging van een deelbudget aan de orde is, kan de deelnemer de gemeente verzoeken hiervoor het contact te leggen met het CIZ, het zorgkantoor of de zorgverzekeraar. De deelnemer kan het college in dit kader machtigen en toestemming geven voor het uitwisselen van persoonsgegevens. De 1-loketgedachte is, samen met het flexibel besteden, een belangrijk voordeel voor de deelnemer.

In het experiment wordt beoogd om de regeldruk voor deelnemers te verminderen ten opzichte van de situatie waarin zij budgetten uit verschillende wetten krijgen. Tevens wordt beoogd dat de deelbudgetten flexibel kunnen worden ingezet binnen het integraal budget.

Concrete doelen van het experiment zijn het onderzoeken van:

  • de mogelijkheid tot het flexibel gebruik van een integraal budget en de doelmatigheid van een integraal budget;

  • het op elkaar aansluiten van de verscheidene diensten waarvan de deelnemer gebruik maakt en de kwaliteit van die diensten;

  • de tevredenheid van de deelnemers en betrokken bestuursorganen of zorgverzekeraars (waaronder ook de vraag of deelnemers het integraal pgb ervaren als passende hulp);

  • de omvang van de regeldruk van deelnemers in verhouding tot de regeldruk die voortvloeit uit de afzonderlijke persoonsgebonden budgetten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de amvb;

  • de beoogde effecten op de kwaliteit van leven van zowel de persoon zelf als van zijn sociaal netwerk (waaronder ook de mate van participatie).

Ook wordt beoogd de breedte te evalueren van de doelstellingen die met het integrale budget worden geraakt. Deze amvb beperkt zich immers tot de domeinen van Zvw, Wmo 2015, Wlz en de Jeugdwet, maar de vraag is of er ook behoefte is aan integratie van budgetten voor onderwijs en (arbeids)participatie.

Met dit experiment wordt tevens informatie verzameld over de gevolgen voor de kwaliteit van de door deelnemers afgenomen diensten, de gevolgen voor de zelfredzaamheid van de deelnemers, de budgettaire en juridische mogelijkheden en belemmeringen en het toezicht en de handhaving bij het vormgeven van een integrale aanspraak op diensten. Daarnaast dient het experiment informatie op te leveren met betrekking tot de beheersbaarheid van het experiment (budgettaire aandachtspunten) en eventuele organisatorische aandachtspunten die gepaard zouden gaan met het omzetten van het experiment in een landelijke regeling.

3. Hoofdlijnen van de amvb

Deze amvb maakt het mogelijk om een experiment in te richten dat een verzekerde een integraal pakket aan diensten biedt in plaats van afzonderlijke rechten en aanspraken op grond van de Jeugdwet, de Wmo 2015, de Wlz en de Zvw. Het experiment maakt het mogelijk voor een verzekerde om het totale integraal budget flexibel te besteden binnen de verschillende domeinen (Zvw, Wlz, Jeugdwet en Wmo 2015). Het terugstorten van een eventueel overschot aan de deelbudgetverstrekkers geschiedt naar rato van de beschikbaar gestelde deelbudgetten voor het integraal budget. Als bijvoorbeeld een integraal budget voor 40% is opgebouwd uit een Wmo 2015-deelbudget en voor 60% uit een Zvw-deelbudget, dan zal een eventueel overschot (wegens niet-bestede middelen) voor 40% aan de gemeente worden teruggestort en voor 60% aan de zorgverzekeraar.

3.1 Werkwijze experiment
3.1.1 Selectie deelnemers

Een ingezetene van de gemeenten die zich meldt, komt in aanmerking voor het experiment als hij aanspraak of recht heeft op minimaal twee budgetten krachtens de Jeugdwet, Wmo 2015, Wlz of Zvw en voldoet aan de overige voorwaarden.

Nadat een verzekerde zich heeft gemeld voor deelname aan het experiment, zal het college met die persoon een gesprek voeren over de deelname aan het experiment. Ingeval het voornemen bestaat bij het integraal budget een aanspraak op Wlz-zorg of een Zvw-pgb te betrekken, zal ook het zorgkantoor van de betrokken regio, onderscheidenlijk de zorgverzekeraar, deelnemen aan het gesprek en is deelname met die budgetten alleen mogelijk als het zorgkantoor, onderscheidenlijk de zorgverzekeraar, heeft ingestemd met het aan het integraal budget toevoegen van een deelbudget voor die aanspraken (zie artikel 4 van deze amvb).

Bij ministeriële regeling worden onder meer regels gesteld over de voorwaarden om aan het experiment te kunnen deelnemen en over het maximale aantal deelnemers per gemeente. Per gemeente zal een maximumaantal deelnemers worden vastgesteld dat niet mag worden overschreden. Als dat maximumaantal is bereikt, zal de betrokken gemeente de deelname van andere verzekerden moeten weigeren.

3.1.2 Ondersteuningsplan

Deelnemers worden uiteraard nauw betrokken bij de totstandbrenging van een ondersteuningsplan zodat het goed is toegesneden op de situatie en behoeften van de deelnemer. Dit komt mede tot uitdrukking doordat de deelnemer een integraal pgb-plan kan opstellen waarin de deelnemer de behoeften aan diensten (zorg, hulp of ondersteuning) uiteenzet. Overigens wordt bij het plan ook rekening gehouden met andere deelnemers binnen het gezin. Zo kan de zorgbehoefte desgewenst worden afgestemd op meerdere kinderen met dezelfde problematiek (denk bijvoorbeeld aan vervoer naar dagbesteding). In het ondersteuningsplan wordt uitgegaan van de deelbudgetten die onderdeel uitmaken van het integraal budget en wordt vastgesteld aan welke diensten het integraal budget kan worden besteed.

Door het ondersteuningsplan wordt het mogelijk om op grond van dit plan rechtmatig over de schotten van de deelbudgetten heen te besteden. Hiertoe verstrekt het college het integrale budget. Hiermee is flexibele besteding van een integraal budget mogelijk binnen de kaders van het ondersteuningsplan. Deelname aan het experiment betekent ook dat men geen aanspraak meer heeft op budgetten of vergoedingen voor de afzonderlijke diensten in de zin van artikel 3, eerste lid, maar dat er een nieuw pakket aan diensten is ontstaan dat in de plaats is getreden van die aanspraken. Het college is dan het bevoegd gezag ten aanzien van het plan. Het plan kan eveneens door het college worden herzien binnen de ruimte van het experiment; in het ondersteuningsplan kunnen uitsluitend diensten worden opgenomen die behoren tot de in artikel 5, derde lid, genoemde categorieën. Het college kan zelf het budget aanvullen voor diensten als bedoeld in de Wmo 2015 en de Jeugdwet, maar voor verhoging van de deelbudgetten op grond van de Zvw of de Wlz is betrokkenheid van de zorgverzekeraar, respectievelijk het zorgkantoor, noodzakelijk.

3.1.3 Integraal budget

Het college besluit tot verlening van een integraal budget; het bedrag van het verleende integraal budget is gelijk aan de bedragen van de betrokken deelbudgetten. Het college zal vervolgens voor de betrokken deelnemer een budget storten bij de SVB dat kan zijn samengesteld uit deelbudgetten op grond van de Jeugdwet en/of Wmo 2015. Een Wlz-deelbudget zal direct worden gestort bij de SVB door het Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) als beheerder van het Fonds langdurige zorg. De zorgverzekeraar zal het Zvw-deelbudget storten bij de SVB.

Een declaratie van diensten wordt door de SVB getoetst aan het ondersteuningsplan. Hier gelden derhalve niet de grenzen van de verschillende deelbudgetten; een deelnemer kan binnen een deelbudget meer declareren dan voor dat betrokken deelbudget was begroot voor zover dat past binnen het ondersteuningsplan en binnen de grenzen van het totale integrale budget (in de ministeriële regeling zal worden geregeld dat de SVB de betalingen staakt als het bedrag van het totale integrale budget door de betaling zou worden overschreden). Een overschrijding van een deelbudget wordt dan dus opgevangen binnen de ruimte van het gehele integrale budget.

Het college stelt het integraal budget vast binnen 22 weken na afloop van de periode waarvoor het is verleend. Het bedrag van het integraal budget wordt vastgesteld op grond van de daadwerkelijke kosten voor de in het ondersteuningsplan opgenomen diensten en bedraagt ten hoogste het bedrag van de deelbudgetten. Onbestede middelen worden naar rato van het beschikbaar gestelde deelbudget aan de inbrenger teruggestort. Op het gebied van de eigen bijdrage zal er niets veranderen, tenzij de deelbudgetten voor Wmo 2015 of de Wlz worden ingetrokken. Zie hierover paragraaf 6.3.

4. Verhouding met andere regelgeving

4.1 Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

De in de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen bepalingen zijn gedurende het experiment niet van toepassing op de diensten in de zin van die wetten die uit het integraal budget worden bekostigd, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Dit laatste is onder meer het geval met betrekking tot de bepalingen over de kwaliteit en het toezicht daarop; die bepalingen (met uitzondering van de artikelen 4.1.2 en 4.1.3 van de Jeugdwet) blijven van toepassing op jeugdhulpaanbieders, onderscheidenlijk aanbieders van maatschappelijke ondersteuning, die uit het integraal budget gefinancierde jeugdhulp, onderscheidenlijk maatschappelijke ondersteuning, bieden aan een deelnemer van het experiment. Ook de in de Jeugdwet en Wmo 2015 opgenomen bepalingen over de vaststelling van de behoefte aan jeugdhulp, onderscheidenlijk ondersteuning, blijven van toepassing. Voorts blijven op een wijziging van de bedragen van de aan het integraal budget toegevoegde deelbudgetten voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp de bepalingen van toepassing die gelden voor de wijzigingen voor de bedragen van de budgetten die door het college ter beschikking zijn gesteld voor het betrekken van maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. Ook de regels over de eigen bijdrage voor Wmo-ondersteuning blijven gelden alsof het Wmo-deelbudget een regulier Wmo-pgb is.

De belangrijkste inhoudelijke afwijkingen van de genoemde wetten ten behoeve van het experiment is dat het ondersteuningsplan, samen met het besluit tot subsidieverlening, in de plaats komt van de pgb-toekenningsbeschikkingen en dat de bestedingsmogelijkheid wordt ontschot. Daarnaast is de subsidietitel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel van toepassing op het integraal budget, terwijl de Wmo-pgb’s en Jeugdwet-pgb’s daarvan zijn uitgezonderd.

4.2 Wet langdurige zorg

De Wlz is niet uitdrukkelijk buiten toepassing verklaard. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat dit niet betekent dat alle bepalingen van de Wlz van toepassing zijn op (de diensten in het kader van) het experiment. Zo zijn de bepalingen die betrekking hebben op «zorg» als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz niet van toepassing op het integrale pakket van diensten, bedoeld in artikel 10.1.2 van de Wlz. Het begrip «zorg» heeft ingevolge artikel 1.1.1 van de Wlz namelijk uitsluitend betrekking op «zorg en overige diensten als bedoeld in artikel 3.1.1 van de Wlz». Het integrale pakket aan diensten in het kader van het experiment valt niet onder deze begripsomschrijving. In het verlengde hiervan wordt opgemerkt dat een integraal pgb geen persoonsgebonden budget is als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz. Een «persoonsgebonden budget» is in artikel 1.1.1 Wlz omschreven als «een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen». Omdat een integraal pgb altijd (mede) kan worden besteed aan andere diensten dan «zorg» als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz, valt het integraal pgb niet onder de begripsbepaling van «persoonsgebonden budget» en zijn de in de Wlz opgenomen bepalingen over het persoonsgebonden budget niet van toepassing op het integraal budget.

Algemene bepalingen die betrekking hebben op de uitvoering of de toepassing van de Wlz zijn wel van toepassing, nu het onderhavige experiment een uitvoering van artikel 10.1.2 van de Wlz betreft. Dit betekent dat bijvoorbeeld artikel 9.1.7 van de Wlz (over de geheimhouding van vertrouwelijke gegevens) van toepassing is.

Ook de in de Wlz opgenomen bepalingen over het vaststellen van de zorgbehoefte door het CIZ blijven onverkort van toepassing. Het college kan uiteraard wel door de deelnemer gemachtigd worden om namens hem gegevens door te sturen aan het CIZ om een eventuele (her)indicatie te stellen. De deelnemer moet in zodanig geval uitdrukkelijk zijn toestemming verlenen aan het college en het CIZ om voor dit doel zijn persoonsgegevens te verwerken. Het streven is dat de deelnemer hierdoor één aanspreekpunt behoudt. De deelnemer is hier overigens niet toe verplicht en kan er voor kiezen om zelf zijn gegevens aan het CIZ te geven.

Daarnaast is in de amvb bepaald dat een wijziging van het (deel)budget dat door of vanwege het zorgkantoor is vastgesteld voor het betrekken van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz, mogelijk is op dezelfde wijze als waarop het bedrag van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz kan worden gewijzigd.

De toepassing van hoofdstuk 8 van de Wlz is uitgesloten, omdat dit niet nodig is naast het bepaalde in artikel 5 van deze amvb (verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 5, vijfde lid).

Op grond van artikel 7, zesde lid, blijven voorts de regels over de eigen bijdrage voor Wlz-ondersteuning gelden alsof het Wlz-deelbudget een regulier Wlz-pgb is.

De eisen over de kwaliteit van de op grond van de Wlz geleverde zorg zijn geregeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) evenals het toezicht door de IGJ daarop; deze wet blijft onverkort van toepassing.

4.3 Zorgverzekeringswet

Binnen het experiment werken zorgverzekeraars samen met de aan het experiment deelnemende gemeenten. Het Zvw-pgb voor verpleging en verzorging vloeit, anders dan de andere drie pgb’s, slechts indirect voort uit de wet. In artikel 13a van de Zvw is bepaald dat zorgverzekeraars in hun overeenkomsten het recht op een Zvw-pgb moeten opnemen. Vervolgens kan een verzekerde op basis van zijn overeenkomst met zijn zorgverzekeraar onder voorwaarden aanspraak maken op zo’n Zvw-pgb. Artikel 10.1.2, tweede lid, van de Wlz houdt daar rekening mee door te bepalen dat het integraal pakket in de plaats komt van onder meer de rechten op grond van de zorgverzekering. Het Zvw-pgb is daarom van zichzelf ook geen subsidie, maar een private geldsom op basis van een verzekeringsovereenkomst. Binnen het experiment gaat het Zvw-deelbudget echter volledig op in het integraal pgb en wordt het Zvw-deel dus onderdeel van een subsidie. Gezien artikel 3, tweede lid, van de amvb is de Zvw op uit het integraal pgb bekostigde zorg als bedoeld in artikel 13a van de Zvw uitsluitend van toepassing indien dat uitdrukkelijk is bepaald. Zo blijft de een eventuele wijziging van de behoefte aan zorg als bedoeld in artikel 13a Zvw plaatsvinden overeenkomstig de bepalingen die worden gehanteerd voor de vaststelling van de behoefte aan een Zvw-pgb. Tevens wordt een aanpassing van het deelbudget dat voor die zorg is toegevoegd aan het integraal budget behandeld alsof het een wijziging van het Zvw-pgb is.

De eisen over de kwaliteit van de op grond van de Wlz geleverde zorg zijn niet geregeld in de Zvw maar in de Wkkgz (met toezicht door de IGJ); deze wet blijft onverkort van toepassing.

4.4 Wet marktordening gezondheidszorg

De Nederlandse zorgautoriteit (NZa) is op grond van de Wmg verantwoordelijk voor het stellen van prestaties- en tarieven voor zorg of diensten als omschreven bij of krachtens de Zvw of de Wlz; de diensten in het kader van het experiment zijn diensten als omschreven in (artikel 10.1.2, eerste lid, van) de Wlz. Artikel 10.1.2 van de Wlz biedt geen mogelijkheid om af te wijken van deze wet of te treden in bevoegdheden van de NZa. Omdat het experiment onuitvoerbaar is als er prestatiebeschrijvingen en tarieven moeten worden opgesteld voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp is in artikel 10, tweede lid, van dit besluit geregeld dat de Wmg niet van toepassing is op zorg die met het experiment wordt gefinancierd. Hierbij gaat het om een uitzondering die nodig is om dit experiment effectief vorm te geven en uit te voeren. Deze uitzondering is gerechtvaardigd aangezien het hier gaat om een experiment. Het individueel uitzonderen van de verschillende persoonsgebonden budgetten per zorgwet (bijvoorbeeld het Zvw-pgb) stuit op Europeesrechtelijke en grondwettelijke bezwaren.

4.5 Algemene wet bestuursrecht

Tegen besluiten die in het kader van dit experiment worden genomen, is op grond van de Awb bezwaar en beroep mogelijk. Het betreft bijvoorbeeld besluiten tot vaststelling van het ondersteuningsplan, besluiten tot wijziging van dit vaststellingsbesluit als de zorgbehoefte is gewijzigd alsmede besluiten tot verlening en vaststelling van het integraal budget.

5. Uitvoering en handhaving

Vanwege de kleinschaligheid en de korte looptijd zal dit experiment voor gemeenten en instellingen goed uitvoerbaar zijn. e In de amvb is geregeld dat de som van het maximale aantal deelnemers per gemeente niet hoger mag zijn dan 500 (artikel 3, zesde lid). Dit om te voorkomen dat een te grote toeloop de goede uitvoering van het experiment zou ondermijnen. De financiering en werkprocessen ten behoeve van de uitvoering van het experiment zouden bij een te grote aanwas van deelnemers opnieuw gemodelleerd moeten worden. De uitvoerbaarheid van het experiment door het college, zorgverzekeraars, zorgkantoren en de SVB komt in de knel als er te grote aantallen deelnemers zouden instromen.

5.1 Betrokken partijen

Hieronder wordt in hoofdlijnen geschetst wat de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen zijn binnen het experiment.

5.1.1 Gemeenten

Het college van een deelnemende gemeente is verantwoordelijk voor de selectie van de personen die aan het experiment willen deelnemen. Het college voert hiertoe overleg met verzekerden die in aanmerking willen komen voor deelname aan het experiment. Bij de intake wordt vastgesteld welke rechten en aanspraken op het gebied van de Wlz, Jeugdwet, Zvw en Wmo 2015 tot gelding kunnen worden gebracht. Als het gaat over een Zvw-pgb of een pgb voor Wlz-zorg moet het college de zorgverzekeraar, onderscheidenlijk het zorgkantoor, betrekken. Een deelbudget voor aanspraken of rechten op het gebied van de Wlz of de Zvw kan alleen bij het integraal budget worden betrokken indien het zorgkantoor, onderscheidenlijk de zorgverzekeraar, daarmee heeft ingestemd. Het zorgkantoor, onderscheidenlijk de zorgverzekeraar, zullen in dat geval ook bij de overleggen met de verzekerde/deelnemer moeten worden betrokken.

Het college gaat (in voorkomende gevallen samen met het zorgkantoor of de zorgverzekeraar; zie hierboven) met de geselecteerde personen in overleg over -de mogelijkheid tot – het opstellen van een integraal pgb-plan en over het ondersteuningsplan. Het college zal betrokkene erop moeten wijzen dat hij ten behoeve van de totstandkoming van deze plannen gebruik kan maken van cliëntondersteuning. Het college zal in het ondersteuningsplan zoveel mogelijk rekening moeten houden met het integraal pgb-plan. Het uiteindelijk door het college vast te stellen ondersteuningsplan is samen met de verleningsbeschikking van het integraal budget, het equivalent van een pgb-beschikking.

De gemeente stort een bedrag voor het integraal budget (bestaande uit de deelbudgetten voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning) bij de SVB.

Het college houdt een boekhouding bij overeenkomstig artikel 6, vijfde lid. Deze boekhouding is onder meer relevant voor het beantwoorden van de doelmatigheidsvraag, de contacten die het college heeft met de SVB en het volgen van de voortgang met betrekking tot de bestedingen.

Ingeval sprake is van een gewijzigde zorgbehoefte in het kader van de Wlz of de Zvw waardoor de indicatie niet (meer) passend is, zal het CIZ of een indicerende wijkverpleegkundige moeten worden betrokken. Op een vaststelling van een eventueel gewijzigde zorgbehoefte dan wel een wijziging van het bedrag van het deelbudget voor de betrokken aanspraak, blijven de Wlz, Zvw, Wmo 2015 en Jeugdwet van toepassing. Als de deelnemer dat wil, zal het college daar een ondersteunende rol bij kunnen spelen. De deelnemer kan de gemeente verzoeken om hem behulpzaam te zijn bij contacten met het CIZ, het zorgkantoor, indicerende wijkverpleegkundigen of de zorgverzekeraar. De deelnemer kan bij het college terecht voor hulp en ondersteuning.

5.1.2 Zorgkantoren en zorgverzekeraars

Zoals in paragraaf 5.1.1 is opgemerkt zullen, indien de verzekerde aan het experiment wil deelnemen met onder andere een aanspraak of recht op een Wlz-pgb of een Zvw-pgb het zorgkantoor dan wel de zorgverzekeraar moeten worden betrokken bij het overleg met die persoon over de deelname aan het experiment en, in het verlengde daarvan, over het integraal pgb-plan en het ondersteuningsplan. Voorts kan een aanspraak of recht op een Wlz-pgb of een Zvw-pgb alleen bij het integraal budget worden betrokken als het zorgkantoor of de zorgverzekeraar daarmee heeft ingestemd. Indien deze instemming wordt gegeven, is het zorgkantoor, onderscheidenlijk de zorgverzekeraar, gehouden medewerking te verlenen aan de uitvoering van het experiment voor betrokkene. In het uitvoeringsconvenant worden nadere werkafspraken gemaakt om het experiment soepel te doen verlopen. Deelname aan het experiment is voor zorgkantoren en zorgverzekeraars vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Na hun instemming met het toevoegen van een deelbudget ter zake aan het integraal budget van de betrokken verzekerde, moeten de zorgkantoren en zorgverzekeraars in redelijkheid meewerken aan het experiment voor die persoon. Dit houdt onder meer in dat de zorgverzekeraars de geraamde vergoedingen voor verpleging en verzorging en daarmee samenhangende zorg overmaken naar de SVB om daar namens de gemeente beheerd te worden. Uit het Fonds langdurige zorg wordt het bij de Wlz-pgb behorende budget bij de SVB gestort, waar het ten behoeve van het integraal budget wordt beheerd.

Indien sprake is van een gewijzigde zorgbehoefte in het kader van de Wlz of Zvw, wordt die gewijzigde zorgbehoefte vastgesteld overeenkomstig de Wlz, onderscheidenlijk de Zvw. Ook een eventuele herziening van het bedrag van een deelbudget dat is vastgesteld ten behoeve van een dienst in de zin van de Wlz of de Zvw, vindt plaats overeenkomstig die wetten. Het integraal budget zal vervolgens een andere omvang hebben. Het zorgkantoor, respectievelijk de zorgverzekeraar, worden op grond van deze amvb door het college betrokken bij een overleg over de wijziging van het ondersteuningsplan.

Uiteraard is het van belang dat gemeenten, zorgkantoren, de SVB en zorgverzekeraars in het uitvoeringsconvenant met elkaar afstemmen hoe het verloop van de betalingen uit de deelbudgetten en eventuele mutaties aan het ondersteuningsplan zullen worden verwerkt.

5.1.3 SVB

De betalingen in het kader van het experiment alsmede het daarmee verbonden budgetbeheer worden op grond van artikel 7 van de amvb uitgevoerd door de SVB. Hierover worden met de SVB werkafspraken gemaakt; daarbij wordt gebruik gemaakt van de werkafspraken die Delft, Meppel en Woerden in een eerder stadium hebben gebruikt. Bij de uitvoering van de onderhavige amvb dienen zowel de colleges als de SVB zich aan deze afspraken te houden.

Tussen de betrokken gemeenten en de SVB is afgesproken dat ten behoeve van de uitvoering van de pilot geen aanpassingen worden gedaan in de bestaande ICT-systemen. Afgesproken is dat gemeenten in het proces een integraal budget zullen aanmelden bij de SVB. De SVB ontvangt van de deelnemende gemeenten voor de uitvoering van haar taak bericht over de opbouw van het integraal budget en ontvangt van de gemeenten de middelen voor de deelbudgetten voor jeugdhulp en Wmo-ondersteuning. De middelen voor een Zvw-deelbudget worden ontvangen van de zorgverzekeraar en voor het Wlz-deel zal het zorgkantoor een bericht aan de SVB sturen, waarna de SVB dat deel uit het Fonds langdurige zorg kan ontvangen. Voorts ontvangt de SVB door het college goedgekeurde zorgovereenkomsten met alle betrokken aanbieders in het experiment. Deelnemers kunnen declareren bij de SVB en de SVB kan de aanbieders uitbetalen uit het integraal budget overeenkomstig het ondersteuningsplan en binnen de grenzen van het integraal budget.

De SVB is verantwoordelijk voor de toetsing van de betalingen aan onder meer het ondersteuningsplan. De colleges zijn verantwoordelijk voor de handhaving en toezicht met betrekking tot de rechtmatige besteding van het totale budget (integraal budget).

Ten aanzien van het ontvangen en verwerken van de declaraties is afgesproken dat de SVB opnieuw gebruik maakt van een aparte pilot-voorziening naast de reguliere processen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat de declaraties ten aanzien van het integraal budget in de reguliere werkvoorraad voor pgb-declaraties terecht komen. Er wordt ook een apart kanaal gebruikt voor de aanlevering door de colleges van de integrale budgetten, toekenningsberichten en (zorg)overeenkomsten. Zo kunnen reguliere trekkingswerkzaamheden en werkzaamheden voor de pilot bij de SVB goed uit elkaar gehouden worden.

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het budgetbeheer, de betalingen en het staken van de betalingen uit het integraal budget door de SVB, het declareren ten laste van het integraal budget en de overeenkomst die de deelnemer sluit met de derde van wie hij diensten ontvangt en die daarvoor betaling ontvangt uit het integraal budget.

5.1.4 CAK

Zie paragraaf 6.3 voor een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van het CAK.

5.2 Toezicht en fraude

Het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze amvb, vindt plaats door de ambtenaren die door het college reeds zijn aangewezen voor het toezicht op de Wmo 2015. Die toezichthoudende ambtenaren hebben de in de in Titel 5.2 van de Awb geregelde bevoegdheden. De inzage in dossiers, indien dat noodzakelijk is in het kader van het toezicht, wordt geregeld in artikel 10 van het besluit door de van overeenkomstige toepassing verklaring van artikel 6.1, tweede lid, van de Wmo 2015. In het kader van het experiment zal ook informatie kunnen worden verkregen over hoe toezicht en handhaving mogelijk is met betrekking tot een integraal budget. De eventuele belemmeringen kunnen worden onderzocht en geëvalueerd.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het toezicht op de kwaliteit van de diensten die worden verleend in het kader van het experiment buiten het toezicht op de naleving van deze amvb valt; op dat toezicht blijven de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Wkkgz van toepassing (verwezen wordt naar de toelichting op artikel 3, vierde lid, van deze amvb).

Zoals beschreven in paragraaf 4.2 zou het onverkort van toepassing blijven van de Wmg het experiment onuitvoerbaar maken. Daarom is ervoor gekozen om via het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG de Wmg buiten toepassing te verklaren op dit experiment. Dit brengt met zich mee dat de NZa binnen dit experiment geen toezichthoudende rol heeft.

5.2.1 Fraude

Bij het opstellen van de amvb voor het vorige experiment is aan betrokken partijen gevraagd om de fraudeaspecten die kleven aan deze amvb te beoordelen. Vanwege de kleine opzet, de intensieve begeleiding van de deelnemers en de evaluatie van de dienstverlening werd de kans op fraude klein geacht. Daarbij werd van belang geoordeeld dat de colleges een belangrijke rol hebben in het opstellen van een duidelijk ondersteuningsplan en het controleren of het integraal budget voor het bedoelde doel wordt uitgegeven alsmede dat zij het budget kunnen herzien of intrekken als er bijvoorbeeld sprake is van het overtreden van de voorwaarden waaronder het budget is uitgekeerd. Deze voorwaarden gelden ook voor het nieuwe experiment. De NZa heeft ter overweging meegegeven dat men zich wel bewust moet zijn dat uitbreiding van het aantal deelnemers een bepaalde bovengrens kent, waarboven het buiten toepassing verklaren van de Wmg niet meer verantwoord is. Hoewel in het nieuwe experiment het maximum aantal deelnemers is uitgebreid van 200 naar 500, kan nog steeds worden gesproken van een kleine opzet, waarbinnen de kans op fraude klein is. Bij een eventuele landelijke, structurele invoering van het integraal pgb zal dit overigens niet meer het geval zijn en dienen de frauderisico’s opnieuw overwogen te worden.

6. Gevolgen

6.1 Persoonsgegevens
6.1.1 Algemene verordening gegevensbescherming en Uitvoeringswet AVG

Voor de uitvoering en evaluatie van het experiment is het nodig dat er persoonsgegevens van de deelnemers worden verwerkt. Onder verwerking van persoonsgegevens wordt onder meer verstaan het verzamelen, vastleggen, opvragen en verstrekken van persoonsgegevens (artikel 4, tweede lid, van de AVG). Deze verwerkingen moeten vanzelfsprekend voldoen aan de eisen uit de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) en de Uitvoeringswet AVG (hierna: UAVG).

De verwerking van persoonsgegevens in het kader van de vaststelling van de deelbudgetten vindt plaats op basis van de bestaande gegevensverwerkingsbepalingen zoals opgenomen in onderscheidenlijk de Jeugdwet, Wmo 2015, Wlz en Zvw. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de eigen bijdrage door het CAK en de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de indicatiestelling door het CIZ. Het besluit verandert daar niets aan.

Daarnaast regelt artikel 8 van het besluit de gegevensverwerkingen die aanvullend nodig zijn voor de uitvoering en evaluatie van het experiment. Deze verwerkingen wordt hieronder nader toegelicht.

Voor de uitvoering van het experiment is noodzakelijk dat persoonsgegevens van de verzekerde/deelnemer worden verwerkt.

Grondslagen

Dat betekent allereerst dat er een grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens moet zijn zoals bedoeld in artikel 6 van de AVG. De relevante grondslagen voor de gegevensverwerking voor de uitvoering van het experiment zijn de volgende:

1. Toestemming van verzekerde (artikel 6, eerste lid, onder a, AVG)

Deze toestemming dient vrij, specifiek en geïnformeerd te zijn. Over het algemeen geldt dat bestuursorganen terughoudend moeten omgaan met toestemming als grondslag voor de gegevensverwerking van burgers. Doorgaans zal deze toestemming namelijk niet in vrijheid kunnen worden gegeven vanwege de afhankelijkheidsrelatie tussen betrokkene en bestuursorgaan en het feit dat het weigeren van toestemming voor de gegevensverwerking veelal gevolgen heeft voor een door betrokkene gewenste voorziening.2

2. De uitvoering van een overeenkomst waarbij verzekerde partij is (artikel 6, eerste lid, onder b, AVG).

Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij de uitvoering van de zorgverzekeringsovereenkomst door een zorgverzekeraar en de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst door een zorgaanbieder.

3. Een wettelijke plicht voor betrokken partijen (artikel 6, eerste lid, onder c, AVG)

Het moet hierbij gaan om gegevensverwerking die voortvloeit uit een concrete wettelijke verplichting. Het besluit bevat bijvoorbeeld de expliciete verplichting voor partijen om gegevens aan de Minister van VWS te verstrekken voor de evaluatie van het experiment.

4. Een taak van algemeen belang (artikel 6, eerste lid, onder e, AVG).

Hierbij gaat het om gegevensverwerking in het kader van een wettelijke taak dan wel een taak die voortvloeit uit de vervulling van een taak van algemeen belang of de uitoefening van het openbaar gezag. De SVB mag bijvoorbeeld op basis van deze grondslag gegevens verwerken die nodig zijn voor de taken die in het besluit aan de SVB zijn toegekend.

Uitzondering verbod persoonsgegevens over gezondheid

Voor de uitvoering van het experiment zijn veelal ook persoonsgegevens over de gezondheid nodig. Dat zijn persoonsgegevens waarvan de verwerking op grond van artikel 9, eerste lid, van de AVG in beginsel is verboden. Artikel 9, tweede lid, van de AVG bevat de uitzonderingen op dit verbod. De voor de uitvoering van dit experiment relevante uitzonderingen zijn:

  • de uitdrukkelijke toestemming van betrokkene (artikel 9, tweede lid, onder a, AVG);

  • de mogelijkheid om, mits voldaan aan een aantal waarborgen bij lidstatelijk recht te voorzien in uitzonderingen. (artikel 9, tweede lid, onder g);

  • de categorieën van verwerkingen opgenomen in artikel 30 UAVG op grond waarvan het verbod om gegevens over gezondheid te verwerken niet van toepassing is, indien de verwerking geschiedt door:

    • 1. bestuursorganen voor zover noodzakelijk voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften die voorzien in aanspraken voor betrokkene (eerste lid, onder a). Hiervan is bijvoorbeeld sprake als het college gegevens over de gezondheid verwerkt voor de toekenning van het integraal budget.

    • 2. zorgverzekeraars voor zover die gegevensuitwisseling noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de verzekering (derde lid, onderdeel b).

    • 3. zorgaanbieders voor zover noodzakelijk met het oog op een goede behandeling van de betrokkene en voor het beheer van hun instelling of beroepspraktijk (derde lid, onderdeel a).

Doorbreken geheimhoudingsplicht

Tot slot is van belang dat een aantal van de bij de uitvoering van het experiment betrokken aanbieders een geheimhoudingsplicht heeft (artikel 88 van de Wet BIG en/of artikel 7:457 van het BW). In dat geval is het nodig dat er tevens is voorzien in een grond voor de doorbreking van deze geheimhoudingsplicht. Deze gronden zijn toestemming van betrokkene, een conflict van plichten en een wettelijke verplichting. Om er geen misverstanden over te laten bestaan dat aanbieders in een beperkt aantal gevallen bij de uitvoering van het experiment hun geheimhoudingsplicht mogen doorbreken, voorziet het besluit voor deze gevallen in een verplichting voor aanbieders tot het verstrekken van gegevens.

Noodzakelijkheidsvereiste

Voor alle verwerkingen van (bijzondere) persoonsgegevens geldt dat alleen gegevens mogen worden verwerkt die noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor ze worden verwerkt. Kort gezegd betekent dit ten eerste dat het doel en de aard en omvang van de gegevens die voor dat doel worden verwerkt met elkaar in verhouding moeten zijn (proportionaliteit) en ten tweede dat altijd moet worden gekozen voor de minst ingrijpende verwerking van persoonsgegevens (subsidiariteit).

Mede naar aanleiding van het advies van de AP is dit noodzakelijkheidsvereiste in het besluit nader uitgewerkt door te specificeren welke partijen voor welke (deel)doelen in het kader van het experiment gegevens mogen verwerken. Gezien het experimentele karakter van het besluit is het niet mogelijk een meer uitputtende lijst van verwerkingen in de praktijk te geven. Hieronder is echter wel toegelicht hoe het noodzakelijkheidsvereiste voor het overgrote deel van de verwerkingen in de praktijk gezien het bepaalde bij en krachtens de amvb kan worden ingevuld.

6.1.2 Praktijk

In het algemeen geldt dat partijen bij de verwerking van persoonsgegevens in de praktijk altijd een afweging moeten maken of een concrete verwerking van gegevens worden verwerkt past bij het doel van het experiment (de uitvoering en evaluatie van het experiment). Vervolgens moet worden bekeken of dat doel ook zonder persoonsgegevens kan worden bereikt en als dat niet het geval is of is geborgd dat er niet meer persoonsgegevens worden verwerkt dan noodzakelijk.

Verwerking van persoonsgegevens door het college

Het college mag persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens over de gezondheid, verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van het experiment. In een aantal gevallen is het college daartoe ook verplicht. In de praktijk betekent dit dat het college voor zover noodzakelijk gegevens verwerkt:

  • in verband met de beslissing tot deelname van de deelnemer aan het experiment;

  • in verband met de beslissing tot beëindiging van de deelname van deelnemer aan het experiment;

  • voor het overleg met de deelnemer alsmede met de zorgverzekeraar en/of het zorgkantoor wanneer er sprake is van een Zvw deelbudget en/of Wlz deelbudget;

  • het vaststellen en wijzigen van een ondersteuningsplan;

  • in verband met het verlenen, wijzigen, vaststellen, intrekken en terugvorderen van het integraal budget;

  • in verband met het houden van het overzicht van de aanwending van het integraal budget;

  • om ervoor te zorgen dat de deelnemer kan beschikken over de begeleiding, bedoeld in artikel 3, achtste lid;

  • om ervoor te zorgen dat de deelnemer kan beschikken over de cliëntondersteuning, bedoeld in artikel 5, tweede lid;

  • voor de betaling door het SVB;

  • voor de evaluatie van het experiment door de Minister van VWS.

Verwerking van persoonsgegevens door de zorgverzekeraar en het zorgkantoor

De zorgverzekeraar en het zorgkantoor zijn in het kader van het experiment bevoegd en in een aantal gevallen verplicht persoonsgegevens te verwerken voor zover noodzakelijk voor:

  • de deelname aan het overleg, bedoeld in artikel 4, tweede lid, jo. artikel 3, vijfde lid, en 5, eerste lid, van de amvb;

  • de beoordeling of wordt ingestemd met het toevoegen van een Zvw- dan wel Wlz deelbudget aan het integraal pgb (artikel 4, eerste lid);

  • de uitvoering van de taken van het college;

  • de evaluatie van het experiment door de Minister van VWS.

Verwerking van persoonsgegevens door de SVB

De SVB is in het kader van het experiment bevoegd en in een aantal gevallen verplicht persoonsgegevens te verwerken voor zover noodzakelijk voor:

  • het budgetbeheer;

  • betalingen;

  • declaraties;

  • het toetsen van overeenkomsten die de deelnemer sluit met aanbieders (bijvoorbeeld om te bezien of deze overeenkomsten overeenkomen met het ondersteuningsplan);

  • de uitvoering van de taken van het college;

  • de evaluatie van het experiment door de Minister van VWS.

Verwerking van persoonsgegevens door een aanbieder («derde aan wie ten laste van een integraal budget betalingen worden gedaan»)

In het besluit is geregeld dat de aanbieder indien noodzakelijk voor de uitvoering van het experiment persoonsgegevens verwerkt en zijn geheimhoudingsplicht (voor zover van toepassing)doorbreekt voor:

  • de uitvoering van de taken van het college;

  • uitvoering van de taken van de SVB (waaronder het doet van betalingen, inclusief de controle daarvan, door de SVB);

  • de evaluatie van het experiment door de Minister van VWS.

Verwerking van persoonsgegevens door de Minister van VWS

In het vijfde lid van artikel 8 is opgenomen dat de Minister van VWS persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, van deelnemers mag verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de evaluatie van het experiment.

Hierbij zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van anonieme gegevens. Vanwege de beperkte omvang van de onderzoeksgroep kan echter niet altijd worden vermeden dat personen (indirect) herleidbaar zijn en er dus sprake is van persoonsgegevens waaronder persoonsgegevens over de gezondheid. Uiteraard zullen in het uiteindelijk openbaar te maken verslag geen persoonsgegevens van de deelnemers voorkomen.

Niet uitgesloten is dat bij de uitvoering van het experiment blijkt dat meer verwerkingen noodzakelijk zijn om het experiment goed vorm te geven. Ook is denkbaar dat partijen op uitdrukkelijk verzoek van de deelnemer taken willen verrichten die indirect samenhangen met de uitvoering van het besluit. Bijvoorbeeld als de deelnemer het college vraagt hem te vertegenwoordigen.

Voor de verwerkingen van persoonsgegevens die niet zijn opgenomen in het besluit geldt dat partijen de uitdrukkelijke toestemming van de deelnemer nodig hebben. Zij moeten dan onderbouwen dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is (toets aan proportionaliteit en subsidiariteit) voor de uitvoering van het besluit. Daarnaast geldt uiteraard dat de deelnemer de toestemming in vrijheid moet hebben gegeven. Zoals de AP in een eerder advies al opmerkte is er bij de uitvoering van het experiment niet bij voorbaat sprake van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen burger en bestuursorgaan dat geen sprake kan zijn van «vrije toestemming» voor de verwerking van persoonsgegevens. De deelname aan het experiment is immers vrijwillig en er is geen sprake van het aan betrokkenen onthouden van belangrijke voordelen als zij niet kunnen deelnemen aan het experiment.3

6.2 Regeldruk en bestuurlijke lasten

Aangezien het experiment slechts betrekking heeft op een relatief klein aantal deelnemers zullen de gevolgen voor de totale regeldruk vrijwel nihil zijn. Naar verwachting zorgt het experiment voor een vermindering van de regeldruk voor de deelnemers ten opzichte van de situatie waarin sprake is van afzonderlijke budgetten op grond van de verschillende wetten. Voor de deelnemers aan het experiment zal de regeldruk in eerste instantie eenmalig toenemen omdat er samen met het college een integraal ondersteuningsplan en (indien de betrokken persoon dit wenst) een integraal pgb-plan gemaakt dienen te worden. Het opstellen en bespreken van een integraal pgb-plan dat voldoet aan alle regels kost ongeveer één werkdag. De deelnemers moeten tijd en inspanning leveren en hebben te maken met veranderende overheidsregels. Vervolgens neemt de regeldruk af omdat de deelnemer in principe nog maar met één instantie te maken heeft, het college. Eén van de concrete doelen van het experiment is juist om de omvang van de regeldruk van deelnemers te onderzoeken in relatie tot de situatie met de afzonderlijke aanspraken en rechten. Voor de aanbieders van zorg, ondersteuning of jeugdhulp zal de regeldruk naar verwachting afnemen omdat zij binnen dit experiment niet met verschillende budgetten uit verschillende domeinen te maken hebben, maar met een integraal budget dat wordt verleend en vastgesteld door een gemeente. In het kader van de evaluatie zal informatie worden gevraagd aan de deelnemer hetgeen ook leidt tot een eenmalige verhoging van de regeldruk.

Voor de colleges betekent dit experiment een verhoging van de bestuurlijke lasten aangezien zij een meer coördinerende rol krijgen. Er dient meer informatie te worden verzameld bij andere organisaties (zorgkantoren en zorgverzekeraars). Ook voor die organisaties zal de regeldruk iets hoger worden. Bij de SVB zal de administratieve last toenemen aangezien een aparte procedure wordt doorlopen die afwijkt van het reguliere proces. Voor overige organisaties zijn er geen significante gevolgen voor de regeldruk.

De ATR heeft de onderhavige amvb getoetst en is tot de conclusie gekomen dat er geen gevolgen zijn voor de regeldruk.

6.3 Eigen bijdrage

Op grond van artikel 7, zesde lid, zijn de regels met betrekking tot de eigen bijdragen voor Wmo- en Wlz-deelbudgetten (zoals bepaald bij of krachtens het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) van toepassing alsof het reguliere pgb’s zijn. Op grond van de Wlz en Wmo 2015 wordt door het CAK een eigen bijdrage vastgesteld en geïnd. De relevante gegevens voor de eigen bijdrage worden door zorgkantoren en gemeenten separaat aangeleverd bij het CAK op basis van de onderliggende deelbudgetten Wlz en Wmo 2015. De verantwoordelijke voor het deelbudget blijft verantwoordelijk voor de aanlevering van gegevens aan het CAK. Dit betekent dat de melding van de aanvang van de zorg (de verlening van het budget in dit geval) de start van de ondersteuning of zorg is die het CAK hanteert voor de start van de inning van de bijdrage. Als de verlening van het Wlz-budget wordt ingetrokken, zal ook de inning van de bijdrage worden gestaakt.

Mocht er integraal budget overblijven, dan zal dit eerst naar rato worden verdeeld onder de verstrekkers van deelbudgetten, conform artikel 6, derde lid, van dit besluit. In voorkomend geval zal het Wmo-deelbudget naar beneden moeten worden bijgesteld ten bedrage van de teruggave. Deze wijziging zal door het college moeten worden doorgegeven aan het CAK.

Voor het Wmo-deelbudget geldt in ieder geval in 2019 een bijdrage van € 17,50 per bijdrageperiode van vier weken.

Inmiddels is in de Eerste Kamer een wetsvoorstel (Stb. 2019, 185) aangenomen dat regelt dat per 2020 de bijdrage in de kosten van maatschappelijke ondersteuning (met uitzondering van beschermd wonen en opvang) een vast bedrag is en niet meer afhankelijk is van de kostprijs, inkomen, leeftijd of huishoudsamenstelling (abonnementstarief). Hierdoor is de eigen bijdrage voor het Wmo-deelbudget vanaf 2020 structureel op € 19 per maand vastgesteld. Bij samenloop van eigen bijdragen Wlz en Wmo 2015 is al voorzien in integraliteit omdat er anticumulatiebepalingen gelden. Er is geen sprake van samenloop met de eigen betalingen Zvw, omdat voor de aanspraak verpleging en verzorging (wijkverpleging) in de Zvw geen eigen bijdrage geldt en ook geen eigen risico van toepassing is.

7. Advisering en consultatie

Het ontwerp van onderhavig besluit is in september 2018 in consultatie gebracht. Dit besluit is ter advies en commentaar toegezonden aan de VNG, ZN, Per Saldo, de NZa, het CAK, de inspectie SZW, het CIZ, Zorginstituut Nederland en de AP. Daarnaast is aan de SVB verzocht om een uitvoeringstoets uit te brengen. Ook is aan alle partijen verzocht om het besluit te toetsen op fraudeaspecten. Onderstaand wordt nader ingegaan op de verwerking van de reacties uit de consultatiefase in de amvb en de nota van toelichting.

Uit de consultatiefase is gebleken dat het nieuwe experiment voldoende draagvlak heeft bij alle partijen. Met name de partijen (VNG, ZN, Per Saldo en de SVB) die direct betrokken zijn bij de uitwerking zijn positief. Wel is opgemerkt dat een nadere concretiseringsslag gewenst is. Het kabinet erkent dat deze slag nog gemaakt dient te worden. Dit krijgt vorm in het uitvoeringsconvenant dan wel in de opzet van de lokale experimenten die door gemeenten en zorgkantoren gezamenlijk worden voorbereid. De Minister van VWS begeleidt dit proces met het opstellen van genoemd uitvoeringsconvenant en de reeds aangestelde programmamanager die gemeenten en zorgkantoren ondersteunt.

Een overkoepelend punt, waar door bijna alle partijen aandacht voor is gevraagd, betreft de verhouding tussen de boekhouding die gemeenten bij moeten houden en het naar rato terugstorten van middelen. Partijen hebben aangegeven dat het ter consultatie voorgelegde concept van de amvb op dit punt zichzelf tegenspreekt. Besloten is om de administratieverplichting van het college te versimpelen. Gemeenten worden niet verplicht tot het bijhouden van uitgaven per deelbudget en de over- en onderbesteding van deelbudgetten binnen een integraal budget is niet langer een onderzoeksonderwerp. Aan het naar rato terugstorten wordt niets veranderd.

De VNG vraagt in haar reactie aandacht voor een nadere concretiseringsslag en begeleiding/ondersteuning van gemeenten gedurende de uitvoeringsfase gelet op de ingewikkeldheid die het experiment met zich mee kan brengen. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen het Ministerie van VWS en de VNG. Gemeenten krijgen onder meer ondersteuning in de vorm van een speciaal daartoe aangestelde programmamanager en deelname aan leerkringen die door VWS worden georganiseerd. Ook wordt de mogelijkheid gecreëerd tot opschaling naar een speciaal ingestelde stuurgroep voor dit experiment waar de VNG zelf deelnemer aan is. In samenspel tussen gemeenten en andere lokale actoren dient het experiment verder uitgewerkt te worden.

Op verzoek van ZN is afgesproken dat de verstrekking van budgetten per kalenderjaar plaatsvindt. Ook heeft ZN verzocht om een nadere duiding te geven van de arrangementen in natura en opgemerkt dat er behoefte is aan duidelijkheid over rechtmatigheid en verantwoording. Hierover zijn inmiddels afspraken gemaakt met ZN, zorgkantoren en zorgverzekeraars die verder worden uitgewerkt in het genoemde convenant. Daarnaast heeft ZN suggesties gedaan over de rolverdeling tussen gemeenten en zorgkantoren/zorgverzekeraars. Naar aanleiding van deze reactie is nader contact geweest met ZN. Aan de hand daarvan is afgesproken om ter zake nadere uitvoeringsafspraken in het convenant te maken.

Per Saldo heeft in haar reactie aangegeven dat er breder aandacht dient te zijn voor aspecten als familie/gezin, andere voorzieningen dan enkel zorg en ondersteuning en de verhouding tussen gemeente en zorgkantoor. Bij dit laatste punt is bijvoorbeeld een vraag van Per Saldo wie het aanspreekpunt is voor de budgethouder en of deze dan niet alsnog zaken dubbel dient te regelen. Voor zover mogelijk zijn de suggesties van Per Saldo verwerkt in de onderhavige amvb. De amvb heeft echter, gezien de grondslag in artikel 10.1.2 Wlz, een beperkte reikwijdte. Het regelt een experiment over vier wetten heen (de Wmo 2015, de Wlz, de Zvw en de Jeugdwet) en is gericht op een individueel integraal pgb. Voor de onderwerpen die Per Saldo aanhaalt in de reactie worden afspraken gemaakt in het genoemde uitvoeringsconvenant. De gezamenlijke rol voor gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars doet niet af aan de kern van het experiment. Er blijft sprake van één verstrekker, één budget en één verantwoording.

De SVB heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat het experiment uitvoerbaar is binnen de bestaande begroting. Wel heeft de SVB, net zoals ZN, verzocht om te werken met een flexibel ingroeipad tot 1 april 2019 en aangegeven dan nog nadere afspraken moesten worden gemaakt met gemeenten. Mede omdat gemeenten en zorgkantoren nog volop bezig zijn met het inrichten van de lokale experimenten is het beoogde inwerkingtredingsmoment bijgesteld naar medio 2019.

De NZa heeft in haar reactie aangegeven dat zij de keuze voor uitsluiting van de Wmg begrijpt, maar waarschuwt ook voor de risico’s. De NZa benadrukt dat het uitsluiten van de Wmg tot gevolg heeft dat zij geen toezichtstaak heeft binnen het experiment. Gezien het feit dat dit experiment groter is dan het vorige, stelt de NZa de vraag hoe groot een experiment mag worden voordat uitsluiting van de Wmg niet meer verantwoord is. Om de omvang definitief te beperken, is besloten om het maximum van 500 deelnemers in de amvb vast te leggen en bij ministeriële regeling ook per gemeente een maximum te bepalen. Verder stelt de NZa voor om één partij aan te wijzen voor de eindverantwoording van de bestede middelen om ervoor te zorgen dat de verantwoordelijkheden niet te veel verwateren. Het college is hiervoor de meest voor de hand liggende partij en moet dus, in nauw overleg met andere partijen, het toezicht op de besteding van de middelen organiseren. Het Ministerie van VWS onderschrijft het standpunt van de NZa; het college is als subsidieverstrekker verantwoordelijk voor het toezicht op de besteding van de (subsidie)middelen. In het uitvoeringsconvenant worden nadere afspraken gemaakt over de verdere uitvoering van het experiment. Daarnaast heeft de NZa verzocht om mee te mogen denken over een eventuele landelijke invoering van het instrument integraal pgb.

De AP geeft, kortgezegd, aan dat moet worden voorkomen dat binnen het experiment te ruime verwerking van gegevens plaatsvindt. Hoewel de verwerkingen binnen het experiment begrensd zijn door de eis van noodzakelijkheid van die verwerkingen, adviseert de AP om de bepalingen die hierop zien nader uit te werken. De AP wijst er in dit verband op dat de bepalingen van de Jeugdwet, Wmo 2015, Wlz en Zvw gedetailleerder zijn. Naar aanleiding van het advies van de AP is besloten om de gegevensverwerking voor de uitvoering van het experiment uit te werken in een eigenstandig artikel. In dit artikel is nader gespecificeerd welke partijen voor welke (deel)doelen voor de uitvoering van het experiment persoonsgegevens mogen verwerken Daarnaast is in de toelichting benadrukt dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt indien deze noodzakelijk zijn voor de in het besluit genoemde doelen. Ook is verder uitgewerkt wat de gegevensverwerking in het kader van het experiment in de praktijk inhoudt.

Gezien het experimentele karakter van het besluit ligt het niet in de rede om de gegevensverwerkingen die in het kader van het experiment plaatsvinden op eenzelfde detailniveau uit te werken als in de Jeugdwet, Wmo 2015, Wlz en Zvw. Bij een eventuele structurele wettelijke verankering van het integraal pgb zal hierin uiteraard wel worden voorzien.

Tot slot hebben opmerkingen van het CIZ, het CAK en het Zorginstituut Nederland – voor zover mogelijk – geleid tot aanpassingen van de amvb en de nota van toelichting. Het CIZ heeft aandacht gevraagd voor de uitvoering door gemeenten en het verwerken van persoonsgegevens. Het CAK heeft gewezen op de invoering van het abonnementstarief Wmo 2015 en de gevolgen daarvan voor het experiment. Het CAK heeft daartoe een tekstvoorstel voor in de toelichting gedaan. Dit tekstvoorstel is niet integraal overgenomen, maar is wel gebruikt voor het aanpassen van paragraaf 6.3. Zorginstituut Nederland heeft verzocht om termen die niet van toepassing zijn te schrappen uit de nota van toelichting. Als voorbeeld wordt het gezinspgb genoemd. Naar aanleiding van deze suggestie en andere suggesties en vragen van de verschillende partijen zijn in de amvb en de nota van toelichting diverse bepalingen en passages aangepast en verduidelijkt.

8. Evaluatie

Het experiment zal op doeltreffendheid en de effecten in de praktijk worden geëvalueerd. De evaluatie wordt zo vormgegeven dat duidelijk wordt of de getrokken lessen ook breder kunnen worden toegepast. De belangrijkste vraag is natuurlijk of deelnemers meer tevreden zijn over het integraal budget in vergelijking met de huidige situatie en of daarmee hun zorg- of ondersteuningsbehoeften aanmerkelijk beter zijn gediend. Het integraal budget poogt de regie van de deelnemer te versterken, in de verwachting dat zo een omvattende ondersteuningsvraag wordt geformuleerd en er een passend ondersteuningsarrangement ontstaat. Bovendien kan er goed in kaart worden gebracht welke organisatorische uitdagingen er bij de integratie komen kijken, waardoor de vormgeving en uitvoering voor de toekomst kunnen worden aangepast.

Het welslagen van het experiment zal blijken uit het evaluatie-onderzoek. Van belang hierbij zijn onder meer de mate van doelmatigheid, regeldrukvermindering en de tevredenheid van betrokkenen.

9. Voorhang parlement

De amvb is, conform artikel 10.1.2, vijfde lid, juncto artikel 10.1.1, derde lid, voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer (Kamerstukken I/II 2018/19, 34 104, nr. 243) van 18 januari tot en met 15 februari 2019. In de Eerste Kamer is de amvb voor kennisgeving aangenomen. In de Tweede Kamer was het stuk geagendeerd voor het algemeen overleg over pgb van 4 april, maar is tijdens dat overleg niet inhoudelijk behandeld.

II. Artikelsgewijs

In tegenstelling tot het eerste experiment over het integraal budget, wordt het nieuwe experiment opgenomen in een aparte algemene maatregel van bestuur (amvb). Hiermee wordt beter aangesloten bij artikel 10.1.1, vijfde lid, van de Wlz welk artikel uitgaat van het vervallen van de hele algemene maatregel van bestuur.

Artikel 1

Deelbudget

Een deelbudget is het bedrag dat door de organisatie die de aanspraak of het recht op een in artikel 3, eerste lid, bedoeld persoonlijke budget heeft vastgesteld, ten behoeve van die aanspraak of dat recht aan de betrokkene is toegekend. Voor elk van de persoonsgebonden budgetten die voor een deelnemer worden betrokken bij het experiment, bestaat dus een corresponderend deelbudget.

Integraal budget

Deze amvb beoogt een integraal budget tot stand te brengen waarmee een deelnemer aan het experiment zijn in het ondersteuningsplan opgenomen diensten kan inkopen. Het integraal budget is een subsidie waarop Titel 4.2 van de Awb van toepassing is.

Ondersteuningsplan

De vaststelling van het ondersteuningsplan is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het ondersteuningsplan is een op de situatie en de behoefte van de deelnemer afgestemd plan waarin wordt bepaald aan welke diensten het integraal budget kan worden besteed. Dit plan bevat het pakket aan diensten als bedoeld in artikel 10.1.2 van de Wlz waaraan de deelnemer de gelden van het integraal budget flexibel kan besteden.

Artikel 2

In dit artikel zijn de (leer)doelen van het experiment vastgelegd. De leereffecten zien op het beter op elkaar aansluiten van diensten en de één-loketgedachte. In het experiment wordt onder meer beoogd om de regeldruk voor deelnemers te verminderen ten opzichte van de situatie waarbij zij budgetten uit verschillende wetten krijgen toegekend. Tevens wordt beoogd dat de deelbudgetten flexibel kunnen worden ingezet binnen het integraal budget. Ook wordt bezien of verschillende diensten waar de deelnemer gebruik van maakt via het integraal budget beter op elkaar aansluiten en of de deelnemers tevreden zijn. Zie voor een toelichting op dit artikel verder hoofdstuk 2 van de toelichting.

Artikel 3

Zoals artikel 10.1.2, derde lid, Wlz voorschrijft is het experiment op vrijwillige basis. Verzekerden kunnen zich melden voor deelname aan het experiment. De colleges beslissen over de selectie van deelnemers voor het experiment.

Logischerwijs komt een ingezetene pas in aanmerking voor het experiment als hij ten minste in aanmerking komt voor diensten uit twee verschillende domeinen zoals gedefinieerd in artikel 10.1.2, eerste lid, van de Wlz. In het eerste lid van artikel 3 worden deze concreet genoemd. Het gaat om de persoonsgebonden budgetten zoals omschreven in de artikelen 1.1.1 van de Wlz, 1.1.1 van de Wmo 2015 en 8.1.1 van de Jeugdwet alsmede om een Zvw-pgb zoals omschreven in artikel 1, onderdeel k, van de Zvw. De aanspraken en rechten, bedoeld in het eerste lid, zijn vastgesteld op grond van voornoemde wetten door de ingevolge die wetten daartoe bevoegde organen.

Op grond van het tweede lid treden de aanspraken op grond van het experiment voor de looptijd van het experiment in de plaats van de afzonderlijke aanspraken en rechten waarover men de beschikking had. Hierdoor ontstaat een nieuw integraal pakket aan diensten op grond van artikel 10.1.2 van de Wlz. Om die reden is in het tweede lid bepaald dat de Jeugdwet, Wmo 2015, en Zvw in het kader van het experiment niet van toepassing zijn op de betrokken diensten van de deelnemer.

De buiten toepassing verklaring van de genoemde wetten geldt echter niet voor alle aspecten; om die reden wordt bepaald dat die buiten toepassing verklaring geldt onverminderd de artikelen 6, tweede en vierde lid, 7, zesde lid, en 10. Voorts bevatten ook het derde en vierde lid van het onderhavige artikel uitzonderingen op het buiten toepassing verklaren van voornoemde wetten.

Op grond van het derde lid blijven de Jeugdwet, Wmo 2015 en de Zvw van toepassing op de vaststelling van een eventuele wijziging in de behoefte aan hulp, ondersteuning of zorg in de zin van die wetten. Voor de Wlz is deze uitzondering niet nodig, omdat de Wlz op dit punt niet buiten toepassing is verklaard. De wijziging in de behoefte aan hulp, ondersteuning of zorg zal er veelal toe leiden dat het bedrag van een aan het integraal budget toegevoegd deelbudget moet worden gewijzigd. Op een wijziging van zo’n deelbudget zijn de bepalingen van de Wlz, Wmo 2015, Jeugdwet en Zvw die gelden voor de vaststelling van de hoogte van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b, c, onderscheidenlijk d, genoemde rechten of aanspraken, van toepassing. Een en ander betekent onder meer dat het CIZ, het zorgkantoor en de zorgverzekeraar verantwoordelijk blijven voor de vaststelling van de behoefte aan zorg in de zin van de Wlz en de Zvw en de wijziging van het bedrag van het deelbudget ter zake.

Ten overvloede zij opgemerkt dat wanneer het intrekken van een of meerdere deelbudgetten ertoe leidt dat de deelnemer minder dan twee deelbudgetten overhoudt, de deelnemer op grond van het eerste lid niet langer kan deelnemen aan het experiment. Op grond van het achtste lid zal het college indien nodig de verzekerde begeleiden naar de situatie buiten dit experiment, waarin de verzekerde een recht op een reguliere pgb heeft of helemaal geen pgb meer gebruikt.

In het vierde lid is verankerd dat op de uit het integraal budget bekostigde jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning, de regels over de kwaliteit van toepassing blijven. Uitzondering hierop zijn de artikelen 4.1.2 en 4.1.3 van de Jeugdwet. Laatstgenoemde artikelen hebben betrekking op het opstellen van een familiegroepsplan, hulpverleningsplan of plan van aanpak. Zodanige plannen zijn niet nodig naast hetgeen in artikel 5 van de onderhavige amvb is geregeld met betrekking tot het integraal pgb-plan en het ondersteuningsplan.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de Wkkgz van toepassing blijft op de kwaliteit van de met het integraal budget bekostigde diensten die zorg inhouden als bedoeld bij of krachtens de Zvw of de Wlz.

In het vierde lid is eveneens geregeld dat op de uit het integraal budget bekostigde jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning, de regels over het toezicht op de kwaliteit van toepassing blijven. Dit betekent onder meer dat de gemeentelijke toezichthouder bevoegd blijft voor het toezicht op maatschappelijke ondersteuning die wordt bekostigd uit het integraal budget. De Inspectie gezondheidszorg en jeugd (IGJ) heeft een toezichthoudende rol op het gebied van de kwaliteit in het kader van bijna alle wetten die onder de reikwijdte van deze amvb vallen. De IGJ houdt op grond van de Wkkgz toezicht op de kwaliteit van de zorg in de zin de Wlz en de Zvw. De IGJ houdt voorts op grond van de Jeugdwet toezicht op jeugdhulp en heeft een adviesrol op grond van de Wmo 2015 als het gaat over de handhaving van die wet. De deelnemers hebben eveneens een rol bij het vaststellen van de kwaliteit; zij zullen moeten aangeven of de ingekochte dienstverlening ook conform overeenkomst is geleverd. Dit is niet anders dan bij reguliere pgb’s. Op grond van de Wmo 2015 is het college verantwoordelijk voor het aanwijzen van toezichthoudende ambtenaren. Ten aanzien van dit experiment zijn de betrokken gemeenten en de IGJ vanzelfsprekend partners om tot adequaat toezicht te komen voor de kwaliteit van de diensten die met het integraal pakket wordt ingekocht. Het toezicht wordt uitgevoerd door het college als het gaat om de kwaliteit van het inkopen van maatschappelijke ondersteuning. In het kader van het experiment zal ook informatie kunnen worden verkregen over hoe toezicht mogelijk is met een integraal budget waarbij het bij inkoop van samengestelde diensten niet in eerste instantie helder is wie bevoegd is om toezicht te houden. De belemmeringen kunnen worden onderzocht en geëvalueerd.

Op grond van het vijfde lid zal het college, nadat een verzekerde zich heeft aangemeld bij het college, een overleg voeren met die verzekerde om te bepalen of deze kan deelnemen aan het experiment. Indien de verzekerde daarvoor in aanmerking komt, moet vervolgens worden overlegd over het integraal-pgb-plan en het ondersteuningsplan. Ook over latere wijzigingen van het ondersteuningsplan voeren het college en de deelnemer overleg (artikel 5, eerste lid). In de in artikel 4, tweede lid, omschreven gevallen, neemt ook het zorgkantoor of de zorgverzekeraar van de verzekerde of deelnemer deel aan deze overleggen.

In het zesde lid is bepaald dat het maximum aantal deelnemers verspreid over de gemeenten 500 is. Dit totaal wordt echter niet centraal bijgehouden. Gemeenten kunnen hun eigen aantal deelnemers wel goed bijhouden. Daarom wordt in de ministeriële regeling per gemeente een specifiek maximum aantal vastgesteld, welke aantallen gezamenlijk niet meer dan 500 mogen bedragen. Gemeenten hebben de bevoegdheid om een lager maximumaantal vast te stellen.

In het zevende lid is bepaald dat in de ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld over de samenwerking tussen gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars alsmede over de voorwaarden waaronder een verzekerde kan deelnemen aan het experiment, welke voorwaarden per gemeente kunnen verschillen. In de ministeriële regeling kan bijvoorbeeld een beschrijving van de doelgroep worden opgenomen waarvoor het gemeentelijke experiment is bedoeld. Het experiment integraal pgb vindt plaats in de context van gemeentelijke beleidsvrijheid. Als gemeenten aangeven het experiment slechts te willen openstellen voor een specifieke doelgroep, zal dit na overleg met het college worden opgenomen in de ministeriële regeling. Ook kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de aanmeldingen in een gemeente voor een in die regeling vastgestelde datum plaats moeten vinden. Daarnaast kunnen voor alle gemeenten uniforme voorwaarden worden gesteld. Gedacht kan worden aan de voorwaarde dat deelnemers in staat moeten zijn om deel te nemen aan de onderzoeken in het kader van de evaluatie.

Het achtste lid schrijft voor dat, wanneer de deelname van een deelnemer eindigt, het college de verzekerde zo nodig behulpzaam is bij een goede overgang van de verzekerde naar de situatie buiten dit experiment. Op dat moment valt hij immers weer terug op de afzonderlijke wetten, waarin de verzekerde eventueel een regulier recht op een pgb heeft. Wat betreft de begeleiding door het college moet worden gedacht aan het verschaffen van informatie aan de verzekerde, bijvoorbeeld door hem de weg te wijzen naar de reguliere pgb-loketten.

Artikel 4

In dit artikel wordt de betrokkenheid van de zorgkantoren en de zorgverzekeraars geregeld. Indien het de bedoeling is aan het integraal budget een deelbudget toe te voegen voor een aanspraak of recht op een pgb als bedoeld in de Wlz of een Zvw-pgb, is deelname voor die aanspraak of dat recht slechts mogelijk als het zorgkantoor (voor het Wlz-pgb) of de zorgverzekeraar (voor het Zvw-pgb) van de betrokkene schriftelijk heeft ingestemd met een zodanige toevoeging. Dit is geregeld in het eerste lid.

In het tweede lid is bepaald dat als de verzekerde onder meer aanspraak of recht heeft op een deelbudget Wlz of -Zvw of als een zodanig deelbudget onderdeel uitmaakt van het integraal budget, het zorgkantoor of de zorgverzekeraar ook deelneemt aan de overleggen die het college met die verzekerde of deelnemer voert over de toegang tot het experiment, het opstellen van het integraal pgb-plan en het ondersteuningsplan en eventuele wijzigingen van het ondersteuningsplan. Het zorgkantoor of de zorgverzekeraar neemt ook deel aan een zodanig overleg als de verzekerde heeft aangegeven er behoefte te hebben dat een deelbudget voor Wlz-zorg of zorg als bedoeld in artikel 13a van de Zvw onderdeel uit zal maken van het integraal pgb.

In het derde lid is geregeld dat na de instemming, bedoeld in het eerste lid, de betrokken zorgverzekeraar, voor zolang er recht is op een Zvw-deelbudget, en het zorgkantoor, voor zolang er aanspraak is op een Wlz-deelbudget, meewerken aan het experiment voor de betrokken deelnemer. Het is van belang dat de deelnemer er gedurende het experiment op kan rekenen dat, zolang de betrokken zorgbehoefte voortduurt, hij de daarbij behorende deelbudgetten in het kader van het integraal budget kan inzetten en dat de zorgverzekeraar, onderscheidenlijk het zorgkantoor, hieraan ook alle nodige medewerking blijft verlenen.

Artikel 5

Dit artikel stelt regels over het ondersteuningsplan. Voordat het ondersteuningsplan wordt vastgesteld kan door de verzekerde een integraal pgb-plan worden ingediend. Hierin neemt de deelnemer op aan welke diensten hij behoefte heeft en wat de voorgenomen besteding is van het budget. Dit vervangt het familiegroepsplan op grond van artikel 4.1.2 van de Jeugdwet, het persoonlijk plan op grond van de Wmo 2015 en de afspraken in de zin van hoofdstuk 8 van de Wlz (zie hieronder). In het integraal pgb-plan kan ook de situatie van andere deelnemers die behoren tot hetzelfde huishouden of dezelfde leefeenheid worden meegenomen in het schetsen van de zorgbehoeften.

De vaststelling van de activiteiten in het ondersteuningsplan en de verlening van het integraal budget treden in de plaats van de verlening van de afzonderlijke aanspraken en rechten. Het ondersteuningsplan en de verleningsbeschikking gelden als nieuwe integrale toekenningbeschikking. Op dat moment ontstaat een (nieuw) pakket aan diensten. Daarbij is flexibele besteding mogelijk. Het ondersteuningsplan kan worden aangepast wanneer het integraal budget verandert of op verzoek van de deelnemer. Hierover moet, conform artikel 5, eerste lid, het college in overleg treden met de deelnemer. Indien artikel 4, tweede lid, van toepassing is, wordt ook het zorgkantoor of de zorgverzekeraar van de deelnemer bij dit overleg betrokken.

Een van de doelstellingen van het experiment is dat het mogelijk moet zijn om ten behoeve van de flexibiliteit buiten een deelbudget te treden. Zo kan bijvoorbeeld een deelnemer die 100 euro aan Wmo-budget heeft toegekend gekregen op besteding van 80 euro aan maatschappelijke ondersteuning uitkomen en de overgebleven 20 euro besteden aan en declareren voor Zvw-zorg (mits Zvw-zorg onderdeel uitmaakt van het ondersteuningsplan). Andersom kan de deelnemer die meer dagbesteding in het kader van de Wmo 2015 afneemt zijn budget van 100 euro overschrijden met 20 euro die niet is afgenomen vanuit een ander domein. Hierbij is het mogelijk dat op grond van het ondersteuningsplan meer Wmo-kosten of Zvw-kosten worden gedeclareerd dan was voorzien. Daarmee wordt het mogelijk om meer uren te betrekken dan binnen het deelbudget aanvankelijk zijn toegekend. Het integraal budget kan echter niet overschreden worden.

In het derde lid is geregeld welke aanspraken op diensten in het ondersteuningsplan kunnen worden opgenomen. Dit zijn dezelfde diensten als waarvoor op grond van de verschillende wetten een pgb kan worden aangevraagd.

Het vierde lid heeft betrekking op het afstemmen van de ondersteuningsplannen van meerdere deelnemers binnen een huishouden. Dit is wat anders dan een «gezinspgb», waarbij er één gezinsaanspraak op één budget zou komen. Het vierde lid houdt in dat de afzonderlijke ondersteuningsplannen op elkaar kunnen worden afgestemd; zowel de ondersteuningsplannen als de budgetten blijven echter individueel (artikel 10.1.2 Wlz). Binnen de grenzen van de wet, kan het integraal pgb zoveel mogelijk wordt afgestemd op de gezinssituatie, mits de deelnemers dat onderling hebben afgestemd en daarom verzoeken. Hierbij valt te denken aan een plan waarbij een zorg-, ondersteuning- of jeugdhulpverlener meerdere personen uit eenzelfde gezin helpt. Ook kan bijvoorbeeld voor iedere deelnemer afzonderlijk worden voorzien in een dienst waaraan het hele gezin (of een woongroep) deelneemt. Dit betekent dus niet dat meerdere deelnemers diensten kunnen betrekken uit één integraal budget. Iedere deelnemer heeft zijn eigen budget en ieder ondersteuningsplan bestaat uit een samenvatting en een overzicht van de op de betrokken deelnemer betrekking hebbende rechten en aanspraken.

Het vijfde lid bepaalt dat hoofdstuk 8 van de Wet langdurige zorg niet van toepassing is op met het integraal budget bekostigde zorg. Dat hoofdstuk regelt hoe een zorgaanbieder en een verzekerde samen een zorgplan opstellen. Aangezien het opstellen van een plan binnen het experiment al plaatsvindt in samenwerking met het college, zou hoofdstuk 8 van de Wlz een dubbeling en/of een belemmering opleveren.

Artikel 6

In het eerste lid is geregeld dat het college aan de deelnemer een integraal budget verleent. Een integraal budget is een subsidie waarop de subsidietitel 4.2 van de Awb van toepassing is. Op een eventuele wijziging van het integraal budget zijn derhalve de artikelen 4:48 en 4:50 Awb van toepassing.

Het te verlenen bedrag is gebaseerd op de bedragen van de betrokken deelbudgetten; de verlening zal bestaan uit de som van de ter beschikking gestelde deelbudgetten.

Indien deelbudgetten worden verhoogd, zal dit leiden tot een verhoging van de som van de ter beschikking gestelde deelbudgetten en dus van de verleende subsidie. Een verhoging van een deelbudget komt in beeld als een deelnemer aanvullende diensten nodig heeft zoals een traplift of vervoer. In dat geval zal de extra zorgbehoefte eerst moeten worden vastgesteld overeenkomstig de betrokken wetten (artikel 3, derde lid). In het voorbeeld van de traplift zal het college de behoefte daaraan moeten vaststellen overeenkomstig de Wmo 2015. Vervolgens behoort het betrokken deelbudget daarop te worden aangepast. Dit leidt tot een verhoging van het verleende integrale budget. De traplift zal als bestedingsmogelijkheid moeten worden opgenomen in het ondersteuningsplan.

Voorschotten kunnen worden verleend met gebruikmaking van Titel 4.4 van de Awb.

In het tweede lid zijn de artikelen 2.4.1, 2.4.2 en 2.4.3 van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard (met dien verstande dat bepaalde termen en verwijzingen zijn aangepast aan de begrippen van deze amvb) ten aanzien van het verhaal van kosten als het college het integraal budget heeft moeten beëindigen vanwege het opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens door een deelnemer (of iemand die daaraan heeft meegewerkt), het vervreemden, verpanden, belenen of de inbeslagname van roerende zaken die met het integraal budget zijn aangeschaft alsmede ten aanzien van het regresrecht op degene die door zijn onrechtmatig handelen er de oorzaak van is dat de deelnemer een beroep moet doen op het integraal budget. De betrokken gemeente voert uiteraard haar bevoegdheden uit in samenspraak met de overige financiers van het integraal budget.

Het derde lid regelt allereerst het tijdstip waarop het college uiterlijk de subsidie, zijnde het integraal budget, moet vaststellen. Dat moet uiterlijk 22 weken na het eindigen van de subsidieperiode zijn gedaan. Op de verantwoording is artikel 4:44 e.v. Awb van toepassing. In het derde lid is geregeld dat na de vaststelling van het integraal budget de onbestede gelden uit dat budget naar rato van het ingebrachte deelbudget worden teruggestort aan gemeenten, zorgverzekeraars en het Fonds langdurige zorg. Dit betekent dat er mogelijk op basis van deze bepaling bij de afsluiting van de subsidieperiode meer of minder onbesteed geld terugvloeit naar de verstrekker dan aanvankelijk was gestort bij de SVB. Dit brengt met zich mee dat een gedeelte van het geld vanuit een deelbudget potentieel niet wordt uitgegeven aan zorg waarvoor het deelbudget is bedoeld, maar via de in het derde lid opgenomen verdeelsleutel bij een andere verstrekker terecht kan komen.

Ingevolge het vierde lid kunnen zorgverzekeraars de kosten inbrengen bij de risicoverevening. Voor de vaststelling van een vereveningsbijdrage wordt het verschil tussen het door de zorgverzekeraar van de deelnemer ter beschikking gestelde deelbudget en het onbestede bedrag (zie het derde lid) aangemerkt als gerealiseerde kosten. Voor de basisverzekering geldt dat zorgverzekeraars iedereen moeten aannemen die een basisverzekering wil (acceptatieplicht). Dit betekent dat een verzekeraar niet kan selecteren op risicoprofiel. Dan zou een voorkeur ontstaan voor mensen met weinig risico om ziek te worden. Daarom betaalt het Rijk een bedrag om de risico’s te verevenen. Binnen het systeem is het ook van belang om te kijken naar de daadwerkelijk gemaakte kosten, die kosten hebben invloed op compensatie in opvolgende jaren. Zorgverzekeraars kunnen de kosten die zij maken inbrengen voor deze compensatie.

Het college houdt op grond van het vijfde lid een boekhouding bij die onder meer noodzakelijk is voor de evaluatie van het experiment, het beantwoorden van de doelmatigheidsvraag en het bijhouden van de voortgang met betrekking tot de bestedingen. Het zorgkantoor of de zorgverzekeraar van een deelnemer heeft inzage in de administratie met betrekking tot die deelnemer, voor zover een deelbudget voor zorg in de zin van de Wlz of zorg als bedoeld in artikel 13a Zvw onderdeel uitmaakt van het integraal budget van de deelnemer.

Artikel 7

In het besluit tot verlening van het integraal budget, bedoeld in artikel 6, eerste lid, is omschreven uit welke deelbudgetten dat integraal budget bestaat. De partij die buiten het experiment verantwoordelijk is voor het betreffende pgb, is verantwoordelijk voor het storten van het corresponderende deelbudget.

Omdat het college gaat over maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, is het college dus verantwoordelijk voor het storten van de deelbudgetten voor die doelen bij de SVB.

De zorgverzekeraar van de deelnemer doet hetzelfde met het deelbudget voor Zvw-zorg. Hiermee wordt in het bijzonder van de Zvw afgeweken; buiten het experiment om bestaat voor het Zvw-pgb namelijk geen trekkingsrecht, maar kunnen Zvw-budgethouders zich op vrijwillige basis wel bij hun werkgeverstaken laten ondersteunen door de SVB, op grond van artikel 13a, achtste en negende lid, van de Zorgverzekeringswet in samenhang met hoofdstuk 6a van de Regeling zorgverzekering.

Op grond van artikel 90, tweede lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), zal de Wlz-zorg uit het Fonds langdurige zorg worden bekostigd. Het Zorginstituut is als fondsbeheerder gehouden het deelbudget Wlz binnen het door het college beschikbaar gestelde integraal budget uit het fonds te bekostigen. Het Zorginstituut stort het bedrag bij de SVB. Het gehele integraal budget is aan te merken als kosten van de zorg en van overige prestaties als bedoeld in artikel 90 van de Wfsv, maar de jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en Zvw-zorg worden zoals gezegd reeds door de gemeente en de zorgverzekeraar bekostigd zodat het Fonds langdurige zorg hier geen kosten aan heeft.

In het derde lid wordt geregeld dat het trekkingsrecht voor het gehele integraal budget geldt. In de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Wlz geldt dit al voor individuele pgb’s. Voor het Zvw-deel is dit nieuw.

Het vierde lid stelt vast dat de SVB betalingen toetst aan het ondersteuningsplan. Zo wordt gezorgd dat betalingen binnen de afgesproken kaders vallen.

Het vijfde lid bevat een grondslag om nadere regels te stellen over het budgetbeheer, het doen of staken van betalingen, declaraties en het sluiten van overeenkomsten met aanbieders van diensten waarvoor het integraal budget kan worden ingezet. In die regeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de uniforme regels die hierover zijn gesteld in de Regeling Jeugdwet, de Regeling langdurige zorg en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. In de regeling zal onder meer worden geregeld dat de SVB de betalingen zal staken als daarmee het integraal budget van de deelnemer zou worden overschreden. Ook zal worden geregeld dat de SVB de (zorg)overeenkomst toetst waarmee de deelnemer diensten betrekt.

Voor een toelichting op het zesde lid wordt verwezen naar paragraaf 6.3 van deze toelichting.

Artikel 8

In dit artikel wordt de verwerking en uitwisseling van persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, geregeld conform de AVG. Zie voor de toelichting hierop paragraaf 6.1 van deze toelichting.

Artikel 9

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 8 van deze toelichting.

Artikel 10

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 5.2 van deze toelichting.

Artikel 11

In het eerste lid wordt geregeld dat de bepalingen die betrekking hebben op het eerste experiment (de artikelen 9.1 tot en met 9.7 van het Besluit langdurige zorg) vervallen4. In het tweede lid wordt geregeld dat de Wmg, die niet van toepassing was op het oude experiment, ook niet van toepassing zal zijn op het nieuwe experiment. Voor een toelichting op dit artikel, wordt verwezen naar paragraaf 4.4 van deze toelichting.

Artikel 12

In het eerste lid van dit artikel wordt onder meer geregeld dat de artikelen van het eerste experiment, vanuit het oogpunt van rechtszekerheid, van toepassing blijven op de budgetten die op grond van die artikelen reeds zijn verleend. Deze budgetten moeten nog worden verantwoord en vastgesteld. Daarna zullen eventuele terugbetalingen plaats moeten vinden aan de organisaties die de budgetten bij de SVB hebben gestort. In lijn daarmee blijven deze budgetten ook uitgezonderd van de toepassing van de Wmg.

Het tweede lid houdt verband met een vernummering van de artikelen in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in de in dat artikellid genoemde wet (het streven is dat die wet op 1 januari 2020 in werking zal treden).

Artikel 13

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze amvb. Er wordt beoogd om de amvb medio 2019 in werking te laten treden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Kamerstukken II 2017/18, 25 657, nr. 296.

X Noot
2

Autoriteit Persoonsgegevens, De rol van toestemming in het sociaal domein, april 2016.

X Noot
3

Autoriteit Persoonsgegevens, advies over het ontwerpbesluit experimenteel integraal pgb 2016, z2016-00079.

X Noot
4

Het Besluit experiment integraal pgb 2016 zal op grond van artikel IV, tweede lid, van dat besluit bij koninklijk besluit worden ingetrokken.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven