Besluit van 17 december 2018 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 vanwege het inkooptarief

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 juli 2018, nr. 2018-0000124769;

Gelet op artikel 65, tweede lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, artikel 116, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 114, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 oktober 2018, No.W12.18.0210/111);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 december 2018, nr. 2018-0000188611,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Aan artikel 4, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 worden twee zinnen toegevoegd, luidende:

In afwijking van de vorige zin kan een pensioenfonds een lager inkooptarief vaststellen, mits bij de vaststelling van dat tarief geen tariefgrondslagen worden gehanteerd die nadeliger zijn voor de financiële positie van het pensioenfonds dan de tariefgrondslagen die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de feitelijke premie voor de basispensioenregeling. Een pensioenfonds stelt het inkooptarief vast na overleg met de organen van het pensioenfonds.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 17 december 2018

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Uitgegeven de vierentwintigste december 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

In het kader van het Sociaal Akkoord 2004 hebben kabinet en sociale partners onder meer afspraken gemaakt over overgangsregelingen na de afschaffing van de fiscale faciliëring van VUT- en prepensioenregelingen. De fiscale voordelen voor deze regelingen vervielen per 1 januari 2006 op basis van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL). Eén van de overgangsregelingen in het kader van deze wet betrof de introductie van de mogelijkheid voor werkgevers om binnen de fiscale kaders op basis van uitstelfinanciering extra pensioen toe te zeggen over verstreken dienstjaren vóór 1 januari 2006. Daarbij geldt dat pas sprake is van pensioen in de zin van de Pensioenwet als deze toezeggingen zijn ingekocht en afgefinancierd. Tot die tijd kunnen deze arbeidsvoorwaardelijke toezeggingen buiten de balans van het pensioenfonds blijven en worden deze aangeduid als voorwaardelijke VPL-aanspraken. Inkoop en affinanciering van deze voorwaardelijke VPL-aanspraken dient plaats te vinden uiterlijk voor 1 januari 2023 dan wel op het eerdere moment van pensionering van de deelnemer. De bovengenoemde afspraken zijn geformaliseerd in artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 (Uitvoeringsbesluit). Met dit besluit zijn de voorwaarden in het Uitvoeringsbesluit voor de inkoop van extra pensioen op basis van voorwaardelijke VPL-aanspraken aangepast.

Recente aanpassing Uitvoeringsbesluit

Met het Besluit van 16 november 2017 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere besluiten in verband met de Verzamelwet pensioenen 2017 en enige andere wijzingen (Stb. 2017, 451) is het Uitvoeringsbesluit eerder aangepast. Aan artikel 4, tweede lid, is toegevoegd dat een pensioenfonds voorwaardelijke VPL-aanspraken uitsluitend mag financieren uit het vermogen dat ter dekking van de technische voorzieningen wordt aangehouden of uit het eigen vermogen, indien voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 129 van de Pensioenwet. Deze voorwaarden houden onder meer in dat alle nominale pensioenaanspraken volledig door waarden zijn gedekt, de toegezegde indexatie naar de toekomst kan worden volgehouden en eventueel gemiste indexatie over de afgelopen tien jaar is goedgemaakt.

Aanleiding voor deze aanpassing was een uitspraak op 15 februari 2017 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven1 in een zaak waarbij een pensioenfonds een deel van het fondsvermogen had overgeheveld naar een bestemmingsreserve ten behoeve van de uitvoering van een overgangsregeling in het kader van de afschaffing van de fiscale faciliëring van VUT- en prepensioenregelingen, waarbij over verstreken dienstjaren vóór 1 januari 2006 extra pensioenaanspraken waren toegezegd op basis van uitstelfinanciering. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft het fonds via een aanwijzing opdracht gegeven om die overheveling terug te draaien voor zover het om pensioenvermogen ging dat reeds een pensioenbestemming had en waarover het fonds naar het oordeel van DNB niet (meer) vrijelijk kon beschikken omdat het fonds inmiddels in reservetekort verkeerde. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de aanwijzing vernietigd, onder meer omdat volgens de op dat moment van kracht zijnde regelgeving geen sprake was van overtreding van artikel 129 van de Pensioenwet.

De aanpassing van het Uitvoeringsbesluit had als doel duidelijkheid te bieden dat financiering van de VPL-aanspraken vanuit het pensioenvermogen alleen is toegestaan indien wordt voldaan aan de voorwaarden die in artikel 129 van de Pensioenwet zijn opgenomen.

Publicatie Q&A DNB

Naar aanleiding van de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit heeft DNB op 3 april 2018 nadere richtsnoeren gepubliceerd over de te hanteren tariefstelling bij de inkoop en affinanciering van voorwaardelijke VPL-aanspraken. Op basis van het uitgangspunt dat de financiering van VPL-aanspraken niet ten laste van het fondsvermogen mag gaan, tenzij wordt voldaan aan artikel 129 van de Pensioenwet, geven deze richtsnoeren aan op welke wijze VPL-aanspraken dienen te worden ingekocht en afgefinancierd op het moment waarop zij worden omgezet in reguliere pensioenaanspraken.

Vanuit prudentieel oogpunt zou het wenselijk zijn geweest als fondsen vanaf de start van de VPL-overgangsregeling een financieringswijze hadden gehanteerd die niet ten laste komt van het vermogen van het pensioenfonds. Feitelijk is dat echter niet in alle gevallen gebeurd, waardoor een aantal betrokken partijen plotseling gedwongen is om de financiële opzet van hun VPL-regeling te wijzigen, terwijl zij jarenlang van een andere, vanuit prudentieel oogpunt minder wenselijke, opzet zijn uitgegaan. De financiële consequenties hiervan voor sociale partners of voor deelnemers aan een dergelijke VPL-regeling kunnen zodanig fors zijn dat dit tot onevenwichtige uitkomsten leidt. Dit effect wordt nog versterkt door het feit dat de VPL-aanspraken uiterlijk vóór 1 januari 2023 volledig afgefinancierd moeten zijn. Om deze redenen leidt aanpassing van de financiële spelregels voor deze eindige, specifieke overgangsregeling in een relatief laat stadium tot complicaties. Er is in dit stadium niet altijd voldoende ruimte om de gevolgen voor de betrokken partijen op een evenwichtige wijze te kunnen opvangen.

Aanvullende bepaling Uitvoeringsbesluit

Daarom is met dit besluit geregeld dat een pensioenfonds, specifiek in geval van de affinanciering van VPL-aanspraken, een lager inkooptarief mag vaststellen dan voortvloeit uit de hoofdregel dat in beginsel geen pensioenvermogen mag worden gebruikt. Een randvoorwaarde daarbij is dat een pensioenfonds bij de vaststelling van het VPL-inkooptarief geen tariefgrondslagen hanteert die nadeliger zijn voor de financiële positie van het pensioenfonds dan de tariefgrondslagen die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de feitelijke premie voor de basispensioenregeling. Een pensioenfonds mag het VPL-inkooptarief dus niet lager vaststellen dan het VPL-inkooptarief dat wordt berekend op basis van de discontovoet die wordt gehanteerd voor de premieberekening van de basispensioenregeling. Indien er sprake is van een premieopslagbeleid voor de basispensioenregeling dient deze eveneens minimaal naar rato te worden toegepast op de VPL-regeling.

Dit inkooptarief dient op basis van evenwichtige belangenafweging, na gebruikelijk overleg van het bestuur van een pensioenfonds met de organen van het betreffende fonds, te worden vastgesteld. De vaststelling van het VPL-inkooptarief behoort tot de aangelegenheden waarover het bestuur van het pensioenfonds en de fondsorganen overleg moeten voeren. In dat overleg zal in ieder geval worden beoordeeld of de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever op een evenwichtige wijze zijn gewogen.

Regeldruk

Op basis van dit besluit kan de financiële opzet van VPL-overgangsregelingen in vrijwel alle gevallen ongewijzigd blijven en wordt extra regeldruk voorkomen. Het Adviescollege toetsing regeldruk gaat akkoord met deze toelichting en heeft daarom ingestemd met ambtelijke afhandeling van de adviesaanvraag.

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit is geplaatst om de pensioenuitvoerders zo snel mogelijk duidelijkheid te geven.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

ECLI:NL:CBB:2017:58

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven