Besluit van 9 april 2019 tot wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000, het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie zonder terugtrekkingsakkoord

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 februari 2019, nr. WJZ/1475943 (9977), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 7.45a, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, 2.2, eerste lid, onder c, van de Wet studiefinanciering 2000 en 2.2, eerste lid, onder c, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 februari 2019, nr. W05.19.0030/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 april 2019, nr. WJZ/6092940 (9977), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT STUDIEFINANCIERING 2000

Aan artikel 3 van het Besluit studiefinanciering 2000 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Met een Nederlander wordt eveneens gelijkgesteld de vreemdeling die:

    • a. vanwege de Britse nationaliteit van hemzelf of van een familielid op 12 april 2019 werd aangemerkt als begunstigde in de zin van artikel 3, eerste lid, van richtlijn 2004/38/EG;

    • b. rechtmatig verblijf heeft in Nederland, op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en op andere gronden dan bedoeld in het eerste lid;

    • c. blijkens de basisregistratie personen op 12 april 2019 in Nederland woonachtig was; en

    • d. indien hij een EU-ingezetene zou zijn, aan te merken zou zijn als een migrerend werknemer of familielid daarvan.

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

Aan artikel 3 van het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Met een Nederlander wordt eveneens gelijkgesteld de vreemdeling die:

    • a. vanwege de Britse nationaliteit van hemzelf of van een familielid op 12 april 2019 werd aangemerkt als begunstigde in de zin van artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158);

    • b. rechtmatig verblijf heeft in Nederland, op andere gronden dan bedoeld in het eerste lid;

    • c. blijkens de basisregistratie personen op 12 april 2019 in Nederland woonachtig was; en

    • d. indien hij een EU-ingezetene zou zijn, aan te merken zou zijn als een migrerend werknemer, of familielid daarvan.

ARTIKEL III. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008

Na artikel 2.3a van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3b. Uitbreiding categorie studenten wettelijk collegegeld in verband met Britse nationaliteit

De categorie studenten met aanspraak op wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45a, tweede lid, van de wet, en de artikelen 2.3 en 2.3a van dit besluit, omvat tevens personen die:

  • a. vanwege de Britse nationaliteit van henzelf of van een familielid op 12 april 2019 werden aangemerkt als begunstigde in de zin van artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158);

  • b. rechtmatig verblijf hebben in Nederland, op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en op andere gronden dan bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit studiefinanciering 2000; en

  • c. blijkens de basisregistratie personen op 12 april 2019 in Nederland woonachtig waren.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie heeft plaatsgevonden indien daarbij geen terugtrekkingsakkoord als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie van kracht is geworden dat de voorwaarden regelt waaronder de terugtrekking plaatsvindt.

  • 2. Indien de terugtrekking, bedoeld in het eerste lid, later plaatsvindt dan op 13 april 2019, wordt in de artikelen I, II en III van dit besluit «12 april 2019» telkens vervangen door de datum van de dag vóór de datum van die terugtrekking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 9 april 2019

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de twaalfde april 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (VK) heeft op 29 maart 2017 de Europese Raad in kennis gesteld van het voornemen tot terugtrekking van het VK uit de Europese Unie (EU). Het gevolg van deze kennisgeving is dat de EU-Verdragen niet meer op het VK van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het VK met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn zou hebben besloten. Bij besluit van 21 maart 2019 heeft de Europese Raad ingestemd met een verlenging tot en met 22 mei 2019, op voorwaarde dat het Britse Lagerhuis het terugtrekkingsakkoord goedkeurt in de week van 25 t/m 29 maart. Indien het Lagerhuis het terugtrekkingsakkoord niet goedkeurt, heeft de Europese Raad ingestemd met een verlenging tot en met 12 april 2019. Ook kan nog tot verder uitstel worden besloten.

Er moet dus nu rekening mee worden gehouden dat op 13 april 20191 het VK zonder terugtrekkingsakkoord uit de Europese Unie treedt en het een zogenoemd derde land wordt. De onderhavige amvb is nodig voor het geval de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk geen terugtrekkingsakkoord zijn overeengekomen. Terugtrekking werkt automatisch door in nationale regels, waarin een onderscheid is gemaakt tussen EU-burgers en niet-EU-burgers. Zo werkt het ook door in de regels ten aanzien van het ontvangen van studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten, het recht hebben op wettelijk collegegeld en het toekennen van rijksbekostiging aan een onderwijsinstelling.

Aangezien zorgvuldig omgegaan moet worden met abrupte wijzigingen, wordt het treffen van maatregelen door de regering wenselijk geacht. Het uitgangspunt van de regering is namelijk dat de rechten die de VK-burgers en hun familieleden al hebben opgebouwd toen zij nog EU-burger waren, zoveel mogelijk worden gerespecteerd. Dit uitgangspunt is in lijn met het uitgangspunt van de Europese Commissie. Op het beleidsterrein van het verblijfsrecht, toegang tot de arbeidsmarkt en inburgering wordt geregeld dat de situatie voor VK-burgers en hun familieleden in Nederland zo min mogelijk wijzigt. Wie op 12 april 20192 woonachtig was in Nederland, behoudt het recht om in Nederland te verblijven.3 Daar wordt op het beleidsterrein van OCW – de toegang tot het onderwijs – bij aangesloten.

Voor Britten die op de datum van de Brexit reeds vijf jaar in Nederland zijn,4 geldt dat zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met dezelfde rechten als EU-burgers; voor zover ze die niet al hebben. Zonder aanpassing in de OCW-regelgeving, zouden burgers met de Britse nationaliteit die op 13 april 20195 nog geen 5 jaar in Nederland woonachtig zijn, geen recht meer hebben op bepaalde onderwijsvoorzieningen: studiefinanciering, een tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten of het recht om het wettelijk collegegeld te betalen in plaats van het hogere instellingscollegegeld. Dan wordt namelijk niet meer aan het nationaliteitsvereiste voldaan.6 Dit besluit wijzigt het Besluit studiefinanciering 2000,7 het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten8 en het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, om in een oplossing te voorzien voor burgers met de Britse nationaliteit die al op 12 april 2019 in Nederland woonachtig waren.

2. Wijziging nationaliteitsvereiste

Met deze wijziging kunnen burgers met de Britse nationaliteit aanspraak maken op studiefinanciering en het wettelijk collegegeld,9 indien zij op 12 april 2019 in Nederland woonachtig waren. Uiteraard blijven ook de overige voorwaarden voor het ontvangen van studiefinanciering of het aanspraak maken op het wettelijk collegegeldtarief gelden. Het is om uitvoeringstechnische redenen niet mogelijk om als uitgangspunt te nemen of een burger met de Britse nationaliteit vóór 13 april 2019 al aan een opleiding is begonnen. Als criteria worden dus gehanteerd: Britse nationaliteit, woonplaats op 12 april 2019 in Nederland en – specifiek voor de studiefinanciering – of de student of diens ouder(s) economisch actief zijn in Nederland. Het voorstel ziet dus op de in Nederland woonachtige Britse burger die al op 12 april 2019 aan een opleiding is begonnen, maar ook op de Britse burger die in Nederland verblijft, maar nog niet aan een opleiding is begonnen. Voor de bekostigde hogeronderwijsinstellingen betekent dit dat zij voor deze studenten rijksbekostiging kunnen ontvangen.

Britse burgers die zich pas op of na 13 april 2019 in Nederland vestigen, zullen ten aanzien van studiefinanciering en collegegeld worden behandeld als derdelander. Dit betekent dat zij alleen recht hebben op wettelijk collegegeld en studiefinanciering als zij in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en aan alle overige voorwaarden voldoen.

De wijziging van het nationaliteitsvereiste geldt ook voor gezinsleden die op grond van de Burgerschapsrichtlijn (2004/38/EG) dezelfde aanspraken zouden hebben gehad, als het Unierecht nog op hen van toepassing was geweest.

3. Gevolgen voor Britse studenten en bekostigde onderwijsinstellingen

Met deze wijziging wordt er primair voor gezorgd dat VK-burgers die al studiefinanciering ontvangen, dit ook na 12 april 2019 zullen blijven ontvangen, indien zij ook aan de overige voorwaarden blijven voldoen. Voor het studiejaar 2019–2020, geldt voor Britse burgers die al op 12 april 2019 in Nederland waren, ook dat het wettelijk collegegeld zal blijven gelden, op grond van hun verblijfsrecht- en titel. Uiteraard zullen deze burgers ook aan de overige voorwaarden moeten (blijven) voldoen. Zie ook de artikelsgewijze toelichting.

Voor de bekostigde hogeronderwijsinstellingen betekent dit dat zij voor Britse studenten die aan alle voorwaarden voor het wettelijk collegegeld voldoen, waaronder de met deze wijziging geregelde uitbreiding van de nationaliteitsvereisten, ook rijksbekostiging zullen ontvangen. Tegelijkertijd betekent dit ook dat zij voor Britten die pas op of na 13 april 2019 in Nederland zullen verblijven, geen rijksbekostiging zullen ontvangen. Aan deze studenten zal de hogeronderwijsinstelling dan ook het instellingscollegegeld in rekening brengen.10

Ook in de andere onderwijssectoren blijft de bekostiging zoals die is; de nationaliteit is in die sectoren geen indicator. Ook het lesgeld in het mbo is voor alle nationaliteiten gelijk.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

In de uitvoeringstoets heeft DUO aangegeven dat het onderhavige besluit uitvoerbaar is. Binnen de verschillende domeinen – registers, studiefinanciering, bekostiging en collegegeld – wordt een pragmatische aanpak gekozen die grotendeels per 13 april 2019 uitgevoerd kan worden. Deels geautomatiseerd en deels handmatig. De studenten zullen geen hinder ondervinden van de systeemaanpassingen die na 13 april 2019 nog doorgevoerd zullen worden; dat is vooral voor de «achterkant van het systeem» van belang.

De incidentele uitvoeringskosten bedragen naar verwachting in totaal 3.000 uur verandercapaciteit.

5. Financiële gevolgen

Ten aanzien van de bekostiging heeft dit voorstel geen consequenties voor de rijksbegroting. Bekostiging van deze studenten valt binnen het bestaande macrobudget voor bekostiging van het hoger onderwijs. De groei dan wel afname van het aantal inschrijvingen door deze groep studenten zal meelopen in het jaarlijkse proces van de referentieraming. Voor de studiefinanciering zijn de gevolgen voor de rijksbegroting nihil.

6. Gevolgen voor de regeldruk, voor de gegevensverwerking en voor Caribisch Nederland

Het onderhavige besluit is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Omdat het besluit geen gevolgen heeft voor de regeldruk heeft de ATR geen formeel advies uitgebracht. DUO kan voor de toekenning of continuering van studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten uit de voeten met dezelfde informatie als die voorheen vereist was; Britse studenten hoeven dus geen nieuwe informatie toe te sturen. Dat geldt ook voor de bekostigde hogeronderwijsinstellingen. Zij kunnen in beginsel uitgaan van de indicatie soort collegegeld die DUO afgeeft op basis van de beoordeling van het nationaliteitsvereiste. De wijzigingen die in dit besluit zijn opgenomen, geven geen aanleiding voor andere (extra) controles door de instellingen.

Ook wat betreft de gegevensverwerking wordt gebruikgemaakt van dezelfde gegevens met dezelfde gegevensverwerkers, onder dezelfde voorwaarden. Daarin wordt niets gewijzigd.

Voor Britse studenten die op grond van de Wet studiefinanciering BES aanspraak zouden willen maken op studiefinanciering BES of een opstarttoelage, heeft het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU geen gevolgen. De nationaliteitseis in die wet is dermate ruim geformuleerd dat de status van het VK binnen de Unie daar niet in doorwerkt.11 Doordat er geen op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bekostigde instellingen zijn gevestigd in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, heeft het evenmin gevolgen voor de bekostiging of het collegegeldregime.

7. (Grond)wettelijk kader en internationaal recht

In onderhavig besluit wordt uitgegaan van het uitgangspunt dat de rechten die de VK-burgers en hun familieleden hebben opgebouwd als EU-burger, zoveel mogelijk worden gerespecteerd. Dit betekent dat burgers met de Britse nationaliteit die op 12 april 2019 in Nederland woonden, aanspraak behouden op het wettelijk collegegeld, de studiefinanciering, en de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.12 Hiermee wordt recht gedaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel. Het past ook bij de belangen die het eigendomsrecht (artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM) en het vertrouwensbeginsel beogen te beschermen, hoewel die niet zonder meer op deze situatie van toepassing zijn. Het geschetste uitgangspunt met betrekking tot respecteren van de opgebouwde rechten, zorgt ervoor dat een vorm van overgangsrecht wordt gehanteerd opdat studenten niet abrupt de aanspraak op studiefinanciering en het wettelijk collegegeld verliezen.

De «no deal» heeft tot gevolg dat studenten met de Britse nationaliteit vanaf 13 april 2019 niet langer beschouwd kunnen worden als EU-burger. Britse burgers worden daarmee dus derdelander. Omdat bepaalde aanspraken van Britse burgers onder de voorwaarden van dit besluit behouden blijven vanaf 13 april, ontstaat een verschil tussen derdelanders met de Britse nationaliteit die onder het overgangsrecht vallen, en burgers met een andere (niet-EER) nationaliteit. In de ogen van de regering wordt voldaan aan het non-discriminatiebeginsel, in de zin dat dit onderscheid proportioneel en gerechtvaardigd is. Het gaat om een tijdelijke situatie voor een beperkte groep en hiermee wordt voorkomen dat burgers bestaande rechten al te abrupt verliezen. Bovendien is een rechtvaardiging te vinden in de wederkerigheid met beslissingen die het VK reeds heeft genomen over Europese studenten in het VK en past het bij de band die de betreffende VK-burgers met de EU hebben.

Tot slot ontstaat met dit besluit onderscheid tussen Britten die al in Nederland woonden voor de Brexit, en zij die pas na die datum in Nederland zijn gaan wonen. Dit onderscheid valt eveneens te rechtvaardigen. Het is aan de Brexit met een «no deal» eigen dat er een moment in tijd ontstaat waarin Britten worden beschouwd als niet-EU-burgers. Wel wordt het wenselijk geacht voor de Britse burgers die voorafgaand aan de Brexit reeds in Nederland woonden, voor wat betreft studiefinanciering en het wettelijk collegegeld, een overgangsperiode te hanteren. Uitvoeringstechnische redenen, in combinatie met de relatief korte voorbereidingstijd, heeft ertoe geleid dat gekozen is aan te sluiten bij de beschikbare gegevens omtrent verblijfsplaats, zoals die nu ook al door DUO worden gebruikt. Het gaat dan om de gegevens met betrekking tot verblijfsvergunningen, zoals geregistreerd in de basisregistratie personen, op basis van door de IND afgegeven informatie.

8. Communicatie

De reeds in Nederland wonende Britten hebben begin januari een brief ontvangen van de IND met daarin ook informatie over wat de Brexit betekent voor studenten in Nederland. Ook wordt ervoor gezorgd dat hogeronderwijsinstellingen op de hoogte worden gesteld van de effecten van dit besluit, via de koepels VSNU en Vereniging Hogescholen. Daarnaast wordt er via webpagina’s van de Rijksoverheid aandacht besteed aan de gevolgen van deze verandering.

Artikelsgewijze toelichting

Grondslagen van dit besluit

  • Artikel 7.45a, tweede lid, van de WHW geeft de mogelijkheid om bij amvb de groep personen met aanspraak op wettelijk collegegeld uit te breiden.

  • Artikel 2.2, eerste lid, onder c, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) geeft de mogelijkheid om bij amvb groepen van personen gelijk te stellen aan Nederlanders en hen zo in aanmerking te laten komen voor studiefinanciering.

  • Artikel 2.2, eerste lid, onder c, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) geeft de mogelijkheid om bij amvb groepen van personen gelijk te stellen aan Nederlanders en hen zo in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming.

Artikel I (artikel 3 Besluit studiefinanciering 2000)

Een bepaalde groep studenten uit het Verenigd Koninkrijk kan na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie zonder terugtrekkingsakkoord nog aanspraak maken op studiefinanciering. Daar zijn vier (cumulatieve) voorwaarden aan verbonden (onderdelen a tot en met d).

  • a. De student moet de Britse nationaliteit hebben of familie zijn van een persoon met de Britse nationaliteit. Omdat er binnen de staatsinrichting van het Verenigd Koninkrijk een verschil bestond tussen personen met de Britse nationaliteit die wel en die niet onder het Unierecht vielen, wordt aan die nationaliteitseis nog een voorwaarde toegevoegd. Het moet gaan om een persoon met de Britse nationaliteit die voorafgaand aan de Brexit op grond van de Burgerschapsrichtlijn (2004/38/EG) werd aangemerkt als burger van de Europese Unie (begunstigde, in de terminologie van die richtlijn).13 Bepaalde familieleden hadden dezelfde aanspraken (zie artikel 2 van de genoemde richtlijn). Ook zij voldoen aan deze voorwaarde a.

  • b. De student moet rechtmatig verblijf hebben in Nederland. Een deel van de studenten afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk heeft al aanspraak op studiefinanciering op grond van het eerste lid van artikel 3 van het Besluit studiefinanciering 2000. Dan gaat het bijvoorbeeld om studenten met een permanente verblijfsvergunning. Met de eis van rechtmatig verblijf voor de andere VK-studenten wordt geregeld dat studenten met een zogenoemde «Brexitvergunning» ook aanspraak hebben op studiefinanciering.

  • c. Wonen in Nederland is een voorwaarde uit de WSF 2000, specifiek voor de groep studenten die bij algemene maatregel van bestuur kan worden gelijkgesteld met Nederlandse studenten (artikel 2.2, eerste lid, onder c, WSF 2000). Voor de uitbreiding van de aanspraken is vereist dat de student op de dag vóór de Brexit, dus op 12 april 2019, op een woonadres in Nederland stond ingeschreven in de basisregistratie personen. Daarmee worden aanspraken gecontinueerd op het gebied van studiefinanciering van VK-onderdanen die al vóór de Brexit in Nederland woonden.14

  • d. Voor EU-studenten geldt dat zij in Nederland economisch actief moeten zijn om aanspraak te maken op volledige studiefinanciering: het zogenoemde migrerend werknemerschap. De uitwerking van het Unierecht op het gebied van migrerend werknemerschap wordt analoog toegepast voor de VK-student die aanspraak maakt op studiefinanciering. Ook deze student dient dus bijvoorbeeld minimaal 56 uur per maand in Nederland te werken, of ouders te hebben die dat doen.

Artikel II (artikel 3 Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)

Voor de uitbreiding van de doelgroep van de aanspraak op tegemoetkomingen op grond van de WTOS gelden dezelfde voorwaarden als beschreven in de toelichting bij artikel I.

Artikel III (artikel 2.3b Uitvoeringsbesluit WHW 2008)

Met het nieuwe artikel 2.3b wordt de groep studenten met aanspraak op wettelijk collegegeld uitgebreid. Dat geldt zowel voor de algemene aanspraak die is neergelegd in artikel 7.45a, van de WHW, als voor de uitbreiding van die aanspraak voor specifieke opleidingen in het domein onderwijs of zorg, op grond van de artikelen 2.3 en 2.3a van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. Doordat de aanpassingen van de doelgroep van de WSF 2000 door middel van de artikelen I en II van dit besluit doorwerkt in de collegegeldaanspraken, is dit nieuwe artikel 2.3b van het UWHW voor een deel overbodig.15 Het is echter voor de duidelijkheid deels herhaald, omdat er een verschil is met de doelgroep, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit studiefinanciering 2000. Het verschil is dat in dit artikel 2.3b niet de voorwaarde is opgenomen dat de Britse student economisch actief moet zijn.16 Ook niet economisch actieve Unieburgers hebben aanspraak op wettelijk collegegeld, welk principe ook zal gelden voor de Britse studenten die voldoen aan de voorwaarden, genoemd in de onderdelen a, b en c. Voor de toets door DUO of er aanspraak bestaat op wettelijk collegegeld (en bekostiging voor de instelling) wordt dus slechts beoordeeld of de nationaliteit en de verblijfstitel in orde zijn; de vraag naar economische activiteit is alleen voor de studiefinanciering en WTOS van belang.

Schematisch kan de gelaagdheid als volgt worden weergegeven.

Schematisch kan de gelaagdheid als volgt worden weergegeven.

Artikel IV

Het besluit treedt in werking op de dag waarop het Verenigd Koninkrijk zich zonder terugtrekkingsakkoord heeft teruggetrokken uit de Europese Unie. Volgens de huidige stand van zaken gebeurt dat op 12 april 2019, om 23.00 uur GMT. Voor Nederland (GMT+1)17 betekent dat dus dat de no deal Brexit om 00.00 uur op 13 april effectief wordt en dat dit besluit op 13 april in werking treedt.

De inwerkingtreding is afhankelijk gesteld van een unierechtelijke gebeurtenis en is daarin dynamisch gehouden. Mocht er kort voor 12 april wederom tot uitstel worden besloten, dan verschuift de datum en treedt dit besluit pas later in werking. Het in de artikelen I, II en III genoemde «12 april 2019» wordt dan eveneens automatisch aangepast naar de juiste datum, zodat de regel blijft dat men op de dag vóór de no deal Brexit in Nederland woonachtig moet zijn.

Indien het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie verlaat mét een terugtrekkingsakkoord, dan wordt de inwerkingtredingsbepaling van onderhavig besluit niet geëffectueerd. Dit besluit is in dat geval niet nodig en treedt dan ook niet in werking.

Hardheidsclausule toepassen voor niet economisch actieve Britten

Artikel 11.5 van de WSF 2000 geeft de mogelijkheid om in onbillijke situaties af te wijken van de wet. Hoewel het volgende niet in dit besluit wordt geregeld, wordt voor de duidelijkheid wel beschreven hoe met de niet-economisch actieve VK-student wordt omgegaan op grond van die hardheidsclausule. Unieburgers kunnen op grond van de WSF 2000 in aanmerking komen voor volledige Nederlandse studiefinanciering wanneer zij het duurzaam verblijfsrecht hebben verworven, of wanneer zij economisch actief zijn.18 Unieburgers kunnen, als zij niet aan bovengenoemde criteria voldoen, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs (de «Raulin-vergoeding»). Deze mogelijkheid is in artikel 2.2, tweede lid, van de WSF 2000 slechts mogelijk gemaakt voor studenten die op grond van een verdrag of volkenrechtelijk besluit zijn gelijkgesteld met een Nederlander.19 Omdat het uitgangspunt van de regering is dat de rechten die de VK-burgers en hun familieleden al hebben opgebouwd als EU-burger, zoveel mogelijk worden gerespecteerd, is het wenselijk dat ook voor de Britten die reeds een Raulin-vergoeding ontvingen, deze aanspraken gecontinueerd kunnen worden. Dit is echter niet mogelijk op grond van de huidige WSF 2000. Daarom wordt ervoor gekozen om deze groep Britten op grond van de hardheidsclausule een Raulin-vergoeding te (blijven) toekennen. Dit om de onbillijke situatie te voorkomen dat voor een deel van de Britten de aanspraken wel worden gerespecteerd, en voor een ander deel niet. Tevens wordt van de hardheidsclausule gebruikgemaakt in het kader van de aanspraak op Nederlandse studiefinanciering voor een opleiding in het buitenland (ook wel: «meeneembare studiefinanciering» genoemd). Studenten die gebruikmaken van het vrij verkeer binnen de Europese Unie kunnen in aanmerking komen voor meeneembare studiefinanciering wanneer zij – mits ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan – een band hebben met Nederland. Niet-EER-onderdanen dienen aan de zogenoemde 3 uit 6-eis te voldoen.20 In het kader van het zo veel mogelijk respecteren van de reeds bestaande aanspraken voor VK-burgers na de Brexit, dienen de studenten die onder deze amvb vallen, aan de voorwaarden te voldoen als ware zij EER-burgers.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

13 april 2019 is de dag waarop voor Nederland de Brexit effectief wordt. De Brexit wordt volgens de wetgeving in het Verenigd Koninkrijk effectief op 12 april 2019, om 23.00 uur GMT. Voor Nederland (GMT+1) betekent dat dus invoering op 00.00 uur op 13 april.

X Noot
2

Indien de terugtrekking zonder terugtrekkingsakkoord (no deal) later plaatsvindt wordt in deze toelichting voor 12 april gelezen: de dag voorafgaand aan de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.

X Noot
3

Tot en met 30 juni 2020 kunnen zij het rechtmatig verblijf ontlenen aan een brief als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, waarin hen een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt toegekend. In die periode van ruim 14 maanden beoordeelt de IND de situatie, en wordt een zogenoemde «Brexitvergunning» verstrekt die in ieder geval voor de studiefinanciering, WTOS, collegegeld en bekostiging dezelfde aanspraken geeft als voor EU-burgers geldt.

X Noot
4

Mits rechtmatig verblijf op grond van de Vreemdelingenwet 2000.

X Noot
5

Indien de terugtrekking zonder terugtrekkingsakkoord (no deal) later plaatsvindt wordt in deze toelichting voor 13 april gelezen: de dag van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.

X Noot
6

De artikelen 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000, 2.2 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en 7.45a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek maken onderscheid tussen studenten met een Nederlandse of EU-nationaliteit en derdelanders.

X Noot
7

De wijziging in het Besluit studiefinanciering 2000 geldt op gelijke wijze voor studenten in het mbo, hbo en wo.

X Noot
8

De wijziging in het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten geldt voor volwassen leerlingen in het voortgezet onderwijs of vavo, en voor studenten aan de lerarenopleidingen die aanspraak maken op een tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

X Noot
9

Kortheidshalve wordt onder «studiefinanciering» in het vervolg van de toelichting telkens ook de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten verstaan.

X Noot
10

Artikel 7.46 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

X Noot
11

Artikel 1.4 van de Wet studiefinanciering BES hanteert als nationaliteitsvereiste de Nederlandse nationaliteit, of 10 jaar woonachtig zijn geweest op Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

X Noot
12

Mits ook wordt voldaan aan de overige voorwaarden voor studiefinanciering, tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en wettelijk collegegeld.

X Noot
13

Op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen hebben ook de zogenoemde «geprivilegieerden» – (kinderen van) medewerkers van internationale organisaties, zoals het Europees Octrooibureau, de Europese Ruimteorganisatie en het Europees Geneesmiddelenbureau – de status van begunstigde in de zin van de Burgerschapsrichtlijn, HvJEG 15 maart 1989, ECLI:EU:C:1989:130.

X Noot
14

In het geval gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid uit de Wet basisregistratie personen (artikel 2.39) om vijf dagen na de adreswijziging de inschrijving te regelen, geldt die latere inschrijving vanzelfsprekend ook als een inschrijving op 29 maart 2019.

X Noot
15

Artikel 7.45a, eerste lid, van de WHW bepaalt al dat de groepen studenten die vallen onder het nationaliteitsvereiste van artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 aanspraak hebben op wettelijk collegegeld.

X Noot
16

Zie artikel 3, derde lid, onderdeel d, van het Besluit studiefinanciering 2000.

X Noot
17

In de zomertijd blijft het tijdsverschil gelijk.

X Noot
18

Migrerend werknemer, of een gezinslid daarvan.

X Noot
19

Zie artikel 2.2, eerste lid, subonderdeel b, WSF 2000.

X Noot
20

De derdelander dient drie van de zes jaar voorafgaand aan de studie in het buitenland in Nederland gewoond te hebben. Deze 3 uit 6-eis is door het HvJEU te exclusief bevonden om voor Unieburgers te bepalen of er een voldoende band met Nederland is. Er kunnen ook andere relevante factoren spelen die eveneens kunnen maken dat een student een voldoende band met Nederland heeft. Voor Unieburgers wordt dan ook niet meer uitsluitend naar dit criterium gekeken en kunnen ook andere relevante factoren worden aangedragen om een band met Nederland aan te tonen.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven