Besluit van 15 april 2019 tot wijziging van het Reglement rijbewijzen en het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009 in verband met het niet meer opleggen van het alcoholslotprogramma in het bestuursrecht

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 6 februari 2019, nr. IenW/BSK-2019/4852, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 111, eerste lid, onderdeel b, 113, eerste lid, 119, eerste lid, 120, eerste lid, 126, vijfde lid, 129c, tweede lid, 129d, tweede lid, 132a, eerste lid, 132b, eerste en derde lid, 132c, eerste lid, 132d, eerste lid, en 134, vijfde, zesde en zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 17, vierde lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 maart 2019, no. W17.19.0035/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 9 april 2019, nr. IenW/BSK-2019/53595, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Reglement rijbewijzen wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 19c en 41a tot en met 41d vervallen.

B

In de artikelen 55, tweede lid, en 59, eerste lid, vervalt onderdeel d en wordt de puntkomma aan het slot van onderdeel c vervangen door een punt.

C

In artikel 67i, aanhef, wordt «de artikelen 41b, eerste lid, 41d, eerste lid, of 42a, eerste lid,» vervangen door «artikel 42a, eerste lid,».

D

Artikel 97 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «, alsmede op de in dit hoofdstuk vastgestelde wijze,».

2. Het vijfde lid vervalt.

E

Artikel 103 komt te luiden:

Artikel 103

  • 1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Deze registratie vindt plaats zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van:

    • a. de bevindingen van de arts of artsen of deskundige of deskundigen, of

    • b. de eigen verklaring, indien geen vordering als bedoeld in artikel 101, eerste lid, is gedaan.

  • 2. Indien het de registratie betreft van een verklaring of van verklaringen van geschiktheid in verband met een aanvraag als bedoeld in artikel 42a, eerste lid, wordt, indien de aanvrager zijn geschiktheid heeft aangetoond, ten behoeve van de aanvrager ook voor alle lichtere categorieën waarop deze aanvraag mede betrekking heeft, een verklaring van geschiktheid geregistreerd in het rijbewijzenregister. Beperkende coderingen op het eerder afgegeven, ongeldig geworden, rijbewijs dan wel geregistreerd in het rijbewijzenregister bij een of meer rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, worden overgenomen op de verklaring of verklaringen van geschiktheid in het kader van de aanvraag als bedoeld in de vorige volzin.

  • 3. Indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in de artikelen 25a, eerste of tweede lid, of 25b voorziene geldigheidsduur, registreert het CBR die termijn in het rijbewijzenregister binnen de in het eerste lid aangegeven termijn.

  • 4. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts kan voldoen indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, is het, ten einde de aard van de mogelijke aanpassingen aan het motorrijtuig of van de door de aanvrager te gebruiken kunst- of hulpmiddelen vast te stellen, bevoegd technisch onderzoek te verrichten of te doen verrichten dan wel van de aanvrager te vorderen dat deze zich onderwerpt aan een rijproef.

  • 5. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, registreert het CBR binnen de in het eerste lid aangegeven termijn de noodzakelijk geachte aanpassingen aan het motorrijtuig dan wel de door de bestuurder te gebruiken kunst- of hulpmiddelen in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.

  • 6. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien hij het motorrijtuig bestuurt binnen een geografisch beperkt gebied, registreert het CBR binnen de in het eerste lid aangegeven termijn dat gebied in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.

  • 7. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen slechts voldoet indien hij het door hem te besturen motorrijtuig gebruikt voor privédoeleinden, registreert het CBR binnen de in het eerste lid aangegeven termijn die beperking in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.

  • 8. Het CBR kan de in dit artikel genoemde termijnen verlengen als de ontvangen gegevens onvolledig zijn.

F

In artikel 104, eerste lid, wordt «artikel 103, tweede lid,» vervangen door «artikel 103, derde lid,» en wordt «artikel 103, vierde, vijfde of zesde lid,» vervangen door «artikel 103, vijfde, zesde of zevende lid,».

G

In artikel 118a, eerste lid, vervalt «, dan wel een rijbewijs afgeeft op basis van een aanvraag als bedoeld in artikel 41a».

H

In Hoofdstuk VI vervalt Afdeling 3.

I

In artikel 145, eerste lid, onderdeel a, wordt «en burgerservicenummer» vervangen door «burgerservicenummer en persoonssleutel».

J

Artikel 148, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d vervalt «132b, tweede lid,».

2. In onderdeel f wordt «132b, tweede lid,» vervangen door «en».

3. In onderdeel h vervalt «132b, vierde lid,».

4. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel h door een punt vervalt onderdeel i.

K

Artikel 153d vervalt.

ARTIKEL II

Het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009 wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift van hoofdstuk IV vervalt «en scholing alcoholslotprogramma».

B

In de artikelen 14 en 15 vervalt «en scholing alcoholslotprogramma».

C

Artikel 16a vervalt.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 15 april 2019

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Uitgegeven de eerste mei 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Onderhavig besluit strekt ertoe de bepalingen betreffende het opleggen en de uitvoering van het alcoholslotprogramma (ASP) in het kader van het bestuursrecht te schrappen uit het Reglement rijbewijzen (RR) en het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009 (BRM 2009). Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een technische aanpassing door te voeren: de registratie van de persoonssleutel in die gevallen waarin de houder van het rijbewijs niet beschikt over een burgerservicenummer.

2. Aanleiding voor het besluit

Directe aanleiding voor dit besluit is het feit dat is besloten dat het ASP niet meer in het bestuursrecht terugkomt en dat het ASP is afgebouwd. Hiertoe is besloten vanwege de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 20151. Kort gezegd heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak in deze uitspraak bepaald dat het CBR geen alcoholslotprogramma’s meer kan opleggen zonder dat daaraan in individuele gevallen een afweging ten grondslag ligt.

Deze uitspraak heeft ertoe geleid dat het CBR niet langer het ASP oplegt, maar in plaats daarvan een educatieve maatregel alcohol en verkeer of in geval van recidive een geschiktheidsonderzoek alcohol. Het aantal deelnemers aan het ASP nam daardoor flink af. Er begonnen nog nauwelijks personen met het ASP, terwijl wel personen het ASP succesvol afrondden. Door het beperkte aantal deelnemers was het vanaf september 2016 niet meer mogelijk het programma goed uit te voeren en is besloten het ASP in zijn geheel af te bouwen. Vanaf 1 januari 2017 waren er geen deelnemers meer en is het programma definitief beëindigd.

De reeds opgelegde ASP-besluiten (en daarmee de ongeldigheid van het oorspronkelijke rijbewijs) zijn niet ingetrokken. Deze besluiten behielden hun rechtskracht zoals ook in bovengenoemde uitspraak van 4 maart 2015 is bepaald. In het kader van de afbouw konden personen met een ASP-besluit wel eerder bij het CBR de reguliere procedure overeenkomstig de artikelen 97 en volgende van het RR starten om een nieuw rijbewijs aan te vragen. Daarbij was overigens niet vanzelfsprekend dat al deze personen weer de beschikking zouden krijgen over een regulier rijbewijs. Bij brief van 21 september 20162 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.

Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de minister van Justitie en Veiligheid onderzoek laten doen naar de mogelijkheid om een straf die voorziet in een persoonlijke aanpak van chronische drankrijders in het verkeer, zoals het ASP, op te kunnen leggen. In de brief van 7 maart 2018, die de minister van Justitie en Veiligheid gezamenlijk met mij aan de Tweede Kamer heeft gestuurd, heeft hij laten weten dat gekozen wordt voor andere maatregelen voor de aanpak van alcohol in het verkeer, zoals het verhogen van de strafmaxima voor het rijden onder invloed en het verlagen van de grens van het geschiktheidsonderzoek alcohol.

Gelet op bovenstaande feiten en overwegingen worden de bepalingen in de regelgeving die betrekking hebben op de onderbrenging van het ASP in het bestuursrecht geschrapt. Het onderhavige besluit voorziet daarin, voor wat betreft de bepalingen op het niveau van algemene maatregel van bestuur. Er zal nog een wetsvoorstel in procedure worden gebracht om ook de verwijzingen naar het bestuursrechtelijk ingebedde ASP uit de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 te schrappen.

3. Administratieve lasten en nalevingskosten

Er is geen sprake van administratieve lasten en nalevingskosten.

4. Gevolgen voor uitvoering en handhaving

Dienst Wegverkeer (RDW)

Het schrappen van de ASP-bepalingen zal leiden tot de noodzaak van aanpassing van de geautomatiseerde systemen bij de RDW. Dit impliceert extra kosten tot een maximumbedrag van € 220.000,–. Hierover zijn afspraken gemaakt met het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Voor het overige hebben de wijzigingen geen noemenswaardige juridische, personele, organisatorische en financiële consequenties.

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

Het CBR heeft aangegeven dat het schrappen van de ASP-bepalingen uit de regelgeving niet zal leiden tot noemenswaardige gevolgen voor de organisatie of de systemen. Het ASP is immers feitelijk al afgebouwd.

Politie

Het schrappen van de bepalingen inzake het bestuursrechtelijk ASP uit het Reglement rijbewijzen heeft geen gevolgen voor de handhaving. Het feit dat in de gevallen waarin voorheen een ASP zou worden opgelegd nu een andere maatregel wordt opgelegd door het CBR leidt niet tot een tijdsbesparing voor de politie. Het blijven immers gevallen waarin een proces-verbaal wordt opgemaakt en een mededeling op grond van artikel 130, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 moet worden uitgebracht.

Openbaar ministerie

Het schrappen van de bepalingen inzake het bestuursrechtelijk ASP uit het Reglement rijbewijzen heeft geen gevolgen voor de handhaving.

5. Advisering en consultatie

Het ontwerpbesluit is voor advies voorgelegd aan de RDW, het CBR, de politie, het OM en IBKI. Voor zover deze instanties tekstuele opmerkingen hebben gemaakt, zijn deze verwerkt.

Internetconsultatie

Afgezien is van internetconsultatie, omdat het ASP al niet meer wordt opgelegd en de uitvoering inmiddels is beëindigd. De regelgeving wordt in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. Het voorstel leidt niet tot gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen.

Voorhang op grond van artikel 2b van de Wegenverkeerswet 1994

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal in het kader van de voorhangprocedure op grond van artikel 2b van de wet. Dit heeft niet geleid tot opmerkingen.

6. Communicatie

Aparte communicatie is niet nodig. Het betreft hier aanpassing van de regelgeving aan een reeds bestaande situatie.

7. Inwerkingtreding

Er zal gebruik worden gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid voor toepassing van de vaste verandermomenten, omdat het hier gaat om reparatiewetgeving.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:622).

X Noot
2

Kamerstukken II vergaderjaar 2016/17, nr. 29 398, nr. 529.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven