Besluit van 17 oktober 2018, houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES in verband met de harmonisatie van de rechtspositie van decentrale politieke ambtsdragers (harmonisatie rechtspositie Rijksvertegenwoordiger)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juli 2018, nr. 2018-0000382447;

Gelet op de artikelen 193, eerste en tweede lid, 201, en 203 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 juli 2018, no. W04.18.0199/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 oktober 2018, nr. 2018-0000767171;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «€ 375» vervangen door «386,74».

2. In het derde lid wordt «de maand september van het voorafgaande kalenderjaar» vervangen door «de maand september van het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar».

B

Artikel 7a komt te luiden:

Artikel 7a Ter beschikking gestelde auto

  • 1. Onze Minister kan aan de Rijksvertegenwoordiger ten laste van de Staat een auto ter beschikking stellen, daaronder begrepen een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep van een daartoe door de Staat gecontracteerde vervoerder.

  • 2. Een ter beschikking gestelde auto, met uitzondering van een auto voor gemeenschappelijk gebruik en een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, kan worden gebruikt voor zowel zakelijke als bestuurlijke doeleinden. Een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend gebruikt voor zakelijke doeleinden.

  • 3. Onder gebruik voor zakelijke doeleinden wordt in dit artikel en de daarop berustende bepalingen verstaan gebruik dat voor de toepassing van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 en de daarop berustende bepalingen niet als gebruik voor privédoeleinden wordt aangemerkt.

  • 4. Onder gebruik voor bestuurlijke doeleinden wordt in dit artikel en de daarop berustende bepalingen verstaan gebruik in het kader van de uitoefening van nevenfuncties, waarvan de uitoefening door de Rijksvertegenwoordiger naar het oordeel van Onze Minister in het belang van het Rijk is.

  • 5. Onze Minister kan bij de terbeschikkingstelling van een auto, niet zijnde een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, bepalen dat deze door de Rijksvertegenwoordiger ook voor andere dan zakelijke of bestuurlijke doeleinden mag worden gebruikt.

  • 6. Indien de Rijksvertegenwoordiger een aan hem ter beschikking gestelde uitsluitend gebruikt voor zakelijke en bestuurlijke doeleinden en hij voor het gebruik van die auto loon- of inkomstenbelasting verschuldigd is, wordt deze belastingheffing ten laste van het Rijk aan hem vergoed.

  • 7. Indien de Rijksvertegenwoordiger een aan hem ter beschikking gestelde auto uitsluitend gebruikt voor zakelijke en bestuurlijke doeleinden, worden vergoedingen van derden in verband met het gebruik van die auto in de Rijkskas gestort.

  • 8. De Rijksvertegenwoordiger betaalt voor het gebruik van de aan hem ter beschikking gestelde auto voor andere dan zakelijke of bestuurlijke doeleinden een maandelijkse bijdrage aan de Staat.

  • 9. Indien aan de Rijksvertegenwoordiger een auto, niet zijnde een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, ter beschikking is gesteld, heeft hij geen aanspraak op vergoedingen, bedoeld in artikel 7 voor zover die kosten gemaakt worden in het openbaar lichaam waar de auto ter beschikking is gesteld.

  • 10. Voor zover de Rijksvertegenwoordiger gebruik maakt van een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, heeft hij geen aanspraak op vergoedingen, bedoeld in artikel 7.

  • 11. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de voorwaarden voor de ter beschikkingstelling van een auto en het gebruik daarvan en de hoogte van de maandelijkse bijdrage, bedoeld in het achtste lid.

C

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8 Ter beschikking gestelde woning

  • 1. De Rijksvertegenwoordiger betaalt voor het bewonen van een door het Rijk aan hem in verband met de uitoefening van zijn ambt ter beschikking gestelde woning een maandelijkse bijdrage aan het Rijk.

  • 2. Indien de Rijksvertegenwoordiger voor het gebruik van een woning, bedoeld in het eerste lid, loon- of inkomstenbelasting verschuldigd is, wordt deze belastingheffing ten laste van het Rijk aan hem vergoed.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het gebruik van een ter beschikking gestelde woning.

D

Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 6, eerste en vierde lid, 7a, zesde lid, 8, tweede lid, en de vergoeding van de kosten, 12c;.

2. Na onderdeel d worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. de ter beschikking stelling van informatie- en communicatiemiddelen, bedoeld in artikel 12b;

  • f. een voorziening of financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 10a, eerste lid.

E

In het eerste artikel dat genummerd is als artikel 10a wordt in het opschrift alsmede in het eerste lid, onder a, het tweede lid, aanhef en onder b, het derde lid en het vijfde lid «ziekte» steeds vervangen door «beroepsziekte».

F

Het tweede artikel dat genummerd is als artikel 10a wordt vernummerd tot artikel 10c en komt te luiden:

Artikel 10c Voorzieningen in verband met een structurele functionele beperking

  • 1. Indien de Rijksvertegenwoordiger naar het oordeel van een arts een structurele functionele beperking heeft, kent Onze Minister hem op aanvraag ten laste van het Rijk een voorziening toe als bedoeld in artikel 35, tweede en derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel een financiële tegemoetkoming daarvoor.

  • 2. Een voorziening of een financiële vergoeding daarvoor als bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegekend, indien die voorziening proportioneel is en niet reeds uit anderen hoofde is toegekend of vergoed.

  • 3. Regels, gesteld bij of krachtens artikel 35, vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, zijn van overeenkomstige toepassing.

G

Artikel 11 vervalt.

H

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien er sprake is van een dringende reden van dienstbelang en de Rijksvertegenwoordiger die buiten de openbare lichamen verblijft, zou schade lijden als hij direct terugkeert naar de openbare lichamen, legt hij zijn voornemen om vanwege deze reden terug te keren naar de openbare lichamen voor aan Onze Minister.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De schadeloosstelling betreft uitsluitend de direct uit de terugkeer voortvloeiende kosten van de Rijksvertegenwoordiger. Onze Minister stelt de hoogte van de schadeloosstelling vast.

I

Na artikel 12 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 12a Bedrijfsgeneeskundige zorg

Onze Minister treft ten laste van het Rijk een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige zorg voor de Rijksvertegenwoordiger.

Artikel 12b Informatie- en communicatievoorzieningen

Onze Minister stelt ten laste van het Rijk aan de Rijksvertegenwoordiger voor de duur van de uitoefening van zijn ambt informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking. Onder informatie- en communicatievoorzieningen wordt ook verstaan de daarbij behorende abonnementen.

Artikel 12c Loopbaanoriëntatie

  • 1. De kosten die de Rijksvertegenwoordiger maakt omdat hij zich tijdens het ambt oriënteert op zijn verdere loopbaan of mobiliteit bevorderende activiteiten ontplooit, komen ten laste van het Rijk, mits Onze Minister van oordeel is dat:

    • a. de prijs/kwaliteitverhouding van de desbetreffende loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit redelijk is;

    • b. die loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit niet kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit;

    • c. de kosten ervan niet reeds uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

J

Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a Schorsing

  • 1. Een besluit tot schorsing als bedoeld in artikel 190, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevat in ieder geval een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.

  • 2. De Rijksvertegenwoordiger die geschorst is, behoudt gedurende de schorsing zijn bezoldiging en uitkeringen, bedoeld in de artikelen 2, eerste, tweede en achtste lid, en 3.

  • 3. Gedurende een schorsing is het de Rijksvertegenwoordiger als zodanig niet toegestaan de dienstgebouwen van het Rijk te betreden.

K

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, en in het derde lid wordt «ziekte» vervangen door «ziekte of gebreken».

2. In artikel 14 vervalt het vierde lid en wordt het vijfde lid vernummerd tot het vierde lid.

L

In artikel 15, eerste lid, wordt de tweede volzin vervangen door drie volzinnen, luidende: Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de overledene.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 17 oktober 2018

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Uitgegeven de zesde november 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De rechtspositie van de Rijksvertegenwoordiger van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is grotendeels afgeleid van die van de commissaris van de Koning en is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES. In lijn met de wijzigingen die zijn doorgevoerd in de rechtspositie van de commissaris in het kader van een meerjarig traject van harmonisering en modernisering van de rechtsposities van de decentrale politieke ambtsdragers, is ook steeds het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES aangepast. In juni 2013 is de eerste tranche van dat traject tot stand gekomen1, in juni 2014 de tweede2. Voor de commissarissen wordt per 1 januari 2019 de derde, en in beginsel finale, tranche gerealiseerd. Met het onderhavige besluit worden per die datum ook de vergelijkbare aanspraken voor de Rijksvertegenwoordiger aangepast.

Artikelsgewijs

Artikel I Wijziging van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES

Onderdeel A (wijziging van artikel 2)

Op grond van artikel 2, derde lid, moet de hoogte van de ambtstoelage met ingang van 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling worden gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex. Deze wijziging heeft niet plaatsgevonden sinds de vaststelling van dit bedrag in 2014. In het onderhavige onderdeel wordt de hoogte van de ambtstoelage opnieuw vastgesteld, waarbij de jaarlijkse indexaties alsnog zijn verdisconteerd.

Daarnaast wordt de indexatiebepaling van artikel 2, derde lid, aangepast. Tot nog toe werd voor de indexering van de ambtstoelagen van de decentrale politieke ambtsdragers en de Rijksvertegenwoordiger de consumentenprijsindex gebruikt die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) was vastgesteld voor de maand september van het voorgaande kalenderjaar. In de praktijk leverde dit in zo verre problemen op, dat bij de totstandkoming van de ministeriële regeling, waarbij de bedragen werden geïndexeerd, het indexcijfer nog niet definitief was vastgesteld door het CBS. Het voorlopige indexcijfer over de maand september wordt regelmatig door het CBS bijgesteld. Dit leidde niet alleen tot onduidelijkheid en jaarlijks terugkerende verwarring in de uitvoering, maar ook tot een uitkomst die pas in het volgende jaar kon worden gecorrigeerd. Daarom is nu aansluiting gezocht bij het indexcijfer dat definitief is, namelijk dat van één jaar eerder, dus die geldend is voor de maand september die vooraf is gegaan aan de maand september van het voorgaande kalenderjaar.

Onderdeel B (wijziging van artikel 7a)

In onderdeel B wordt de bepaling met betrekking tot het ter beschikking stellen van een dienstauto in overeenstemming gebracht met artikel 2:2.10 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, dat ziet op de commissaris van de Koning. Het gewijzigde artikel ziet zowel op een dienstauto als op een leaseauto. Zowel bij de dienstauto als bij de leaseauto is namelijk sprake van een ter beschikking gestelde auto. Het financieringsarrangement kan verschillend zijn; het fiscaal regime geldt voor beide soorten auto’s onverkort. Ook kan een gemeenschappelijke auto ter beschikking worden gesteld. Het kan dan gaan om de situatie dat meerdere functionarissen (bijvoorbeeld ook de directeur van de Rijksdienst Caribisch Nederland) gebruik maken van de auto, of dat gebruik wordt gemaakt van gecontracteerd vervoer op afroep.

In het gewijzigde artikel wordt onderscheid gemaakt tussen het gebruik van een ter beschikking gestelde auto voor zakelijke doeleinden en het gebruik voor bestuurlijke doeleinden (derde en vierde lid). Onder zakelijk gebruik wordt verstaan het fiscaal-zakelijk gebruik. Hieronder vallen ritten voor woon-werkverkeer, dienstreizen en ritten voor ambtsgebonden («qq-«) functies. Als de Rijksvertegenwoordiger los van zijn ambt op basis van zijn persoonlijke deskundigheid activiteiten verricht, zijn de ritten die hij in dat kader maakt niet zakelijk. Fiscaal gezien wordt al het andere gebruik dan zakelijk gebruik aangemerkt als gebruik voor privédoeleinden, waarop de Regeling privégebruik van de werkgever (de zogenoemde bijtellingsregeling) van toepassing is.3

Bij gebruik voor bestuurlijke doeleinden gaat het voor de toepassing van artikel 7a om ritten die door de fiscus weliswaar als privé worden aangemerkt, maar die de Rijksvertegenwoordiger maakt in het kader van bepaalde nevenfuncties die hij juist vanwege zijn hoedanigheid als Rijksvertegenwoordiger vervult. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een functie als bestuurslid van een lokale welzijn stichting. Wanneer door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de minister) (uitdrukkelijk) wordt geoordeeld dat een nevenfunctie in het Rijksbelang is, worden de ritten die in het kader van die nevenfunctie gemaakt worden, als bestuurlijk aangemerkt (vijfde lid).

Ingevolge het tweede lid van artikel 7a mag een ter beschikking gestelde auto voor zowel zakelijke als bestuurlijke doeleinden worden gebruikt, tenzij het een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep van een gecontracteerde vervoerder betreft. Dit heeft tot gevolg dat voor het gebruik van de auto de bijtellingsregeling van toepassing is: gebruik voor bestuurlijke doeleinden wordt immers in het kader van de fiscale bijtellingsregeling als privégebruik aangemerkt zodra hiertoe 500 kilometer is gereden. Omdat het niet redelijk is dat de Rijksvertegenwoordiger geconfronteerd wordt met extra belasting in verband met autoritten die hij in het kader van de uitoefening van zijn functie maakt, wordt hem deze belasting op grond van het zesde lid vergoed. Daar staat tegenover dat vergoedingen die hij voor het gebruik van de auto uit anderen hoofde ontvangt, ten goede komen aan de Staat (zevende lid).

In het vijfde lid is geregeld dat de minister kan besluiten dat een ter beschikking gestelde auto ook privé (althans voor andere doeleinden dan zakelijke of bestuurlijke) mag worden gebruikt. Dit geldt echter niet voor gemeenschappelijke auto’s en gecontracteerd vervoer. Voor het privégebruik van een ter beschikking gestelde auto moet de Rijksvertegenwoordiger een maandelijkse bijdrage aan het bestuursorgaan betalen (achtste lid). Bovendien wordt hem de belasting via de bijtellingsregeling niet vergoed. Wel mogen de kosten van de maandelijkse bijdrage voor het privégebruik van de auto in mindering worden gebracht op de fiscale bijtelling. Bovendien mag hij eventuele vergoedingen van derden voor het gebruik van de auto in dat geval zelf houden.

Een gemeenschappelijke auto en gecontracteerd vervoer mag ingevolge het tweede lid van artikel 7a alleen ter beschikking worden gesteld voor zakelijke doeleinden. Deze beperking houdt verband met onwenselijke fiscale complicaties.4 Wanneer een auto alleen zakelijk wordt gebruikt, is wel een rittenadministratie waaruit dat blijkt vereist.

In het negende lid is voorts geregeld dat de Rijksvertegenwoordiger geen aanspraak kan maken op reiskostenvergoedingen (inclusief vergoeding voor woon-werkverkeer), wanneer hem (persoonlijk) een auto ter beschikking is gesteld. Het ligt voor de hand dat de ter beschikking stelling van een auto plaatsvindt in het openbaar lichaam waar de Rijksvertegenwoordiger gehuisvest is; in de regel zal dit op Bonaire zijn. Aangezien hij de auto niet kan gebruiken in een ander openbaar lichaam of Europees Nederland, kan hij bij dienstreizen in die gebieden wel aanspraak maken op reiskostenvergoedingen op grond van artikel 7.

Als de Rijksvertegenwoordiger niet persoonlijk een auto ter beschikking is gesteld, maar hij maakt wel gebruik van een gemeenschappelijke auto of gecontracteerde auto, ontvangt hij voor de desbetreffende ritten geen vergoeding (tiende lid).

Nadere regels met betrekking tot de voorwaarden voor het ter beschikking stellen van een auto en het gebruik daarvan, alsmede de bepaling van de hoogte van de maandelijkse bijdrage voor privégebruik van een ter beschikking gestelde auto zullen op grond van het elfde lid bij ministeriële regeling worden gesteld.

Onderdeel C (wijziging van artikel 8)

Aan de Rijksvertegenwoordiger kan in verband met de uitoefening van zijn ambt een woning ter beschikking worden gesteld. Hiervoor moet hij op grond van artikel 8, eerste lid, een maandelijkse bijdrage betalen. Op de kosten van de bewoning van een ter beschikking gestelde woning is naast het rechtspositionele ook het fiscale regime van toepassing.

Het kan zijn dat de maandelijkse bijdrage lager is dan de huurwaarde van de woning in het economische verkeer, waarmee de fiscus rekent. Het verschil tussen deze huurwaarde en de maandelijkse bijdrage vormt te belasten loon in natura. Omdat de terbeschikkingstelling van een woning niet kan worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel, moet over dit loon door de ambtsdrager belasting worden betaald. De ambtsdrager bepaalt niet zelf welke woning aan hem ter beschikking wordt gesteld, dus heeft hij in beginsel ook geen invloed op de fiscale kosten waarmee hij eventueel wordt geconfronteerd. Daarom wordt hem deze belastingheffing op grond van het tweede lid gecompenseerd. De vergoeding voor deze belastingheffing is in artikel 8a, onderdeel d, als eindheffingsbestanddeel aangewezen (artikel I, onderdeel D). De Rijksvertegenwoordiger ontvangt de vergoeding daarmee netto.

Met betrekking tot de hoogte van de eigen bijdrage worden bij ministeriële regeling regels gesteld. Ook kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het gebruik van een dienstwoning. Te denken valt hierbij aan regels met betrekking tot (de kosten van) onderhoud van de woning en de bijbehorende tuin.

Onderdeel D (wijziging van artikel 8a)

In artikel 8a is een aantal vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen als een zogenoemd eindheffingsbestanddeel aangewezen. Loon waarop eindheffing is toegepast, dat wil zeggen het loon dat (door de werkgever) is aangewezen als eindheffingsloon, hoort niet tot het loon van de werknemer en daarmee ook niet tot zijn verzamelinkomen voor de inkomstenbelasting.

Onderdeel D strekt ertoe artikel 8a aan te vullen met de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel van de ambtstoelage, de verhuiskostenvergoeding en de vergoeding voor tijdelijke huisvesting, de vergoeding van belastingheffing bij een ter beschikking gestelde woning, een voorziening of financiële tegemoetkoming in verband met een structurele functionele beperking, de terbeschikkingstelling van ICT-middelen en de vergoeding van kosten in het kader van loopbaanoriëntatie.

Onderdeel E (wijziging van artikel 10a)

In navolging van de artikelen met betrekking tot beroepsziekte en dienstongeval in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers is in artikel 10a verduidelijkt dat het hier gaat om de rechtspositionele gevolgen van (een dienstongeval of) een beroepsziekte.

Onderdeel F (artikel 10c)

Bij Besluit van 12 juni 2013 tot wijziging van onder andere het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES (Stb. 2013, 222) is in artikel VIII abusievelijk een tweede artikel 10a ingevoegd. Dat artikel wordt thans vernummerd tot artikel 10c.

De Wet arbeid en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kent voorzieningen tot bevordering van de arbeidsparticipatie van werknemers met een structurele functionele beperking. Omdat de Rijksvertegenwoordiger geen werknemer is in de zin van de WIA, is hij uitgesloten van de in die wet geregelde voorzieningen. Op grond van het voorheen geldende artikel 10a kon de Rijksvertegenwoordiger, indien hij een structurele functionele beperking heeft, echter al zo veel mogelijk op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als werknemers en overheidswerknemers op grond van de WIA, een aanspraak doen gelden op een (tegemoetkoming voor) een WIA-voorziening. Ingevolge (het nieuwe) artikel 10c kan hem in plaats van een financiële tegemoetkoming ook een voorziening in natura worden verstrekt.

Onderdeel G (vervallen van artikel 11)

Voor de Rijksvertegenwoordiger geldt op grond van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen verlofregeling bij zwangerschap, bevalling en ziekte. In artikel 11 van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES is ten onrechte bepaald dat de vrouwelijke Rijksvertegenwoordiger aanspraak heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof alsmede op ouderschapsverlof. In onderdeel G van het onderhavige besluit wordt dit artikel geschrapt. Het ambt van Rijkscommissaris betreft namelijk een eenhoofdige taakfunctie, waar geen verlofregeling bij past. Wanneer desalniettemin om deze redenen afwezigheid noodzakelijk is, ligt het voor de hand dat betrokkene dit overlegt met de minister. De termijnen die in de Wet arbeid en zorg gelden voor zwangerschap-, bevalling- en ouderschapsverlof, maar ook voor andere vormen van verlof, zoals adoptieverlof, kunnen hierbij als richtsnoer gelden. De afwezigheid om deze redenen heeft overigens geen financiële gevolgen omdat betrokkene formeel in functie blijft.

Onderdeel H (wijziging van artikel 12)

Sinds 15 oktober 2014 is in artikel 12 geregeld dat de schade wordt vergoed die de Rijksvertegenwoordiger en zijn gezinsleden lijden, wanneer hij, als hij buiten de openbare lichamen verblijft, naar de openbare lichamen moet terugkeren vanwege een dringende reden van dienstbelang. Een dringende redenen van dienstbelang betekent dat het moet gaan om een crisissituatie. Dat kunnen zowel calamiteiten zijn als politieke situaties. Er geldt een marginale toets door de minister. De redactie van artikel 12 wordt thans enigszins aangepast zodat die in overeenstemming is met de vergelijkbare bepaling voor de commissaris van de Koning in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (artikel 2.2.12).

De vraag of de terugroeping ook de met de Rijksvertegenwoordiger meegereisde gezinsleden kan betreffen en of de eventuele daaruit voortvloeiende schade die wordt geleden omdat hij de beslissing neemt om ook die gezinsleden te repatriëren, voor rekening dient te komen van het Rijk, is erg afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval. Het is een weging van die omstandigheden of die schade aan te merken is als de direct uit de terugkeer voortvloeiende kosten of als de consequentie van een in de privésfeer genomen beslissing. Deze weging geschiedt door de minister bij de vaststelling van de hoogte van de schadeloosstelling.

Onderdeel I (nieuwe artikelen 12a, 12b en 12c)

De Rijksvertegenwoordiger kon tot nog toe geen aanspraak maken op bedrijfsgeneeskundige begeleiding. In onderdeel I wordt een nieuw artikel 12a ingevoegd, op grond waarvan de minister ten laste van het Rijk een voorziening treft voor bedrijfsgeneeskundige zorg. Vanwege de variëteit aan opties en behoeften is de invulling van deze zorg aan de minister gelaten. Dit kan via aansluiting bij de bedrijfsgeneeskundige zorg voor de ambtenaren van de Rijksdienst Caribisch Nederland, maar dat hoeft dus niet.

Daarnaast wordt op grond van onderdeel I een nieuw artikel 12b ingevoegd, dat bepaalt dat de minister aan de Rijksvertegenwoordiger voor de duur van zijn ambt informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking stelt, daarbij inbegrepen de abonnementen, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van dat ambt. Dit artikel is in overeenstemming met de nieuwe fiscale regelgeving. Aangezien de ontwikkelingen op het gebied van telefonie en ICT snel gaan, is gekozen voor een toekomstbestendige formulering.

Ten slotte is in artikel 12c een grondslag geïntroduceerd op basis waarvan de Rijksvertegenwoordiger tijdens zijn ambtsvervulling ten laste van het Rijk kosten kan maken voor activiteiten, cursussen, opleidingen en dergelijke die hem voorbereiden op een volgende stap in de carrière, maar die géén sollicitatieactiviteiten behelzen. Dus wel een cursus «Ken u zelf», het leren schrijven van een bedrijfsplan of een sollicitatietraining, maar geen netwerkgesprekken of outplacement. Het doel van de mobiliteit bevorderende activiteiten en loopbaanoriëntatie mag niet verder gaan dan dat betrokkene meteen na aftreden of ontslag een vliegende start kan maken met het daadwerkelijk solliciteren. Overigens kan de Rijksvertegenwoordiger deze grondslag ook gebruiken om zich voor te bereiden op de beëindiging van zijn ambt. Bijvoorbeeld door zich via het volgen van een cursus «Pensioen in zicht» voor te bereiden op de derde levensfase.

Onderdeel J (nieuw artikel 13a)

In artikel 203, onder a, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels moeten worden vastgesteld betreffende schorsing van de Rijksvertegenwoordiger. In navolging van artikel 2:2.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, dat betrekking heeft op de schorsing van de commissaris van de Koning, wordt thans een artikel ingevoegd, waarin is bepaald dat een schorsingsbesluit in ieder geval het tijdstip van het begin van de schorsing vermeldt en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing. Daarnaast is uitdrukkelijk bepaald dat betrokkene gedurende de schorsing zijn bezoldiging en andere aanspraken behoudt en het hem niet is toegestaan de dienstgebouwen te betreden.

Onderdeel K (wijziging van artikel 14)

De redactie van artikel 14, eerste en derde lid, wordt in overeenstemming gebracht met die van de vergelijkbare bepaling voor de commissaris van de Koning in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (artikel 2:2.19, derde lid en vierde lid).

Op grond van het huidige artikel 14, vierde lid, bestaat voor de Rijksvertegenwoordiger een zorgplicht van de minister om ingeval van ziekte binnen zijn gezagsbereik te onderzoeken of het mogelijk is om betrokkene na ontslag wegens die ziekte andere arbeid aan te bieden. De Rijksvertegenwoordiger valt echter onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers gebracht en komt dus in aanmerking voor een uitkering op grond van die wet. Nu er dus een adequate voorziening is, is er geen reden (meer) voor deze zorgplichtbepaling. Daarom wordt artikel 14, vierde lid, geschrapt.

Onderdeel L

Artikel 15, eerste lid, wordt in overeenstemming gebracht met de formulering van de vergelijkbare bepaling voor de commissaris van de Koning in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (artikel 2:2.4, eerste lid).

Artikel III

Het onderhavige besluit treedt op 1 januari 2019 in werking.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Besluit van 21 juni 2013, tot wijziging van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, het Rechtspositiebesluit burgemeesters, het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, het Rechtspositiebesluit wethouders, het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, het Waterschapsbesluit en het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES in verband met een wijziging in de regeling inzake ambtswoningen en enkele andere wijzigingen (Stb. 2013, 222).

X Noot
2

Besluit harmonisering en modernisering rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers (Stb. 2014, 230).

X Noot
3

De fiscale «regeling privégebruik auto van de werkgever» houdt in dat de werkgever een bedrag bij het loon van de betrokken werknemer moet tellen. Het bedrag dat bij het loon moet worden bijgeteld, is de zogenoemde bijtelling en bedraagt meestal 22% van de cataloguswaarde van de auto. Alleen wanneer het privégebruik omgerekend naar een heel kalenderjaar aantoonbaar niet meer dan 500 kilometers betreft, hoeft er geen bijtelling plaats te vinden. Als de werknemer een vergoeding aan de werkgever moet betalen voor het privégebruik, dan wordt de bijtelling verminderd met die vergoeding.

X Noot
4

In de situatie dat een groep functionarissen bijvoorbeeld een gecontracteerde taxi als dienstauto gebruikt en de taxi ook continu oproepbaar is, kan dat leiden tot de conclusie dat een auto ter beschikking is gesteld, en is de bijtellingsregeling van toepassing. Bij het incidenteel inroepen is bepalend of een werknemer (i.c. Rijksvertegenwoordiger) de auto kan inroepen, want dat betekent dat er sprake is van een beschikkingsrecht. Wanneer een hele groep zo’n recht heeft, moeten alle leden van die groep een rittenadministratie bijhouden. De bijtelling zal overigens doorgaans beperkt blijven tot de waarde van één auto per persoon, ook al staat het hele taxipark ter beschikking. Indien de hele groep over een auto kan beschikken wanneer hij dat wil, krijgt iedereen de volle bijtelling. Als één functionaris, bijvoorbeeld de Rijsvertegenwoordiger, altijd voor gaat, heeft alleen hij het beschikkingsrecht en krijgt hij de bijtelling. Voor de andere leden van de groep geldt dan dat zij voor een niet-zakelijke rit voor de waarde van dat gebruik van de auto worden belast.

Naar boven