Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2018, 500 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2018, 500 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 november 2018, nr. 2018-0000868086;
Gelet op de artikelen 17 en 43, eerste lid, en 81 van de Ambtenarenwet BES en artikel 21, tweede lid, onder a, van de Veiligheidswet BES;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 november 2018, nr. W04.18.0346/I);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 november 2018, nr. 2018-0000910833;
Hebben goedgevonden en verstaan:
A
Artikel 9a van het Bezoldigingsbesluit 1998 BES wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ter grootte van 5% van zijn bezoldiging inclusief de toelagen, genoemd in artikel 28, tweede, derde en vierde lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES, met een minimum van USD 1500.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ter grootte van 6% van zijn bezoldiging inclusief de toelagen, bedoeld in artikel 28, tweede, derde en vierde lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES, met een minimum van USD 1500.
3. Het eerste lid komt te luiden:
1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ter grootte van 7% van zijn bezoldiging inclusief de toelagen, bedoeld in artikel 28, tweede, derde en vierde lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES, met een minimum van USD 1500.
4. Het tweede lid komt te luiden:
2. De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over het hele kalenderjaar.
5. Het derde lid vervalt en het vierde lid wordt vernummerd tot het derde lid.
B
De artikelen 15, 19 en 20 vervallen.
Het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
een ziekte, die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;
een ongeval, dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder echtgenoot of echtgenote mede verstaan de levenspartner met wie de niet gehuwde ambtenaar duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede verstaan de achtergebleven levenspartner, bedoeld in de vorige volzin. Slechts één persoon kan als levenspartner worden aangemerkt.
B
Na 25c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De ambtenaar in dienst van de staat die door het bevoegd gezag is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.
2. Onder bedrijfshulpverlening wordt verstaan:
a. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen;
b. het beperken en het bestrijden van brand en het beperken van de gevolgen van ongevallen;
c. het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het dienstgebouw.
3. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per jaar:
a. voor de allroundbedrijfshulpverlener: USD 273;
b. voor de ploegleider bedrijfshulpverlening: USD 547;
c. voor het hoofd bedrijfshulpverlening: USD 820.
4. De aanspraak op de vergoeding wordt berekend naar het bedrag van de vergoeding, bedoeld in het derde lid, op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van het jaar waarin betrokkene bedrijfshulpverlener was. De vergoeding voor een gedeelte van een jaar wordt berekend naar evenredigheid van het aantal hele maanden dat de aanwijzing tot bedrijfshulpverlener heeft geduurd.
5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, ontvangt vijf jaar na diens aanwijzing als bedrijfshulpverlener en vervolgens elke vijf jaar daarna zolang de aanwijzing duurt, een jubileumtoeslag ten bedrage van:
a. USD 450 na vijf jaar;
b. USD 550 na tien jaar;
c. USD 655 na vijftien jaar en na elke vijf jaar daaropvolgend.
6. In afwijking van artikel 25 worden de taken in het kader van de bedrijfshulpverlening die in opdracht van het bevoegd gezag als overwerk worden verricht, vergoed voor alle aangewezen ambtenaren en uitsluitend met een bedrag in geld, met dien verstande dat voor elk uur overwerk een vergoeding wordt toegekend ten bedrage van 125% van de bezoldiging, berekend per uur, behorende bij de maximumbezoldiging van schaal 7 van de bezoldigingsschalen die op grond van artikel 1, onderdeel d, van het Bezoldigingsbesluit 1998 BES zijn vastgesteld.
7. De bedragen, genoemd in het derde en vijfde lid, worden vanaf 1 januari 2019 bij ministeriële regeling aangepast overeenkomstig de algemene salarisontwikkeling van de ambtenaren in dienst van de staat.
C
Artikel 36a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de maand mei van het voorafgaande kalenderjaar» vervangen door «de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar».
2. Het vierde lid, komt te luiden:
4. Bij overlijden van de ambtenaar vindt betaling van de vakantie-uitkering plaats aan de weduwe of weduwnaar. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden in dit lid verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt in dit lid verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook kinderen, dan geschiedt de betaling van de vakantie-uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de overledene. Laat de overledene ook geen betrekkingen na als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt de vakantie-uitkering geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
D
In artikel 39, tweede en derde lid, wordt «door ziekte of gebreken, welke ontstaan zijn in en door de uitoefening van de dienst en niet aan de schuld of grove nalatigheid van de betrokken ambtenaar is te wijten» vervangen door «door een dienstongeval of een beroepsziekte».
E
In de aanduiding van hoofdstuk VI wordt na «ziekte» toegevoegd «en dienstongeval».
F
Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, wordt aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto bedrag van ten hoogste USD 180.000.
2. In geval de ambtenaar komt te overlijden ten gevolge van een dienstongeval, wordt aan de weduwe of weduwnaar een netto bedrag uitgekeerd van USD 90.000. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling met overeenkomstige toepassing van artikel 36a, vierde lid.
3. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid.
Het Besluit rechtspositie korps politie BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt «1.» geplaatst.
2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
2. In dit besluit wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven levenspartner met wie de overleden niet gehuwde ambtenaar een gemeenschappelijke huishouding voerde. Slechts één persoon kan als levenspartner worden aangemerkt.
B
In artikel 13, eerste lid, wordt na «25c,» ingevoegd «25d,».
C
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid komt te luiden:
6. Indien de overleden ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak of de aspirant geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden in dit lid verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt in dit lid verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook kinderen, dan geschiedt de betaling van de vakantie-uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de overledene. Laat de overledene ook geen betrekkingen na als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt de vakantie-uitkering geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
2. Het zevende lid vervalt.
D
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de overleden ambtenaar van politie geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden in dit lid verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt in dit lid verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook kinderen, dan geschiedt de betaling van de vakantie-uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de overledene. Laat de overledene ook geen betrekkingen na als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt de vakantie-uitkering geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
3. Het derde lid vervalt.
E
In artikel 74d, tweede lid, wordt «Artikel 14, zesde en zevende lid» vervangen door «Artikel 14, tweede lid».
F
In artikel 118, eerste lid, wordt «met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die, waarin hij de zestigjarige leeftijd bereikt» vervangen door «met ingang van de dag waarop hij op grond van artikel 6 van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES recht heeft op ouderdomspensioen».
Het Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de omschrijving van «gezin» wordt «echtgenote» vervangen door «echtgenoot of echtgenote.
2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
In dit besluit wordt onder echtgenoot of echtgenote mede verstaan de levenspartner met wie de niet gehuwde ambtenaar een gemeenschappelijke huishouding voert. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede verstaan de achtergebleven levenspartner, bedoeld in de vorige volzin. Slechts één persoon kan als levenspartner worden aangemerkt.
B
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden in dit lid verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt in dit lid verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook kinderen, dan geschiedt de betaling van de vakantie-uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de overledene. Laat de overledene ook geen betrekkingen na als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt de vakantie-uitkering geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
2. Het derde lid vervalt.
C
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden in dit lid verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt in dit lid verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook kinderen, dan geschiedt de betaling van de vakantie-uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de overledene. Laat de overledene ook geen betrekkingen na als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt de vakantie-uitkering geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
2. Het derde lid vervalt.
Artikel 35 van het Wachtgeldbesluit overheidsdienaren BES wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden in dit lid verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt in dit lid verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook kinderen, dan geschiedt de betaling van de vakantie-uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de overledene. Laat de overledene ook geen betrekkingen na als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt de vakantie-uitkering geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. In dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven levenspartner met wie de overleden niet gehuwde ambtenaar een gemeenschappelijke huishouding voerde. Slechts één persoon kan als levenspartner worden aangemerkt.
1. Dit besluit, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, tweede en derde lid, treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
2. Artikel I, onderdeel A, tweede lid, treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.
3. Artikel I, onderdeel A, derde lid, treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.
4. Artikel I, onderdeel A, eerste, vierde en vijfde lid, werkt terug tot en met 1 januari 2018.
5. Artikel II, onderdeel C, eerste lid, werkt terug tot en met 1 januari 2017.
6. De artikelen II, onderdeel B, en III, onderdeel B, werken terug tot en met 1 januari 2016.
7. De artikelen II, onderdelen A, C, tweede lid, D, E en F, III, onderdelen A, C, D en E, IV en V werken terug tot en met 1 augustus 2016.
8. Artikel III, onderdeel F, werkt terug tot en met 10 oktober 2010.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 11 december 2018
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops
Uitgegeven de vierentwintigste december 2018
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Op 18 januari 2018 is tussen de vertegenwoordigers van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de vertegenwoordigers van de ambtenarenbonden in Caribisch Nederland overeenstemming bereikt over de wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel in dienst van de Rijksdienst Caribisch Nederland. In de arbeidsvoorwaardenovereenkomst, die een looptijd heeft van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020, is onder meer afgesproken dat de lonen met ingang van 1 januari 2018 2% stijgen en vervolgens met ingang van 1 januari 2019 met 1,75%, en dat de eindejaarsuitkering door ontwikkelt naar een dertiende maand. Deze doorontwikkeling wordt gefaseerd ingevoerd met ingang van 1 januari 2018. Concreet betekent dit het volgende:
– met ingang van 1 januari 2018 wordt de nominale eindejaarsuitkering vervangen door een procentuele uitkering van 5% van de bruto bezoldiging (exclusief vakantie-uitkering en toelagen, behalve de bovenwindentoelage1) met een minimum van USD 1500;
– met ingang van 1 januari 2019 bedraagt de eindejaarsuitkering 6% van de bruto bezoldiging (exclusief vakantie-uitkering en toelagen, behalve de bovenwindentoelage2) met een minimum van USD 1500;
– met ingang van 1 januari 2020 bedraagt de eindejaarsuitkering 7% van de bruto bezoldiging (exclusief vakantie-uitkering en toelagen, behalve de bovenwindentoelage3) met een minimum van USD 1500.
De afspraak met betrekking tot de loonstijging wordt formeel uitgewerkt bij ministeriële regeling. In het onderhavige besluit is de afspraak met betrekking tot de eindejaarsuitkering geformaliseerd (artikel I, in samenhang met artikel VI, eerste tot en met vierde lid).
Daarnaast is een grondslag opgenomen in een nieuw artikel 25d van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES voor vergoedingen in het kader van bedrijfshulpverlening (artikel II, onderdeel B, van het onderhavige besluit).
In Caribisch Nederland is geen wetgeving van toepassing die vergelijkbaar is met de (Europees Nederlandse) Arbeidsomstandighedenwet, waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot bedrijfshulpverlening. Binnen de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is wel een beleidskader ontwikkeld, waarin de beleidsvisie en de uitgangspunten zijn beschreven voor de bedrijfshulpverlening (BHV). De Europees Nederlandse Rijksbrede Standaard BHV vormt hierbij het richtsnoer. Dat geldt ook voor de hoogte van de vergoedingen.
Niet alle medewerkers die zijn opgeleid tot bedrijfshulpverlener worden ook als zodanig ingezet. Om in aanmerking te komen voor een BHV-vergoeding moet een medewerker als zodanig door het diensthoofd zijn aangewezen. De BHV-vergoeding betreft een jaarlijks bedrag dat achteraf wordt uitgekeerd, indien betrokkene zijn taken in het kader van BHV in voldoende omvang heeft verricht (artikel 25d, eerste lid). Jaarlijks zal in de maand januari worden beoordeeld welke bedrijfshulpverleners in voldoende omvang BHV-werkzaamheden hebben verricht en dus in aanmerking komen voor een vergoeding. Hierbij is van belang of de aangewezen bedrijfshulpverlener gedurende het jaar inzetbaar is geweest, de wijze waarop hij zijn taken heeft uitgevoerd en of betrokkene de basis- of herhalingscursus heeft gevolgd en heeft deelgenomen aan oefeningen en overleggen die in verband met BHV waren georganiseerd.
Indien de medewerker tijdens het jaar van BHV-rol is veranderd, wordt de vergoeding toegekend naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden (artikel 25d, vierde lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES).
Of de vergoeding wordt toegekend, wordt beoordeeld door het diensthoofd van betrokkene. Het ligt in de rede dat deze zich laat adviseren door het hoofd BHV.
De aanspraak op de vergoeding wordt berekend naar het bedrag van de vergoeding, dat geldt op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van het jaar waarin de medewerker bedrijfshulpverlener was. Dus als betrokkene in 2018 bedrijfshulpverlener was, dan wordt voor de hoogte van de vergoeding gekeken naar het bedrag dat op 1 januari 2019 van toepassing is (artikel 25d, vierde lid).
De hoogte van de vergoeding hangt af van de BHV-rol. Een allroundbedrijfshulpverlener ontvangt USD 273, een ploegleider BHV USD 547 en het hoofd BHV USD 820 per jaar (artikel 25d, derde lid).
In het geval dat de bedrijfshulpverlener werkzaamheden moet verrichten buiten zijn reguliere werktijd (geldend als overwerk), geldt een vergoeding van 125% van de bezoldiging per uur dat hoort bij het maximum van schaal 7. Dit geldt voor alle bedrijfshulpverleners, ongeacht hun eigen bezoldiging (artikel 25d, zevende lid).
Medewerkers die reeds voor een lange periode werkzaamheden verrichten als bedrijfshulpverlener ontvangen elke vijf jaar een jubileumtoeslag: bij vijf jaar USD 450, bij tien jaar USD 550 en bij vijftien jaar en elke vijf jaar daaropvolgend USD 655 (artikel 25d, vijfde lid).
De huidige rechtspositieregelgeving voor ambtenaren in Caribisch Nederland kent voor de situatie dat een ambtenaar slachtoffer is van een dienstongeval of beroepsziekte een aantal voorzieningen. Dit betreft met name een arbeidsongeschiktheidsuitkering die hoger is en langer wordt uitgekeerd dan de reguliere uitkering of, als de ambtenaar ten gevolge van het ongeval of de ziekte is overleden, een langdurige uitkering voor de nabestaande(n) (artikel 39, derde en zevende lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES). Er is echter niet voorzien in «smartengeld», zoals dat wel wordt uitgekeerd aan de Europees Nederlandse politieambtenaar of diens nabestaanden die slachtoffer is van een dienstongeval of een beroepsziekte (artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp)). Door middel van het onderhavige besluit wordt alsnog een smartengeldregeling opgenomen in het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES. Hierbij is aangesloten bij de voorziening die geldt voor Europees Nederlandse politieambtenaren. Hoewel de smartengeldregeling in Europees Nederland alleen geldt voor de politiesector, wordt deze voorziening in Caribisch Nederland voor de hele Rijksdienst Caribisch Nederland ingevoerd, dus ook voor onder meer de brandweer en de Dienst Justitiële Inrichtingen Caribisch Nederland.
De smartengeldregeling betreft een «werkgeversvoorziening», dat wil zeggen een regeling die betaald wordt door de werkgever en niet uit de loonruimte komt die wordt verdeeld door de werknemer en werkgever tijdens de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen.
Bij invaliditeit als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte zal een bedrag worden uitgekeerd van maximaal USD 180.000, waarbij de mate van invaliditeit wordt bepaald door een arts en de hoogte van de uitkering afhankelijk is van de mate van invaliditeit. In geval van overlijden wordt aan de nabestaande(n) een bedrag uitgekeerd van UD 90.000.
Gerechtigd tot het ontvangen van de uitkering bij overlijden is of zijn:
1. in eerste instantie:
a. de weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, of
b. de achtergebleven geregistreerde partner, of
c. de achtergebleven levenspartner met wie de overledene samenwoonde en duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voerde;
2. indien er geen weduwe of weduwnaar of partner is: de minderjarige ongehuwde natuurlijke kinderen;
3. indien er geen weduwe of weduwnaar of partner is en er geen minderjarige natuurlijke kinderen zijn: de ouders, broers, zusters, overige kinderen of stiefkinderen voor zover de overledene kostwinner was van hen.
Nabestaanden hebben overigens ook recht op bepaalde andere betalingen. De formulering in de desbetreffende bepalingen van degenen aan wie die betalingen ten goede komen is echter niet altijd eensluidend. In het onderhavige besluit zijn al deze bepalingen geharmoniseerd. Dit betreft artikel 36a, vierde lid, in samenhang met het nieuwe artikel 1a, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES, de artikelen 14, zesde en zevende lid, en 41, tweede en derde lid, steeds in samenhang met het nieuwe tweede lid van artikel 1 van het Besluit rechtspositie korps politie BES, de artikelen 16, tweede en derde lid, en 41, tweede en derde lid, steeds in samenhang met artikel 4 van het Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES en artikel 35, tweede en derde lid, van het Wachtgeldbesluit overheidsdienaren BES.
Het onderhavige besluit betreft niet de ambtenaren in dienst van de openbare lichamen.
Het onderhavige besluit heeft enkel gevolgen voor overheden en ambtenaren en heeft derhalve geen effecten voor de regeldruk.
Het eerste tot en met vierde lid betreft de gefaseerde verhoging van de eindejaarsuitkering tot en dertiende maand. Dit is toegelicht in paragraaf 1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Omdat de eindejaarsuitkering voortaan geen vast bedrag meer is, maar een percentage van de bezoldiging is, is het niet meer nodig om te bepalen dat de uitkering voor een ambtenaar die in deeltijd werkt, het bedrag van de uitkering naar rato van het deeltijdpercentage wordt vastgesteld. Artikel 9a, derde lid, kan daarom vervallen (artikel I, vijfde lid).
De artikelen 15, 19 en 20 zijn uitgewerkt en kunnen daarom vervallen.
In artikel 39, tweede en derde lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES zijn aanspraken geregeld bij «ziekte of gebreken, welke ontstaan zijn in en door de uitoefening van de dienst en niet aan de schuld of grove nalatigheid van de betrokken ambtenaar is te wijten». In navolging van de systematiek in Europees Nederland worden hiervoor thans twee begrippen geïntroduceerd, namelijk «beroepsziekte» en «dienstongeval». Deze begrippen worden in een nieuw artikel 1a, eerste lid, omschreven. Bij die omschrijving is aangesloten bij de omschrijving van dezelfde begrippen in de regelgeving voor Europees Nederlandse ambtenaren (artikel 35 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (Arar) en artikel 1, eerste lid, onderdelen y en z, van het Barp). Hierin is niet het element van grove nalatigheid opgenomen.
Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat niet in navolging van het Arar en het Barp tevens het begrip «beroepsincident» wordt geïntroduceerd. In die besluiten is sprake van een beroepsincident, indien een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeit uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken. Voor de aanspraken op grond van artikel 39 en de regeling van smartengeld in het nieuwe artikel 40a van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES is het niet relevant of een dientongeval of beroepsziekte voortvloeit uit een dergelijke situatie.
In het nieuwe artikel 1a, tweede lid, is omschreven welke partners gelijkgesteld worden met gehuwde partners. In dit verband is allereerst van belang dat uit artikel 4a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba volgt dat het voor wat betreft de publiekrechtelijke gevolgen niet uitmaakt of een huwelijk in Europees Nederland of Caribisch Nederland is voltrokken. Daarnaast volgt uit hetzelfde artikel 4a, dat ook een geregistreerd partnerschap dat in Europees Nederland is aangegaan voor wat betreft de publiekrechtelijke gevolgen gelijkgesteld is met een huwelijk dat gesloten is in Caribisch Nederland. Dit hoeft dus niet in het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES worden geregeld.
Met een echtgenoot wordt (behalve de geregistreerde partner) mede verstaan de levenspartner met wie de ambtenaar samenwoont en duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert. Hierbij is niet de voorwaarde gesteld dat de partners een notarieel samenlevingscontract hebben gesloten.
Het nieuwe artikel 25d betreft de grondslag voor vergoedingen in het kader van bedrijfshulpverlening, zoals uiteengezet in paragraaf 2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Omdat de Arbeidsomstandighedenwet niet van toepassing is in Caribisch Nederland, is in het tweede lid van artikel 25d omschreven van hetgeen onder bedrijfshulpverlening wordt verstaan. Deze omschrijving is ontleend aan artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet.
De bedragen van de vergoedingen en jubileumtoeslagen zal worden geïndexeerd op basis van de algemene salarisontwikkeling van de ambtenaren in dienst van de staat. Op grond van artikel 25d, achtste lid, kan dit door middel van een ministeriële regeling.
De wijziging van artikel 36a, tweede lid, betreft het herstel van een fout. De wijziging van het vierde lid, betreft de aanpassing van de gerechtigde(n) op de vakantie-uitkering van een overleden ambtenaar. Dit is toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Het nieuwe artikel 40a betreft de smartengeldregeling bij invaliditeit of overlijden als gevolg van een beroepsziekte of dienstongeval. Dit is toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. Artikel 40a is zowel voor ambtenaren, werkzaam bij de Rijksdienst Caribisch Nederland als voor ambtenaren van het Korps politie Caribisch Nederland van toepassing.
Het bedrag, genoemd in artikel 40a, eerste lid, is de maximale vergoeding. De hoogte van de vergoeding zal in concrete situaties afhangen van de mate van invaliditeit. Op grond van artikel 40a, derde lid, zal de aanspraak op smartengeld bij ministeriele regeling worden uitgewerkt.
In het nieuwe lid van artikel 1 is omschreven welke partners gelijkgesteld worden met gehuwde partners. Hier geldt hetzelfde als is opgemerkt bij met betrekking tot het nieuwe tweede lid van artikel 1a van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES (toelichting op artikel II, onderdeel A).
Door de toevoeging van artikel 25d in artikel 13, eerste lid, geldt de regeling met betrekking tot de vergoedingen aan bedrijfshulpverleners ook voor politieambtenaren.
De wijziging van de artikelen 14, zesde en zevende lid, en 41, tweede en derde lid, betreft de aanpassing van de nabestaanden van een overleden politieambtenaar die de gerechtigden zijn met betrekking tot verschillende uitbetalingen. Dit is toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. In artikel 74d, tweede lid, is de verwijzing naar artikel 14 aangepast aan dat gewijzigde artikel.
Met ingang van 10 oktober 2010 is de ontslagleeftijd voor ambtenaren gekoppeld aan de leeftijd waarop recht op uitkering op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES bestaat. Die leeftijd is per die datum verhoogd van 60 naar 65 jaar. De ontslagleeftijd voor ambtenaren is thans geregeld in artikel 90, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES. Hoewel nooit ter discussie is geweest dat deze ontslagleeftijd ook voor de ambtenaren van politie geldt en deze leeftijd in de praktijk ook ten aanzien van hen is toegepast, is in artikel 118, eerste lid, van het Besluit rechtspositie korps politie BES de ontslagleeftijd abusievelijk nog steeds gesteld op 60 jaar. In artikel III van het onderhavige besluit wordt dit hersteld.
In het nieuwe lid van artikel 4 is omschreven welke partners gelijkgesteld worden met gehuwde partners. Hier geldt hetzelfde als is opgemerkt bij met betrekking tot het nieuwe tweede lid van artikel 1a van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES (toelichting op artikel II, onderdeel A).
De wijziging van de artikelen 16, tweede en derde lid, en 41, tweede en derde lid, is toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
De wijziging van artikel 35, tweede lid, is toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
In het derde lid van artikel 35 is omschreven welke partner gelijkgesteld wordt met weduwe of weduwnaar. Ook hier geldt hetzelfde als is opgemerkt bij met betrekking tot het nieuwe tweede lid van artikel 1a van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES (toelichting op artikel II, onderdeel A).
In verband met de beoogde gefaseerde doorgroei van de eindejaarsuitkering tot een dertiende maand, werkt artikel I, onderdeel A, eerste lid, terug tot en met 1 januari 2018 en treden het tweede en derde lid van hetzelfde onderdeel achtereenvolgens in werking op 1 januari 2019 en 1 januari 2020 (artikel VI, tweede, derde en vierde lid).
Gelet op de afspraken die in de arbeidsvoorwaardenovereenkomst CN 2016–2017 zijn gemaakt met betrekking tot BHV, wordt ook aan de artikelen II, onderdeel B, en III, onderdeel A, terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2016. Hierdoor tellen ook de jaren 2016 en 2017 mee bij het vaststellen van de jubileumtoeslag, bedoeld in het nieuwe artikel 25d, vijfde lid, van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES (artikel VI, zesde lid).
De beroepsincidentenregeling en de smartengeldregeling werken op grond van artikel IV, zevende lid, terug tot en met 1 augustus 2016. In augustus 2016 heeft zich een dienstongeval voorgedaan, waarbij een lid van het Korps politie Caribisch Nederland is omgekomen. Door de verlening van terugwerkende kracht aan de smartengeldregeling tot en met 1 augustus 2016, is de grondslag voor de vergoeding die bij wijze van smartengeld aan zijn familie is toegekend, geformaliseerd. In verband met de terugwerkende kracht aan de beroepsincidenten- en de smartengeldregeling dient ook aan de nieuwe terminologie van «beroepsziekte» «dienstongeval» en «beroepsincident» terugwerkende kracht te worden verleend. Hetzelfde geldt met betrekking tot de aangepaste artikelen met betrekking tot betalingen aan nabestaanden.
De hiervoor bedoelde wijzigingen zijn begunstigend voor de betrokken ambtenaren; het verlenen van terugwerkende kracht daaraan is daarom niet bezwaarlijk.
Artikel III, onderdeel E, betreft het herstel van een technische fout en werkt terug tot de transitiedatum van 10 oktober 2010. Dit heeft in de praktijk geen materiële gevolgen voor de betrokken (gewezen) politieambtenaren (artikel VI, achtste lid).
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops
Met «bovenwindentoelage» is hier bedoeld de standplaatstoelage of de verevenings- en de Saba/Statiatoelage.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-500.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.