Besluit van 26 maart 2019 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 4 juli 2018 tot wijziging van de Warmtewet (wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet) (Stb 2018, 311)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 22 maart 2019, nr. WJZ /19065816;

Gelet op artikel II van de wet van 4 juli 2018 tot wijziging van de Warmtewet (wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet) (Stb 2018, 311);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. Artikel I, onderdelen A, B, C, met uitzondering van de begripsbepaling voor het begrip «verbruiker» in het eerste lid, D, artikel 1a, E, eerste lid, F, G, J, M, N, P, Q, S, T, en U van de wet van de wet van 4 juli 2018 tot wijziging van de Warmtewet (wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet) (Stb 2018, 311) treden in werking op 1 juli 2019.

  • 2. Artikel I, onderdelen C, eerste lid, de begripsbepaling voor het begrip «verbruiker», E, tweede lid, H, I, K, L, O en R van de wet van de wet van 4 juli 2018 tot wijziging van de Warmtewet (wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet) (Stb 2018, 311) treden in werking op 1 januari 2020.

Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 maart 2019

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Uitgegeven de vierde april 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Met de wijziging van de Warmtewet naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet (wet van 4 juli 2018, Stb 2018, 311) (hierna: wet tot wijziging van de Warmtewet) worden de ervaren knelpunten, die naar voren zijn gekomen uit de evaluatie van de Warmtewet, opgelost. Deze wet treedt in drie fasen in werking, te weten 1 juli 2019, 1 januari 2020 en een nog nader te bepalen tijdstip. Zowel de momenten van inwerkingtreding als minimale invoeringstermijn zijn in lijn met het vaste kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten.

In het eerste lid van het enig artikel van dit besluit is bepaald dat de bepalingen van de wet tot wijziging van de Warmtewet die geen betrekking hebben op tariefregulering en de eisen die worden gesteld aan de boekhouding van vergunninghoudende leveranciers in werking treden op 1 juli 2019. Het betreft een opschrift en een (sub)paragraaf indeling (onderdelen A en B), wijzigingen in de begripsbepalingen (onderdeel C), een wijziging van de reikwijdte van de wet (onderdeel D, artikel 1a), een wijziging van de eisen ten aanzien van de nota (onderdeel E, eerste lid), een wijziging van de informatie die een leverancier, in aanvulling op de gegevens bedoeld in artikel 230m, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek voorafgaand aan totstandkoming van de overeenkomst moet verstrekken (onderdeel F), wijzigingen in de bepalingen omtrent storingscompensatie, de geschillenregeling, het opzeggen van overeenkomsten en de eisen ten aanzien van de gebouweigenaar die eigenaar is van een inpandig leidingnet (onderdeel G), de introductie van de mogelijkheid van het doen van een aanbod dat afwijkt van de maximumprijs (onderdeel J), het wettelijk regelen van de mogelijkheid om correctiefactoren toe te passen (onderdeel M), een wijziging van de eisen die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan facturen kunnen worden gesteld (onderdeel N), een wijziging in de bepalingen over noodlevering (onderdeel P), een correctie in de bepaling omtrent het toezicht van ACM op naleving van de Warmtewet (onderdeel Q), het vervallen van artikel 19 (onderdeel S), de introductie van regels omtrent onderhandeling over toegang tot warmtenetten (onderdeel T) en een overgangsbepaling ten aanzien van de mogelijkheid van het opzeggen van een warmteleveringsovereenkomst (onderdeel U).

Ten aanzien van de wijzigingen in de begripsbepalingen (onderdeel C, artikel 1, eerste lid) wordt opgemerkt dat hiermee vanaf 1 juli 2019 een definitie van afleverset voor warmte wordt geïntroduceerd, terwijl er in de Warmtewet pas met de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel L, inhoudelijke regels gaan gelden voor de afleverset voor warmte. Tot het moment dat artikel I, onderdeel L, in werking is getreden is deze definitie evenwel niet relevant.

In het tweede lid van het enig artikel is bepaald de bepalingen van de wet tot wijziging van de Warmtewet die betrekking hebben op tariefregulering (artikel I, onderdelen E, tweede lid, H, I en L), de eisen die worden gesteld aan de boekhouding van vergunninghoudende leveranciers (onderdeel O) en de uitbreiding van de bevoegdheid van ACM om boetes op te leggen bij niet naleving van de Warmtewet (onderdeel R) in werking treden op 1 januari 2020.

Voor alle onderdelen van de wet tot wijziging van de Warmtewet die betrekking hebben op tariefregulering is, in verband met de voorbereidingstijd die ACM nodig heeft voor het vaststellen van de tarieven en gelet op het feit dat leveranciers nieuwe tarieven slechts eenmaal per kalenderjaar wijzigen, gekozen voor inwerkingtreding per 1 januari 2020. Voor het artikel waarmee de eisen worden gewijzigd die worden gesteld aan de jaarrekening en het bestuursverslag van vergunninghoudende warmteleveranciers is gekozen voor inwerkingtreding per 1 januari 2020 omdat de desbetreffende rapportages per boekjaar worden gedaan. Het is in dat licht niet wenselijk om gedurende het boekjaar de regels omtrent de rapportage te wijzigen. De uitbreiding van de bevoegdheid van ACM om boetes op te leggen bij niet naleving van specifieke bepalingen van de Warmtewet treedt per 1 januari 2020 in werking omdat de bepalingen waarmee de bevoegdheid van ACM wordt uitgebreid bepalingen zijn die betrekking hebben op tariefregulering en deze bepalingen omtrent tariefregulering per 1 januari 2020 in werking treden. De enige uitzondering betreft artikel 21, eerste tot en met derde lid, van de Warmtewet. Artikel 21, eerste tot en met derde lid, van de Warmtewet bevat de verplichting voor leveranciers om in onderhandeling te treden met producenten over toegang tot het warmtenet. De bevoegdheid voor ACM om met behulp van een boete handhavend op te treden treedt, anders dan artikel 21 van de Warmtewet, niet op 1 juli 2019 in werking, omdat het niet mogelijk is om artikel R van de wijziging van de Warmtewet gefaseerd in werking te laten treden. Gedurende de periode van 1 juli tot en met 31 december 2019 is ACM wel bevoegd om handhavend op te treden met behulp van de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen (artikel 18, eerste lid, van de Warmtewet).

In afwijking van de overige begripsbepalingen treedt de wijziging van de begripsbepaling van het begrip «verbruiker» (onderdeel C, artikel 1, eerste lid) op 1 januari 2020 in werking. Dit betekent dat in de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 december 2019 de definitie van het begrip «verbruiker» zoals deze thans is opgenomen in artikel 1 van de Warmtewet blijft gelden. Als gevolg van de wijziging van het begrip verbruiker wordt de reikwijdte van de wet uitgebreid naar verhuurders en verenigingen van eigenaars met een aansluiting van meer dan 100 kilowatt die warmte doorleveren aan hun huurders respectievelijk leden. Vanaf dat moment worden deze verbruikers beschermd door de Warmtewet en is ook de tariefregulering op hen van toepassing. De bepalingen omtrent tariefregulering bevatten specifieke voorschriften met betrekking tot de maximumprijs die aan deze verbruikers in rekening kan worden gebracht. De wijzigingen in de bepalingen omtrent tariefregulering treden op 1 januari 2020 in werking. Gelet op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van de bepalingen over tariefregulering in de Warmtewet en het feit dat leveranciers nieuwe tarieven slechts eenmaal per kalenderjaar wijzigen is ervoor gekozen de uitbreiding van de reikwijdte van de wet per 1 januari 2020 in werking te laten treden.

Tot slot bevat dit besluit geen bepaling omtrent de inwerkingtreding van artikel D, artikel 1b, van de wet tot wijziging van de Warmtewet. Artikel 1b bevat een bevoegdheid voor de minister om bij wege van experiment een ontheffing te verlenen van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Deze bepaling treedt op een nader te bepalen tijdstip in werking, wanneer bij algemene maatregel van bestuur nadere regels zijn gesteld omtrent de voorwaarden waaronder deze bevoegdheid kan worden toegepast.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven